Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785 (1785)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.30 MB)

Scans (38.31 MB)

XML (3.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785

(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Adams eerste ontwaaking en eerste zalige Nachten, gevolgd naar het Hoogduitsch van den Heèr Muller, Kunstschilder te Manheim. In een gemengelden Styl. Te Amsterdam, by J.F. Rosart en Comp. 1784. In octavo, 124 bladz.

In dit Stukje komt Adam voor, als verhaalende aan zyn Huisgezin de in hem opkomende denkbeelden, en de aandoeningen zynes harten, zo op het eerste gezigt van het geschapene, als op zyn verder wedervaaren, tot aan de eerste ontmoeting zyner wederhelfte Eva. De voorstelling hiervan is doorvlogten met eene charactermaatige afschetsing van Adam, Eva en derzelver kinderen, te gelyk aanduidende den invloed, dien het verschil der characters van dit eerste Huisgezin uitlevert. Eene dichterlyk schilderende pen verleent ons hier eene groote verscheidenheid van tafereelen, die meerendeels wel getroffen zyn. Men slaa, ten voorbeelde, het oog op het tafereel van Adams gevoel, by 't vallen van den voor hem eersten avond, en den daarop volgenden nagt. ----- Adam zyne eerste bewondering, waarmede de eerste dag voorby ging, verhaald hebbende, vervolgde aldus.

De Zon was al diep om laag gezonken; vuurflonkende gloeiden nu tegen over mij de Sederen, de Bergen rookten om my, en brandden in gloed aan elkander. Ik vergat my ten eenemaal by de schoonheid dier heerlyke vertooningen. My scheen een nieuw leven naby, de schepping rondom my stond verwisseld in een nieuwen luister. ----- De vogelen vloogen roodverwig in de flikkering; ik zelvs gevoelde den gloed op myn voorhoofd, toen ik den heuvel afging; als eene openbaaring van het toekomende lag de waereld voor my. ----- Ik

[pagina 42]
[p. 42]

wist niet dat nu ras de dag daalde, dat de duisternis voor de eerste keer over my viel. - - Duisternis was my onbekend.

Dan de Zon ging onder, het avondrood befloot den laageren Hemel, eene zagte schemering zonk over de waereld.

Daar stond ik; alles wierd anders. Verandering bespeurde ik alom. De Zeedieren, die des middags het oever opklommen om met de aarddieren in spel te treden, of in het riet te slaapen, spoedden zich te rug naar de wateren, en zwommen eenzaam weg. Nu beweegden zich alle de dieren der aarde en der lucht; de vogels vloogen op, de wouddieren verzamelden zich, trokken kuddenswys naar de koele beeken, en drinkende en baadende keerden zy weder tot hunne struiken. Ik zag dit alles aan, en wist niet wat my overkwam. ----- De schemering neemt toe, het word stiller, ik stond met de oogen naar den Hemel, en vroeg: waar is toch de Zon? dat licht der waereld? Ik zie, ik voel ze niet meer Waar is dan die schoone, die schoone Zon gebleeven? Verwonderend gaf myn hart tot antwoord: weg is de schoone Zon, weg is het waereldlicht, verdweenen is de vreugd des menschen! ----- En ziet, graauw en bruin bezoomde wolken verspreidden zich en betrokken den geheelen laageren hemel. Een voorgevoel van verandering bespeurde ik door alle myne zenuwen; met uitgerekten halze en opgerechten hoofde keek ik naar het nieuw wonder uit - dan de verandering ging sneller; koeler blies nu de wind ten woude uit, kouder steeds de hemel werd, duisterer en stiller onder hem de aarde. ----- De dieren des velds hadden zich reeds verwyderd en ter rust begeven: ook alle de vogelen der lucht; de visschen speelden niet meer op de stroomen. De nacht zonk hoe langer hoe meer naar beneden, en bluschte allen glans der avondschemering over my geheellyk uit. ----- Zwygen daalde neder van de toppen der bergen, rouwklagten bedekten het groen. ----- Groote verandering! Ik vroeg in my zelven, ik stond eenzaam; dan nu omeingelde my nog zwaarer duisternis, en begroev de schepping. ----- Alles was myn oog, myn hart onttrokken; dan myn oor leevde nog; dit hoorde nog het ruisschen der boomen, den val des strooms, der dieren verren tred in 't bosch, het gesuis der nagtvogelen in de lucht. Welke omwenteling! Zal dan de Zon niet te rug komen, zal ze niet weer schynsel geven?

Dan nu openbaarde God aan Adam de geheimen der Natuur, nopens derzelver beweegingen en werkingen. Adam, zeer verheugd over deeze ontdekking, roept zynen Schepper dus aan.

ô God der Almacht, der Wysheid, der Lievde, Gy riep my tot het leven uit kracht dier onbegrensde volmaaktheden. Gy schiep de duisternis en het licht, niet alleen, maar

[pagina 43]
[p. 43]

ook alle aanwezigheden gebood gy op te klimmen uit het niet, tot Weezens stoffelyk en onstoffelyk, zichtbaar en onzichtbaar, redelyk en redeloos, allen gav Gy algemeene en byzondere eigenschappen, door welken zy, nevens Uwen invloed, bevel ontvingen te werken, overeenkomstig den aart dien Gy hen schonk. De hemellighaamen doorloopen dan hunne kringen, door U beperkt; ook dit bevel ontving de Zon: ras zal zy dan op nieuw verschynen ter verlichtinge, ter koesteringe van den mensch, van alle uwe schepselen, myne medebewooners op Uw waereldryk. Groot zyt gy, ô ondoorgrondlyk weezen aller weezens! groot zyn ook Uwe werken die my omringen! De gantsche aarde, de geheele geschapenheid is der heerlykheid des Naams Gods vol. Halleluja!

Ik hoor, ik gevoel reeds het geblaas van uwen Adem die over my uitgaat. ----- O groot, ô eeuwig God! wat ziet myn verwonderend oog!

Ik zag opwaards naar den Hemel, en ziet alle de Lichten kwamen te voorschyn. ----- Duizendmaal duizenden in ontelbaare menigte, gelyk die der zaadkorrels uit des zaaiers hand, verspreidden zich over my gedurende den nacht. ----- Sterren vol schoonheid en aanminnigheid brandden daar in verrukkende klaarheid, en verspreidden hunne straalen in de schoonste orde over de waereld. Lang staarde ik 'er op; een heilig stilzwygen vervulde my, gevolgd door aanbidding, gepaard met blydschap. ----- O! in een oogenblik was ik naby mynen Schepper! naby de Bron der lievde, uit wie my alle gelukzaligheden toevloeiden!

ô Gelievde Vrouw! myne lieve Kinderen! ik word nu nog met blydschap aangedaan, over deze destyds heuchlyke ondervindingen ----- Ja, nu op dit oogenblik gevoel ik nog vreugde over de zalige beschouwingen, die in Edens Hov myne ziel vervulden. ----- Schoon is de helderheid van den nacht, aangenaam is het dan te wandelen op de velden: dan klimt des Scheppers lov uit het hart op als eene vlam; dan spreekt de mond God verheerlykende zielstreelende gezangen; dan omringt ons rust, blydschap en vrede.

Met opene oogen aanschouwde ik nu dien geheelen hemelschen luister. ----- Ik ontdekte de sterrenbaan, die als millioenen vonken onder elkander flikkeren, en als een boog aan den hemel vormen. Ik beschouwde het gansche hemelrond, dat door de Engelen word bewandeld; die in heilige lievde aldaar hunne lovzangen opheffen, die, vervuld met hemelsche vreugde, ook dikwerf den mensch den aangenaamen vrede doen gevoelen. Zuiver in reine liefde, rusten zy niet in hun hoog beroep, voor dat volbragt zy 't geen hen werd aanbevolen en opgelegd; dan herklimmen zy de hoogere plaatsen met nieuwe vreugde; daar stellen zy zich dan wederom onder de

[pagina 44]
[p. 44]

Hemellingen voor den troon des grooten Gods, en verblyden zich in de onuitputbaare Bron der eeuwige gelukzaligheid.

Duizend en duizendmaal duizenden hemelfakkelen brandeden en schitterden nu door elkander, en verlichteden den nacht; nu werd duisternis aangenaam; doch de Maan was voor my nog niet zichtbaar.

Met wonderen overstelpt, voegden myn lighaam en myne zinnen zich tot rust. Ik lag my neder in 't koele gras, en een zagte verkwikkende slaap spreidde voor de eerste keer zich over my uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken