Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782 (1782)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.36 MB)

Scans (40.38 MB)

ebook (4.40 MB)

XML (3.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1782

(1782)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De recht aangemoedigde goedhartigheid van de jonge Louisa.

(Uit het Fransch van den Heer berquir.)

 

Naa verscheide bedrieglyke aankundigingen van wederkomst, was het Voorjaar, eindelyk, gekomen. De Sneeuw smolt, de Velden groenden, de vroegste Bloempjes braken door 's aardryks opperkorst heen. De gevederde Bende hief liefdetoontjes aan. De kleine louisa was, met haaren Vader, na 't Land gegaan. Zy hadt de eerste Zangen der Voorjaarsvogelen gehoord; de vooruitloopende Bloempjes geplukt. - Maar het Weer veranderde éénslags. Een sterke Noordewind stak op, en voerde Sneeuwbuijen aan. De kleine louisa tradt beevende in haar bed, en dankte god, dat hy haar, in zulk een nood weer, eene zo veilige schuilplaats gunde.

Toen zy 's morgens opstondt, lag, helaas! alles wit: den geheelen nagt was 'er dikke Sneeuw gevallen. Louisa bedroefde zich; de kleine Vogeltjes scheenen nog bedroefder. Dewyl de grond zeer digt bedekt was, konden zy nergens eenig graankorreltje of Insect vinden, om den honger te stillen.

Alle de gevederde Boschbewoonders namen de vlugt na Steden en Dorpen, om by de Menschen voedzel te zoeken. Geheele benden van Mosschen, Leewrikken, Vinken, vloogen over de wegen, streeken neder op de voorpleinen, op de daken, met bek en klauwtjes alles omhaalende, om eenig aas te vinden.

Een vyftig deezer Gasten vertoonden zich op 't Plein van haars Vaders Landhuis. - Louisa ziet ze, en loopt, geheel met medelyden vervuld, na haars Vaders Kamer. - ‘Wat is het, myne Dogter?’ zegt hy. - ‘Ach! Vader,’ is haar antwoord, ‘die arme Vogeltjes, die korts nog zo lieflyk zongen, zyn alle op 't voorplein: het schynt, de koude heeft ze bevangen; zy zoeken eeten; mag ik ze een weinig graan

[pagina 420]
[p. 420]

geeven?’ - ‘Zeer gaarne,’ voegt haar de Vader toe.

De Koornschuur stondt aan den anderen kant van den weg. Zy gaat derwaards, en strooit handjes vol garst en hennipzaad. De Vogeltjes zweefden by geheele benden om haar heen, en zogten het kleinste graan. Louisa zag het, en was geheel vol vreugde. Zy ging haar Vader en Moeder opzoeken, op dat zy mede deelen mogten in dit vervrolykend gezigt.

Welhaast waren de handjesvol op. De Vogeltjes gingen zitten op den kant der daken, en zagen louisa droevig aan, als of zy vraagen wilden: Hebt gy ons niet meer te geeven? Louisa verstondt hunne taal: en ging heenen om nieuwe voorraad van graan te haalen. Den weg overloopende ontmoette zy een kleinen Jongen, die op verre na geen hart zo meêlydend als 't haare in den boezem droeg. Hy droeg aan zyn arm een kouw vol Vogeltjes, en schudde dezelve zo sterk, dat ze alle oogenblikken den kop tegen de tralien stietten. Dit baarde louisa wee. ‘Wat wilt gy met deeze Vogeltjes doen?’ vroeg zy den Jongen. - ‘Ik weet het nog niet,’ antwoordde hy, ‘ik zoek ze te verkoopen; en indien niemand ze wil koopen, zal ik 'er myn Kat op onthaalen.’ - ‘Uw Kat!’ riep louisa, ‘uw Kat! Ach! gy zyt een booze Jongen.’

‘Het zouden,’ sprak hy, ‘de eerste niet weezen, die zy leevend kraakte.’ En zyn kouw rond draaijende, stondt hy gereed om weg te loopen. - Louisa hieldt hem staande, en vroeg, ‘hoe veel hy voor zyn Vogeltjes hebben wilde?’ - ‘Ik zal ze,’ sprak hy, ‘voor een oortje het stuk geeven, daar zyn 'er achttien.’

‘Ik zal ze alle wel neemen,’ zeide louisa. Zy liet den kleinen Jongen volgen, en liep na haar Vader, om verlof tot het koopen te vraagen. Haar Vader stondt het gaarne toe: en gaf zyn Dogtertje een ledige kamer om 'er die gasten in te ontvangen.

Jacob, (zo heette de kleine Jongen) keerde, zeer wel voldaan over zyn verkoop, te rugge; en vertelde zyne Makkers, dat hy een jong Juffrouwtje gevonden hadt, die alle Vogeltjes kogt.

Naa 't verloop van eenige uuren kwamen 'er zo veele kleine Landjongens aan de poort van 't Landhuis, dat men het plein voor een markt zou gehouden hebben. Zy drongen op haar aan: met beide de handen de kouwtjes opheffende, elk wilde de eerste zyn om zyne Vogeltjes aan haar kwyt te raaken.

Louisa kogt ze alle, en bragt ze, by de eerste, in de haar vergunde kamer. De nagt kwam. Louisa hadt, in langen tyd, met geen zo welvoldaan harte zich ter ruste begeeven. ‘Ben ik niet gelukkig,’ sprak zy, ‘daar ik het leeven van zo veele onschuldige Schepzelen heb kunnen redden; en dat ik ze kan voeden. Wanneer de Zomer komt zal ik in de vel-

[pagina 421]
[p. 421]

den en bosschen gaan; alle myne kleine Gasten zullen hunne liefste toontjes slaan: om my te bedanken voor de gedraagene zorge.’ - Zy viel met deeze gedagten in slaap: en droomde, dat zy zich in een schoon lommerryk bosch bevondt. De boomen zaten vol met Vogelen, die door de takken heromvloogen, hunnen wildzang zongen, en hunne Jongen voedden. Welk een genoeglyke droom!

Zy stondt 's morgens vroeg op, om eeten te geeven aan haare kleine gasten, in de kamer en op het plein: doch was zo wel voldaan niet, als 's avonds te vooren. Zy wist hoe veel gelds zy in haar beursje gehad hadt, en dat 'er maar weinig in kon overgebleeven zyn. ‘Indien,’ dagt zy, ‘de Sneeuw nog eenige dagen blyft liggen, wat zal 'er dan van de overige Vogeltjes worden? De kleine stoute Jongens zullen ze alle leevende aan de Kat geeven: dewyl ik te weinig gelds heb om ze alle te koopen.’ - Vervuld met deeze droeve gedagten, haalde zy haar beursje uit, om haar kleinen schat te tellen. - Doch hoe zeer stondt zy versteld, als zy het zelve zo zwaar vondt! Zy opent het beursje, en zag het gevuld met geld van allerlei soort. Zonder te tellen, vliegt zy na haaren Vader, en verhaalt, met verrukte vreugde, het geluk haar wedervaaren. - De Vader drukte louisa aan zyn hart, en bevogtigde haar wangen met zyne traanen. ‘Myn lieve Dogter,’ voerde hy haar te gemoete, ‘nooit hebt gy my zo veel voldoenings geschonken als op dit oogenblik; - vaar voort met lydende Schepzelen te helpen; naar gelange gy uw beurs op deeze wyze ledigt, zult gy dezelve zien vullen.’

Welk een blydschap voor louisa! Zy loopt na de Vogelkamer met haar voorschoot vol zaad. Alle de Vogeltjes vloogen rondsom haar heenen; en aten greetig. Vervolgens ging zy na 't voorplein, en boodt aan de verhongerde Vogeltjes een ruim onthaal.

Op deeze wyze verschafte zy de kost aan omtrent honderd Vogeltjes: en smaakte daar in een onuitspreekelyk genoegen. - Naa den middag de hand steekende in een zak met hennipzaad, vondt zy 'er een briefje in, met deeze woorden: De Vogels des Hemels, Heere, wagten op u, gy geeft ze spyze; gy strekt uwe hand uit, en verzadigt alles wat 'er leeft. - Haar Vader was haar gevolgd. Zy keerde zich tot hem, zeggende: ‘Ik doe, dan, tegenwoordig als god? De Vogels des Hemels vliegen na my toe, en wanneer ik myn hand uitstrek, verzadig ik ze met myne weldaaden.’

‘Ja, myne lieve louisa,’ hervatte de Vader, ‘zo dikwyls gy aan eenig Schepzel wel doet, handelt gy, gelyk god. Wanneer gy grooter geworden zyt, zult gy uwe Naasten te hulp kunnen komen, gelyk gy nu de Vogeltjes doet, en

[pagina 422]
[p. 422]

dan nog meer naar god zweemen. Welk een geluk voor een Mensch, wanneer hy naar zyn Hemelschen Vader mag gelyken!’

Acht dagen lang strekte louisa haar zegenende hand uit, en verdreef den honger der Vogelen rondsom haar heenen. De Sneeuw smolt, de Velden namen het lachend groen weder aan, en de Vogelen, die zich van Huis niet hadden durven verwyderen, vloogen na de bosschen.

De gehuisvestte in de kamer bleeven nog opgeslooten. Zy zagen de Zon, vloogen tegen de raamen, en pikten aan de glazen. Te vergeefsch: zy waren te wel bezorgd. Louisa bemerkte niet wat hun deerde.

Op zekeren dag, dat zy ze eeten bragt, tradt haar Vader, eenige oogenblikken naa haar, in: zy verheugde zich, dat haar Vader deelgenoot en getuigen van haar genoegen was.

‘Myne waarde,’ sprak hy, ‘waarom vertoonen zich uwe Vogeltjes zo bedroefd? het schynt dat zy iets verlangen. Zouden zy op 't Land geene Makkers gelaaten hebben, die zy gaarne wilden wederzien?’ - ‘Gy hebt gelyk Vader,’ antwoordde louisa, ‘zedert het wederkomen der schoone dagen, schynen zy bedroefd. Ik zal een venster open zetten, en ze laaten vliegen.’ - ‘Gy zult 'er wel aan doen, myn Kind; dit uw bedryf, zal de vrolykheid op 't land doen leeven, alle die kleine Gevangenen zullen hunne Vrienden gaan opzoeken, en deeze hun te gemoet vliegen, gelyk gy na my toekomt, als ik eenigen tyd ben uitgeweest?’

Hy hadt niet uitgesprooken, of alle de vensters stonden open. De Vogeltjes bemerkten het draa, binnen twee minuuten was 'er geen één meer in de kamer: deezen zetten zig op den grond, geenen vloogen in de hoogte, anderen namen de wyk op de nabystaande boomen: zommigen vloogen, onder een vreugdegezang, voorby de vensters heen en weder.

Louisa ging alle dagen op 't land wandelen. Van alle kanten zag en hoorde zy Vogeltjes. Nu eens schoot 'er een Leeuwrik by haare voeten op, die, zich in de Wolken verheffende, een vrolyk deuntje zong. Dan eens streelde een Sysje haar uit een lommerryken boom. En wanneer zy een Vogeltje aan den zang onderscheidde, betuigde louisa: ‘dat is een van myne Kostgangers; zyn stem wyst uit dat hy het in den verloopen Winter wel gehad hebbe.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken