Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782 (1782)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.36 MB)

Scans (40.38 MB)

ebook (4.40 MB)

XML (3.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782

(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Gods Grootheid in de wonderbaare schoonheden der Natuur. Heldendicht, in zeven Zangen. Hoofdzaakelijk gevolgd naar het Fransche Werk van den Heere Dulard, Medelid van de Maatschappije der beschaafde Letteren, te Marseille. Door eenen edelmoedigen beminnaar van Wijsgeerte, Godsdienst en Dichtkunde. In 's Graavenhaage, bij B. Scheuileer 1781. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer 495 bladz. in gr. octavo.

In dit Dichtstuk vertoont zig de Heer Dulard als een kundig Godsdienstig Wysgeer, die de gronden van het Ongeloof en de Twyfelaary ondermynt, door eene beschouwing van het geschapene, als het Werkstuk van een Weezen, wiens Magt, Goedheid en Wysheid zig in het zelve van alle zyden zo duidelyk openbaart, dat het redelyke schepzel, de Mensch, zulks behoorelyk gadeslaande, 'er ten sterkste door genoopt worde, om dat Weezen aller Weezens van ganschen harte te eerbiedigen. Zichzelven en anderen, door deeze beschouwing, daartoe op te leiden, is het hoofdbedoelde van den Autheur; en de wyze, op welke hy dezelve voordraagt, is 'er uitneemend wel toe geschikt. - In de eerste plaats vestigt hy het oog op de gesteldheid van 't Geheel-Al in 't algemeen; hieraan hegt hy verder eene beschryving van de Zee, en alles wat in dezelve is; voorts eene beschouwing van de Aarde, in betrekking tot haare Hoofdstoffen; wyders eene overweeging van de Landeryen, Bosschen, Vrugt- en Bloemhoven; mitsgaders van de Vogelen, Bloedelooze, Kruipende en Viervoetige Dieren. Na dit alles eischt de Mensch nog eene byzondere oplettendheid, des hy dien ten onderwerpe van zyn zesde en zevende Gezang schikke; ontvouwende ons eerst den Mensch, met opzigt tot zyne werkingen naar Lichaam en Ziel, en laatstlyk, zo als hy voorkomt, niet slegts als een redelyk schepzel, maar ook als geschikt ter nuttige zamenleevinge. Ieder deezer

[pagina 175]
[p. 175]

onderwerpen behandelt de Autheur met een gezet oordeel, en bondigen aandrang; deeze en geene byzonderheden, niet wel in dichtmaat te brengen, worden in beknopte aantekeningen opgehelderd; en daar de Heer Dulard 'er nu en dan eenige stukken ingevlogten had, die Frankryk betroffen, heeft men in de Nederduitsche uitgave, in derzelver plaatze, zodanige zaaken gevoegd, die ons Vaderland aangaan, om het dus, ten deezen aanzien, voor onze Landsgenooten gevalliger te maaken. - Tot een staal der uitvoeringe van dit Dichtstuk strekke de volgende beschouwing van het onnoemelyke aantal van Sterren, in het onmeetbaare Ruim, waarin ontallyke Waerelden omwentelen; waarmede de Dichter zynen eersten Zang doet afloopen. Dus vangt hy dit onderwerp aan.

 
Wat onderscheiden' stoet van tintelende starren
 
Zie 'k aan 't azuur gewelf in schijn zich als verwarren,
 
Die echter met haar' glans vast praalen in 't Heel-Al!
 
Maar wie toch schetst ons ooit hun talleloos getal?
 
Alleen gij kunt het doen, o GodGa naar voetnoot(a) en groote Koning,
 
Die aan haar allen gaaft, van pool tot pool, haar wooning;
 
Aan ieder haaren naam en vastgestelden pligt;
 
En door een woord dit al hebt wonderbaar verricht.
 
En haar bestuurend in haar uitgestrekte kringen,
 
Aan zeekre wetten boeide, ô Schepper aller dingen! -

Hieruit neemt de Dichter aanleiding om byzonder gewag te maaken van de vroegere en laatere tellingen der sterren, waarin men, na de uitvinding der Verrekykers en Telescoopen, zeer groote vorderingen gemaakt heeft; welken doen zien, dat het getal ongelyk grooter is, dan de Ouden zig verbeeld hebben, ja, om zo te spreeken, tot in 't oneindige loopt: en daarop vervolgt de Dichter in deezervoege.

 
De heldre sterren nu, in eindeloos getal,
 
Staan als onwrikbaar aan 't uitspansel van 't Heel-Al;
 
En, in gelijkheid met de zon, als lichtflambouwen,
 
Bezitten ze in zich zelv' den glans, dien wij beschouwen.
 
Terwijl zij, als de zon, het leeven, en het licht
 
Verspreiden, is haar stand, voor 't allerscherpst gezicht,
 
Oneindig groot, en heeft noch perk, nach maat, noch paalen.
 
En mooglijk hebben zij nog luisterrijker straalen;
[pagina 176]
[p. 176]
 
Misschien ook grooter: ja rondom haar, in heur' kring,
 
Zijn mooglijk klootenGa naar voetnoot(b) gansch ontbloot van flikkering,
 
Die zij opkleuren, en verwarmen en verlichten,
 
't Wijl deeze hunnen loop naar zeekre maat verrichten. -
 
Een flaauwe blankheid,Ga naar voetnoot(c) schier onzichtbaar voor het oog,
 
Vertoont zich als een weg van licht, aan 's hemels boog:
 
Wat is toch dit gezicht? mag ik mijzelv' betrouwen?
 
't Is door de kunst gestaafd, bevestigd door 't beschouwen,
 
'k Zie nog een sterrenheir geplaatst in 't Firmament,
 
Haar afstand van den kloot des aardrijks, onbekend
 
Aan 't menschdom, is zo groot, dat elk zich moet verliezen,
 
Wanneer de geest dien peilt, of een getal wil kiezen.
 
Zoo dat men niets vermag, dan, op zijn' hoogen throon,
 
Te aanbidden, Hem, wiens magt dien glans zo rijk en schoon
 
En dat ontelbaar tal der sterren wilde maaken,
 
Zo boven al 't getal als Hij, in alle zaaken
 
Almagtig, 't oeverzand geplaatst heeft aan de zeên. -
 
Wat zijt gij uitgestrekt, onmeetbaar in uw' schreên,
 
Ontzaglijk Hemelrond! Mijn geest is mij bezweeken!
 
Bij dit zijt gij een klein ondeelbaar deel geleeken,
 
ô Aardrijk, en alleen een schaduw'. - Talloos zelf
 
Zijn al de weerelden, en zonnen, aan 't gewelf.
 
In zo veel gangen en hergangen, voorgeschreeven
 
Aan all' die bollen, en hun tot een wet gegeeven
 
In de ommewenteling, toont zich geen hinderpaal,
 
Geen schokking, maar een zoet akkoord, en vaste schaal,
[pagina 177]
[p. 177]
 
Die nimmer wijkt, een onveranderlijke regel;
 
ô Wonderwerk, zoo hoog bestempeld met Gods zegel!
 
- Voelt thans de Epicurist, hoe dwaas, hoe verr' misleid,
 
Zichzelv' getroffen, door 't natuurlijkst klaar bescheid?
 
Of zal hij, onbeschroomd, die ordens vol van wetten,
 
Nog op de rekening van 't blinde NoodlotGa naar voetnoot(d) zetten?
 
Roemt hij 't beweegen van elk nimmer deelbaar deel?
 
Belachlijk is voorwaar dat stelzel in 't geheel;
 
Het redenlicht verdrijft die ingebeelde droomen.
 
Hoe heeft de bloote stof, door denken, magt bekoomen
 
Van binding, ordening, beweeging, keuze en wil?
 
Of is de Weezensbron, de Kunstnaar, die de spil
 
Der Weereld heeft gemaakt; is 't Voorwerp van mijn Zangen,
 
Door wien, al wat bestaat, het aanzijn heeft ontvangen;
 
Is de Opperoorzaak zelf dan mooglijk de eerste stof?
 
ô Denkbeeld, veel te dwaas, te grouwlijk en te grof,
 
Vlugt eeuwig van mij wech! gij zijt ontbloot van reden;
 
Ik zie, ik haat, en vloek, uw tegenstrijdigheden.
 
Dit uitgestrekt Heelal vol orde, schoonheid, pracht,
 
Is 't heerlijk Werk, o God, van uw geduchte magt;
 
Van UGa naar voetnoot(e) wiens grootheid blinkt uit al de starrenboogen,
 
Wien 't gansche schepslenheir, als Maaker, moet verhoogen!

voetnoot(a)
‘Gy Kunt het doen, ô God Ps. CXLVII.4. Hij telt het getel der sterren; Hij noemt ze allen bij naamen.’
voetnoot(b)
Na twee voorgaande aantekeningen over den onafmeetelyken afstand, en de onnaspoorelyke grootheid der vaste Sterren, zegt de Aantekenaar in eene derde: ‘Met veel redenen onderstelt men, dat de vaste Sterren, ook Zonnen zijnde, tot verlichting strekken aan zoodanige voor ons onzichtbare Globen of Planeeten, die ieder in heuren draaikring den omloop doen, om zulk eene Ster, als om haare Zon en algemeen Middelpunt. En deeze waarschijnlijke gissing wordt gegrond op het geen wij omtrent den loop onzer bekende Zon en Planeeten kunnen opmaaken; behoudens nochtans de oneindige verscheidenheid, die de Schepper der Natuur kon gegeeven hebben, aan de schikking en gedaanten van alle die voor ons onzichtbaare weerelden.’
voetnoot(c)
Hiermede oogt de Autheur op den zogenoemden Melkweg, waarover de Aantekenaar zig breeder uitlaat; by welke gelegenheid hy ook in opmerking neemt, hoe men de mindere kennis der Ouden ten deezen aanzien, en in andere opzigten, niet toe te schryven heeft, aan eene natuurlyke onbekwaamheid of onagtzaamheid, maar aan hun gebrek van proefondervindelyke werktuigen.
voetnoot(d)
‘Op de rekening van 't blinde Noodlot] Van deezen onveranderlijken loop der hemelsche lichaamen, van deeze orde en overeenkomst tusschen hen regeerende; neemt cicero een bewijs tegen de stelling van epicuros, warneer hy zegt: ‘Kunnen alle deeze beschrijvingen der Gesternten, deeze zoo groote versiering des hemels enz. aan gezonden herssenen toeschijnen voortgebragt te weezen uit lichaamtjes, die bij geval en zonder orde herwaards en derwaards loopen? Of heeft ook eenig andere Natuur, ontbloot van geest en reden, kunnen uitvoeren, die dingen, die, niet alleen om gemaakt te worden, reden hebben noodig gehad, maar ook zonder de allergrootste redekaveling niet begreepen kunnen worden, hoe ze zijn?’ Cicero over de Natuur der Goden. B. II. H. 18. Deeze zoo wezenlijke redenering is 't gevolg van eene tegenwerping, daar geen Epicurist iets tegen kan inbrengen. ‘Indien de samenloop der ondeelbaarheden eene Weereld heeft kunnen voortbrengen; waarom kon hij dan geen' Tempel, Huis of Stad maaken, waaraan vrij minder moeite vast is, en 't welk vrij ligter te doen valt.’
voetnoot(e)
‘Van U] Deeze waarheid dwaas genoeg door spinosa bestreeden, als mede door hobbes en toland, is zelfs door plato en eenige andere wijze Heidenen al erkend geweest. Ik zal niet meer dan twee getuigenissen ophaalen, en de Dichtkunde zal de eer hebben, mij de ééne te leveren.
Cicero de Nat. Deorum, Lib II. C. 21. twijffelt met, of een wijsheid, zeer heerlijk ja godlyk is de eerste oorzaak van deeze standvastige geregeldheid, waar over men zich verwondert, in den loop, en in de omwenteling der hemelsche lichaamen. Claudianus erkende, dat alle de deelen, welke het getal der weereld uitmaaken, het werk waren van den raad eenes Gods, van eene opperste Wijsheid, die hunne orde had gevormd, en alle hunne werktuiglijke beweegingen geregeld. Zijne taal deswegens in Ruf. L.I. koomt in 't Nederduitsch hierop uit.
 
Toen ik 't verband zocht van 't geordend Weereldrond,
 
Den vasten vloed der Zee, de gangen in het rond
 
Des Aardrijks, en de beurt der nachten en der dagen,
 
Begreep ik, dat dit Al, zoo schoon en zoo voldraagen,
 
Geheel geregeld was door 't overleg van God,
 
Die al 't gesternte, naar zijn wet en wijs gebod,
 
Omloopen doet: Die aan de vruchten onderscheiden
 
Geboortetijden geeft. Door vreemd vuur laat bereiden
 
Het licht der Maan; en door het eigen, dat der Zon.
 
Die aan de Zee haar perk en paalen stellen kon,
 
En de Aarde, die de Zee in de armen blijft omvangen,
 
Op haaren As net wist in evenwigt te hangen.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken