Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785 (1785)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.30 MB)

Scans (38.31 MB)

XML (3.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785

(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Verhandelingen, ter beantwoordinge van een Voorstel, opgegeeven door de Heeren Bezorgers van het Stolpiaansch Legaat. Te Leyden, by S. en J. Luchtmans. 1784. Behalven het Voorwerk, 268 bladz. in gr. quarto.

Het gewigtig onderwerp, in deze Verhandelingen overwoogen, is de oorsprong van het kwaad in de Waereld, of wel deszelfs bestaenbaerheid met de hooge denkbeelden, die wy van God hebben, als Schepper, Onderhouder en Bestierder van 't Heelal, met alles wat zich in

[pagina 200]
[p. 200]

het zelve beweegt. De Heeren Bezorgers van het Stolpiaensche Legaet hebben deswegens het volgende Vraegstuk voorgesteld. ‘Op welk een wyze kan best betoogd worden, dat het scheppen van een Waereld, waarin het kwaad toegelaaten is, niet strydig zy met de volmaaktheid der Godlyke Natuur?’ Uit een groot aantal van Verhandelingen, over dit onderwerp, hun ter hand gesteld, heeft het hun goedgedagt vier Latynsche en ene Nederduitsche het licht te doen zien; waervan ze op goeden grond getuigen, ‘dat ze allen zeer verstandig geschreven zyn.’ Een getuigenis, 't welk we vertrouwen, dat door geen oordeelkundig Lezer gewraekt zal worden, daer de Heren Opstellers dezer Stukken, een ieder naer zyne denkwyze, in dezelven toonen, dat ze dit onderwerp met ene oordeelkundige oplettendheid, en bedagtzaemheid, beoefend hebben; van waer deze Verhandelingen wezenlyk kunnen dienen, om dit ingewikkeld onderwerp, van de ene of andere zyde, een nader licht toe te brengen.

In de eerste Verhandeling, welke met den toegezegden Eerprys bekroond is, maekt de Vasarhalyenser Hoogleeraer J. de Fagaras, vooraf, enige aenmerkingen over de verschillende soorten van kwaed, die men onbestaenbaer agt met de Godlyke Volmaektheden. Hierop brengt hy de verschillende manieren, op welken de voornaemste Wysgeren die zwarigheden uit den weg hebben zoeken te ruimen, ter toetse; en dezelven, zyns oordeels, niet voldoende zynde, zo hecht hy hier aen een voorstel, rakende de wyze, op welke men, volgens zyne gedachten, over dit Stuk hebbe te denken. ----- Het zelve komt, in 't hoofdzaeklyke, kortlyk hierop uit. ‘Het plan van God vorderde, onder anderen, ook het voortbrengen van vrywerkende schepzelen, die hunne vermogens konden gebruiken en misbruiken, en dus zichzelven of anderen gelukkig of ongelukkig maken. Ter bevorderinge van het eerste verleent God den mensch genoegzame vermogens; misbruikt deze dezelven, en bewerkt hy daer door onheilen, dan is de mensch de oorzaek van dat kwaed; 't welk God niet kan afwenden, dan door onophoudelyke wonderwerken, 't welk met zyn plan zou stryden, ja 't zelve geheel verbreken: maer dit kwaed, 't welk dus niet afgekeerd kan worden, bestiert God op zodanig ene wyze, dat het ten meest mogelyken nutte van 't algemeen strekke. Even dit

[pagina 201]
[p. 201]

heeft ook plaets omtrent het natuurlyk kwaed, het zy het onvermydelyk met den aert der dingen verknocht zy, of uit onze handelingen natuurlyk voortvloeie; 't welk God niet afwenden kan, zonder den mensch van nog meer goeds, dan dit kwaed, te berooven. En ten laetste zal dit plan van den Allerhoogsten, in alle deszelfs deelen, voltooid worden, door de Godlyke schikkingen in de eindelooze eeuwigheid.’ ----- Na de ontvouwing hiervan, legt zyn Hooggeleerde het 'er op toe, om de gegrondheid van dit zyn voorstel, in alle deszelfs byzonderheden, overtuigelyk te betoogen.

De doorgeoefende J. Schwab, Hoogleeraer te Stutgard, stelt zich, in ene hierop volgende Verhandeling, voor, in de eerste plaetse te toonen, dat God alle kwaed uit het Heelal volstrekt niet kon, of, om wyze reden, niet wilde weren. En daerop tracht hy te doen zien, dat 'er, niettegenstaende dit kwaed, door God wyslyk toegelaten, en door zyne bestiering gematigd, voor alle gevoelige en verstandige Wezens, op deze Waereld huisvestende, ene overgenoegzame mate van geluk plaets heeft. Hiernevens leert hy ons nog opmerken, hoe wy zelven zeer veel kunnen toebrengen, om rampen voor te komen, en onheilen af te wenden, of het kwade ten onzen nutte te doen dienen. En 't komt hem voor, dat Gods wegen hier in den tyd in dit alles zo volkomen te billyken zyn, dat wy ten dien einde geen toevlugt behoeven te nemen tot ene toekomende bedeeling.

De derde verhandeling, opgesteld door den kundigen H. van Lier Ph. Dr. en A.L.M. is drieledig. Het eerste gedeelte strekt, om, uit ene oplettende beschouwing der Godlyke volmaektheden, te betoogen, dat het scheppen van een Waereld, waerin ook kwaed gevonden word, niet onbestaenbaer is met de volmaektheid der Godlyke Natuur. In het tweede tracht hy te doen zien, dat deze zyne voorgestelde manier van dit onderwerp te beschouwen de enige weg is, om het vereischte met vrucht te betoogen; schoon hy gereedlyk erkenne dat die beschouwing op velerleie wyzen voorgedragen, ontwikkeld en ter overtuiginge aengedrongen kunne worden. En eindelyk deelt hy hier nog, ter nadere ophelderinge van dit stuk, zyne gedachten mede, over den oorsprong van het kwaed, inzonderheid het zedelyke, ter billykinge van de wegen der Godlyke Voorzienigheid omtrent hetzelve.

Voorts ontmoeten we hier ene Verhandeling van den

[pagina 202]
[p. 202]

Eerwaerde Th. Spaan, Predikant te Hoogmade, welke dezelve indiervoege ingericht heeft, dat ze strekke, om eerst in 't algemeen, en dan nog meer byzonder, te bewyzen, dat het kwaed, hoe ook genaemd of begrepen, geenzins strydig zy met de volmaektheid van Gods Natuur. ----- In 't eerste lid, opgemerkt hebbende, dat, indien het kwaed in de Waereld met de volmaektheid der Godlyke Natuur streed, dat dan ééne dezer drie stellingen zou moeten aennemelyk zyn, (1.) dat God enige gemeenschap had met het kwaed, (2.) dat hy de oorzaek was van het kwaed, of eindelyk (3.) dat zyne volmaekte Natuur door het kwaed zou verminderd worden: zo toont hy, dat ieder dezer drie stellingen ten hoogste ongerymd zy; waeruit dan het tegengestelde van zelve volgt. ----- Dit afgehandeld zynde, gaet hy in de tweede plaetze over tot het aenvoeren der meer byzondere bewyzen, betreklyk tot de onderscheiden gedaanten, onder welken zich het kwaed in deze Waereld vertoont, te weten, als natuurlyk en zedelyk. In ene afzonderlyke beschouwing hiervan doet zyn Eerwaerde ons zien, dat 'er, noch in het eene noch in het andere, iets gevonden word, dat onbestaenbaer zou zyn met de Godlyke Volmaektheden.

Ten laetste levert ons dit Stuk nog ene Verhandeling van den Eerwaerden W. Brown, Predikant in de Engelsche Kerk te Utrecht. Zyn Eerwaerde laet zich eerst uit over de klagten nopens het kwaed in de Waereld, en de daerop gegronde bezwaren tegen de Leer der Voorzienigheid; als mede over de poogingen van vroegere en latere Wysgeren en Godgeleerden ter beantwoordinge en afwendinge dier bezwarende klagten. ----- Hiernevens voegt hy enige aenmerkingen over den geringen uitslag hunner poogingen, waervan hy te gelyk de voornaemste oorzaken ontvouwt; en welken hy, door ene klare en geleidelyke behandeling van dit onderwerp, in deze Verhandeling tracht te ontgaen. Dezelve is voorts vierledig. Het eerste gedeelte behelst ene juiste verklaring van 't denkbeeld dat men zich te vormen heeft, van de volmaektheid en de velerleie soorten van kwaed; waeruit onze Schryver afleid, dat de toelating van dit kwade niet alleen niet aenloopt tegen de volmaektheid, maer zelfs enigmate vereischt word, om haer te duidelyker te doen doorstralen: dat is, met andere woorden gezegd, uit Gods volmaekte natuur vloeit van zelve voort, dat 'er ene zekere mate van kwaed toegelaten moest worden.

[pagina 203]
[p. 203]

Vervolgens toont zyn Eerwaerde, dat het kwaed, niet alleen onafscheidelyk verknocht is met de beste gesteldheid der zake, maer dat het tevens van die natuur is, en door God zo bestierd word, dat 'er een grooter goed en nut, ook voor den mensch, uit ontsta. En hierop brengt hy ons ten derde onder het oog, hoe een groot gedeelte kwaeds, waerover men zo bezwarende klagten uitstort, bovenmate vergroot word, of wezenlyk niet bestaet, maer bloote menschlyke harssenschimmen zyn. En eindelyk trekt hy al het voorgestelde te zamen, om ons alles in één gezichtpunt voor te stellen, en daeruit te besluiten, dat het in genen deele strydig zy met de volmaektheid der Godlyke Natuur, ene Waereld te scheppen, waerin het kwaed toegelaten is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken