Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780 (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.35 MB)

Scans (40.28 MB)

XML (3.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 573]
[p. 573]

Voorbeeld van diepe en teffens manlyke rouwe, over het verlies eener waardige egtgenoote.

(Uit het Engelsch.)

 

Een myner hoogstgeagtste en dierbemindste Vrienden, wiens weezenlyken naam ik onder dien van wenthworth zal verbergen, trof onlangs het ongeluk van zyne Vrouwe te verliezen, die niet alleen zeer schoon, maar wier ziel de verblyfplaats was van alle Deugden en bevallige begaafdheden. Zy werd schielyk, en op t onverwagtst, afgesneeden in het best haars leevens; twaalf jaaren in den gelukkigsten egt met een der beste Mannen geleefd hebbende. In het welaanleggen van een Landgoed, in het kweeken van de deugdzaame nyverheid der omstreeks woonende Werklieden, in het opvoeden hunner Kinderen, en in het gezelschap van eenige weinige uitgeleezene Vrienden, vonden Mr. wenthworth en zyne amelia alle hunne aardsche wenschen voldaan, en hun wereldsch geluk volkomen. Men oordeele hier uit, welke zyne aandoeningen moeten geweest zyn, wanneer amelia dus, in den bloei haares tyds en te midden van hun huislyke zaligheid, van hem werd weggerukt. Ik vreesde voor de gevolgen van deezen slag, op een hart, zo aandoenlyk en ligt geraakt als het zyne; een Brief van zyn Broeder ontvangen hebbende, met verzoek, dat ik by hem zou komen, spoedde ik derwaards, om, door myne tegenwoordigheid, zyne smert te verzagten, en de heillooze gevolgen, welke ik dugtte, te voorkomen.

Ik naderde het huis, het gezigt van maar al te wel bekende tooneelen herinnerde my amelia op 't leevendigste, en ik voelde my weinig geschikt, om de rol eens Troosters uit te voeren. Als myn koets voor de poort stil hieldt, beefde ik, en zou alles hebben willen geeven om te rug te mogen keeren. In het voorhuis ontmoette my een oude Knegt, in dienst dier Familie reeds grys geworden; hy haastte zien om my hinnen te geleiden. In het voortgaan maakte ik my sterk genoeg om te zeggen, wel william, Mrs. wenthworth!.... De oude man zag my aan, met een oog, dat my het hart doorboorde; alleen deeze woorden uitende: Ach myn Heer! onze uitmuntende Juffrouw!..... Hier sloot de rouw hem den mond, en hy was nauwlyks in staat om my de kamerdeur open te doen.

Mr. wenthworth stond op, liep na my toe, en omhelsde my met de vuurigste genegenheid, en nam, naa eenige oogenblikken verwyls, eene kloekmoedigheid en bedaardheid aan, welke my verbaasde. Zyn Broeder, met eene Zuster van amelia, en eenige andere Vrienden, in dat vertrek, toonden zich meer van droefheid overmand dan myn Vriend zelve, die, door de kloekheid

[pagina 574]
[p. 574]

zyns gedrags, eer de smerte der geenen, die hem omringden, scheen te maatigen, dan deerenis voor zich zelven te vorderen. Door zyne vriendlyke en heusche oplettendheden, scheen by bezorgd om hunne droefenis te verligten, en door eene soort van beredeneerde bedaardheid te beletten, dat zy geene blyken bespeurden van de bittere weedom, die zyne ziel vervulde. Hy zag zeer bleek, en zyne oogen weezen uit dat zyn hart geen rust hadt; doch het is de stille en grootsche Rouwe, welke onzen eerbied wekt, en onze verhaasdheid doet gaande worden.

Den volgenden morgen vatte ik, naa het ontbyt, een deeltje op van metastasio, 't welk onder andere Boeken op tafel lag, 't zelve doorbladerende, viel 'er een stuk papiers uit, waar op eenige regels geschreeven stonden. Mr. wentworth raapte het op, en als hy 'er in keek, zag ik dat de traanen hem in de oogen schooten; hy loosde een diepgehaalde zugt, en zeide, met een zagte en afgebrooke stem: ‘Myne arme Amelia!’ - Het was de vertaaling van eene plaats die zy aangevangen, doch onvoltooid gelaaten hadt. En als te onvrede dat ik zyne gemoedsontroering bemerkt had, lag hy zyn arm op myn schouder, en las eenige weinige regels van de bladzyde, die ik opengeslaagen in myn hand hieldt, en maakte eenige aanmerkingen over de Verzen van dien fraaijen Schryver. Eenigen tyd daar naa ontdekte ik dat hy het Boek opvatte, en het stuk papiers weder plaatzende, waar het gelegen hadt, stak hy het in zyn zak.

Mr. wenthworth stelde ons voor, eene wandeling op de plaats te doen, en dat hy met ons wilde gaan. In 't voorhuis kwam een van myns Vriends kleinste Jongens schielyk aanloopen, en riep, zyn Papa by de hand vattende, vrolyk uit; Mama's Fidel is wedergekomen! - Een Hondje, waar op amelia zeer gesteld geweest was, 't welk haar altoos in haare wandelingen vergezelde; doch, naa haar dood, was het by een Werkman besteld, om ten huize uit te weezen. Doch het hadt dien morgen weeten buiten te komen, en den weg na huis gekoozen. Zo ras het Beest Mr. wenthworth zag, vloog het met alle tekenen van genegenheid na hem toe. De lippen van myn Vriend beefden. Hy omhelsde zyn kleinen frans, en bedekte, voor eenige oogenblikken, zyn gelaat in die omhelzing.

Wanneer wy de aangenaame perken en dreeven doorwandelden, kon het niet missen of verscheide tooneelen bragten hem amelia voor den geest. Myn Vriend hadt, 't is waar, om eenige haarer meestgeliefde wandelplaatzen te vermyden, ons langs min gewoone wegen omgeleid; doch welk een hoek kon hy vinden, die geen merktekens droeg van haar hand? Haar keurige smaak hadt de byzondere schoonheid van elk verschillend tooneel opgemerkt, en deeze met zulk eene kieschheid van kunst in een licht geplaatst, dat het alleen het werk der Natuure scheen. Als wy zommige dwarspaden overliepen, en eenige Lustplaatscieraaden voorbygingen, bespeurde ik zomwylen eene verandering op 't wee-

[pagina 575]
[p. 575]

zen myns Vriends; doch hy bedwong deeze terstond met eene rustige bedaardheid, die my zorge deedt draagen, om my aan te stellen, als of ik ze niet ontdekt hadt.

In 't vallen van den avond, was Mr. wenthworth stil uit de Kamer gegaan; zyn Broeder ging met my na een terras agter het huis. De lugt was zagt en helder, de maan kwam met haar somber licht aan 's hemels ooster trans. De schoonheid des avondstonds noopte ons om onze wandeling verder uit te strekken, en wy traden in eene diepe valei, aan de kanten omzet met boomen, hangende over een beek, die langs gebrooke rotzen vliet. Wy naderden een grot, gemaakt in een afgeleegen hoek, onder een oversteekende rots. Myn Vriend stondt stil. ‘Dit,’ zeide hy, ‘was eene van amelia's geliefde wandelingen, en die Grot haar liefst avondverblyf. De laatste avond, in welken zy wandelde, dien eigensten avond dat zy de doodlyke koude vatte, bevondt ik my met myn Broeder en haar op deeze plaats.’ - Terwyl hy sprak, zagen wy iemand stilletjes uit de Grot sluipen, en, om ons te myden, een zydweg door het digtste houtgewas, aan den anderen kant inslaan. ‘'t Is myn Broeder,’ sprak de jonge wenthworth, ‘hy is in amelia's geliefde Grot geweest, om aan de droefheid, welke hy zo zorgvuldig voor ons verbergt, bot te vieren.’

Wy keerden na huis, en vonden wenthworth met het overige gezelschap. Hy zogt ons aan 't praaten te helpen, en geliet zich den geheelen avond zeer opgeruimd.

Met één woord, zodanig is het edel gedrag van myn Vriend, dat ik, in stede van het noodig te vinden om zyn smert te maatigen en te verzagten, den schyn vermyden moet van dezelve te bemerken: en ik durf nauwlyks eenig blyk geeven, dat ik denk op het zwaare ongeluk hem overgekomen. Ik weet maar al te wel wat hy gevoelt; doch hoe beter ik dit weet, hoe meer de waardige wyze op, en de standvastigheid, met welke hy zulks verdraagt, myne verwondering verwekt, en myne stilzwygende eerbiedenis afperst.

Schryvers, over de beoefenende Zedekunde, hebben van de Droef heid eene bepaaling gegeeven, deeze zielsaandoening ontwikkeld, en het ondernomen hulpmiddelen mede te deelen, om de ziel tot bedaardheid te herstellen: doch ik geloof dat 'er weinig baat te haalen is uit eenige hunner voorschriften. Een' rouwdraagenden te vermelden, dat de tyd verzagting zal schenken, is met de daad geen hulpmiddel toedienen; hem te verzoeken, te bedenken hoe veele anderen zich in eenen nog elendiger staat bevinden, kan weinig helpen. De overmaat van deeze aandoening, zo wel als andere dristen, moet men eer tragten voor te komen dan te geneezen. Dit wordt keurlyk voorgesteld door een Wysgeer, die zo cierlyk als diep doordagt schryft. Hy merkt op, dat wy natuurlyk, by alle gelegenheden, onze driften tragten te brengen tot eene hoogte, dat die van anderen rondsom ons daar mede over-

[pagina 576]
[p. 576]

eenkomen. Wy beschouwen ons zelven in het licht, waar in wy denken dat zy ons beschouwen, en zoeken ons gedrag derwyze te schikken, dat hunne aandoeningen zich met de onze kunnen vereenigen. By eenen Boezemvriend, ten vollen bewust van eene omstandigheid onzes toestands, kunnen wy, in zekere maate, aan onze Droef heid bot vieren; doch wy zyn bedaarder dan of wy alleen zyn. By een algemeener Kennis, neemen wy nog grooter maate van bedaardheid aan: en deeze vermeerdert nog, als wy ons in een gemengd gezelschap bevinden. In deezer voege leeren wy, eerst door de verkeering met onze Vrienden, en vervolgens, door ons in den algemeenen ommegang te mengen, ons gedrag zo te regelen, dat wy hunne goedkeuring kunnen verwagten: allergskens verzagten wy 't geweld onzer drift, en ons gemoed herkrygt de oude bedaardheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken