Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790 (1790)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.13 MB)

Scans (40.13 MB)

XML (3.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790

(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Wat is Godsdienst? Leerrede van J.N. Tilling. Predikant en Hoogleeraar te Mitau. Uit het Hoogduitsch vertaald door H. ******. Te Leyden by L. Herdingh, 1790. In gr. 8vo, 24 bladz.

Eene beschouwing van het verbasterde Christendom, mitsgaders van de oorzaek dier verbastering, leid den Eerwaerden Tilling, die zyn onderwerp zeer levendig en ernstig behandelt, tot de gewigtige vraeg, wat is Godsdienst? Terwyl hy ons voorstelt, hoe een Ligthoofd die vraeg in den wind slaet, brengt hy ons onder het oog, hoe dezelve beantwoord worde, door een Dweper, een Bygeloovigen, een Huichelaer, en eindelyk, door een ernstig denkend regtschapen Man. Het antwoord van den laetsten, dat alleen recht opmerking verdient, luid aldus.

‘Niet, zegt hij, niet die woordenrijke, met groote en sijne kunst tot een geheel gemaakte verwarring van naarvorsching en spitsvindigheden omtrent zaaken, in het geheel niet behoorende tot den kreits der menschlijke kundigheden: - niet dat bonte goochelspel, het welk de

[pagina 273]
[p. 273]

verbeelding verhit, de zinnen boeit, en geheel onnatuurlijk en tegenstrijdig is, en de Reden doet bloozen: - niet dat verleidende kunst- en tooverwerk, waarover het gezond menschenverstand zich schaamt: - Neen! Godsdienst is een redelijk, eenvouwig, verblijdend, hart en leven bezielend geloof aan god, voorzienigheid - en waardigheid van den mensch.’

Overeenkomstig, met den inhoud van dit antwoord ontvouwt hy vervolgens de algemeene kenmerken, (zo als hy ze noemt,) van eenen waaren Godsdienst; - of, het geen het zelfde is, van den Godsdienst van Jesus Christus: en, volgens zyn oordeel,’ zijn de leerstellingen en voorschriften ‘van den Godsdienst in de volgende weinige, zeer bevattelijke en het hart opbeurende, stellingen begreepen.’

‘Er is een God, - een onuitspreeklijk goed en volmaakt God; een machtig vriend, een wijs, liefderijk, onveranderlijk Vader van alle zijne schepzelen. Hem gelijkt geen enkele trek uit het afgodsbeeld, het welk de menschen in hunne kindsheid hebben gevormd naar de aardsche heerlijkheid van hunne kleine, onmacht en onzekerheid gevoelende, bevreesde, achterdochtige, ijverzuchtige, hoogmoedige, onverzoenlijke, onverzaadelijke en willekeurige Dwingelanden; en met het denkbeeld van God verwisseld. Gods regeering heeft niet de minste gelijkheid met der menschen regeering. Gods wetten hebben in haaren grond en in haare bedoelingen niet de minste overeenkomst met menschen-wetten. Gods oneindige grootheid en zaligheid maakt alles noodeloos, wat bij de menschlijke geringheid noodzaaklijk is. God behoeft voor de veiligheid van zijn rijk en van zijne heerschappij niet te vreezen - niet te duchten, dat iets ergens zijne oogmerken verijdelen, zijne ontwerpen verbreeken zal; want alles onder Hem is - schepzel - zijn schepzel - het werk zijner handen, het is, gaat en werkt, zo als Hij wilde, dat het zijn, gaan en werken zoude. De grootste schijnbaare verwarring is voor Hem een middel tot de duidelijkste, volmaaktste orde; de ondeugd een weg tot deugd; de ellende een weg tot gelukzaligheid, de dood een weg ten leven. Geen menschlijke hartstochten zijn in God, om dat in Hem geen menschlijke gebreken, behoeften, zorgen en wenschen gevonden worden. God wordt niet toornig, wreekt zich niet. God behoeft niet bevreedigd noch verzoend te worden. God is Liefde, was het, en zal het eeuwig zijn - kan het nooit meerder worden, dan Hij het eertijds was.

[pagina 274]
[p. 274]

De waereld, de gantsche, schoone, rijke waereld, waar in de aardkloot een stofje is, is Gods werk; een werk in zijn geheel en in al deszelfs deelen van de grootste volmaaktheid, waaraan niets te berispen is. Gelukzaligheid, het genot van blijdschap is het doel, waar Hij alles heenen leidt. Niets kwaads is uit zijne hand gekoomen. Het geen wij zoo noemen, en zoo gewaar worden is het louter door onze schuld. Wij zelve zijn de scheppers van al ons lijden, van alle onze traanen, - wij, zeg ik, wij menschen, - onze Ouders, onze Opvoeders, onze Wetgeevers, onze Beheerschers - wij, met het verwaarloosde verstand, het welk niet heeft leeren denken, met het verwaarloosde hart, het welk niet heeft leeren draagen; - wij, die de dingen en krachten rondom ons, en aan ons, niet naar behooren weeten te waardeeren, te behandelen, te gebruiken, te bestuuren. Alles is, op zich zelf beschouwd, oorspronglijk goed, heerlijk en zegenvol. Louter goed, louter weldaad en genade koomt van boven. Zelfs de kracht, waarmede de mensch kwaad kan doen en doet, en zich tot de schandelijkste ondeugd verlaagt, is in haaren oorsprong, in haare juiste rigting, goed, zij is des menschen roem, en wordt zijn geluk. -

God heeft zijn werk, de waereld, van den beginne reeds, zoo hoogst volmaakt ingericht; zijn doel is zijner zoo zeer waardig; zijne middelen zijn zoo onbedrieglijk zeker en zoo werkzaam, dat het naderhand geen verandering, geen verbetering, in 't vervolg geen hulp, geen ondersteuning, gelijk bij de beste menschlijke werken plaats heeft, meer behoeft. Niets anders, niets beters kan geschieden, dan het geen God reeds, toen Hij het plan der waereld ontwierp, gezien, gewild, beschikt heeft. Dat geen, het welk elke reis werklijk geschied, is altijd oneindig beter, dan al het andere, het geen in deszelfs plaats geschieden kon. Moest God ergens eens, na dat de waereld door Hem geschapen en in orde gebragt is geworden, nog onmiddelijk iets doen, waartoe Hij niet terstond in den beginne den grond gelegd had, en het welk boven de gewoone, werkende krachten der natuur ging, dan was zulks een zeer duidelijk bewijs, dat Hij thans of wijzer, of goedertierener, of machtiger zij, dan Hij toenmaals was, toen Hij het geheel inrichtte. Uit dien hoofde geschied 'er in de waereld niets bovennatuurlijks of onnatuurlijks - in geval dit tweevouwig is - het is nooit geschied, en kan in eeuwigheid niet geschieden, zoo lang God de onveranderlijke volmaaktheid, de

[pagina 275]
[p. 275]

hoogste macht, wijsheid en goedheid, dat wil zeggen, zoo lang Hij - God is.

De mensch is een bij uitstek waardig en voortreflijk, van God hoogst begenadigd schepsel; voor de grootste dingen vatbaar, en tot de grootste zaaken werklijk bestemd. In hem ligt een gantsch onuitputbaare maat van edele kracht, die hier slechts koomt, maar door de eeuwigheid zich meer en meer zal ontwikkelen. De mensch kan oneindig meer, ook bereids hier op aarde, in en voor deeze waereld doen, dan hij tot hier toe nog, zoo lang zijn geslacht bestaat, gedaan heeft. De mensch is het werktuig, de helper van zijnen God, in het verbeteren en voleinden van zijne overige werken, in het verfraaijen van de waereld. De mensch kan, en moet, en zal het zoo ver brengen, dat hij alle de krachten van de hem omringende natuur kenne, en tot zijn voordeel weet te bestuuren; dat geen storm, geen blikzemstraal, geen aardbeving, geen element noch eenig schepsel hem meer beschadigen kan, maar veeleer aan zijne oogmerken dienstbaar moet weezen. - Gelukzaligheid, genot van volmaakte, van verhevene vreugde, is zijn doel, het welk hij eindelijk onfellbaar bereikt: maar zekerlijk, - gelijk hij zelf wil, - vroeger of laater - op den regten korteren weg van zelfoeffening en zelfbeheersching, - of op duizend lange, kronkelende omwegen, vol van jammer en ellende. -

Hoe meer de mensch zijne medemenschen bemint, des te meer bemint hij zich zelven; hoe meer hij opoffert, des te meer winst doet hij. Zoo godlijk schoon heeft de Schepper de zedelijke waereld ingericht; dus de harten en de belangen zijner kinderen op het naauwste aan elkander verknogt; zoodanig het inoogsten van vreugde, met het zaaïen van vreugde verbonden. De vijand der menschen is zijn eigen vijand; en de Menschen-vriend de eenige waare gelukkige op aarde. - Er is slechts ééne zonde, de menschenkrenking; - slechts ééne deugd, de menschen gelukkig maaken. - Een hart vervuld met vuurigen dank jegens God; een blijmoedig, onschuldig genot van al dat goede, het welk zijn Vader hem bereid heeft; een regt trouw en naarstig gebruik maaken van alle zijne ziels- en lichaams- vermogens; een gantsch stille en vertrouwensvolle verwachting op eene nog betere toekomste, dat is de geheele plicht van den mensch, bij welks vervulling hij met vergenoegen, en met een versterkend, overal opbeurend gevoel van zijne

[pagina 276]
[p. 276]

waardigheid, als een zeer benijdenswaardig schepzel kan leeven en sterven.

Dit, mijne Vrienden! - dit alléén, is waare Godsdienst -’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken