Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790 (1790)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.13 MB)

Scans (40.13 MB)

XML (3.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790

(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Agathon. Vierde Deel. Naar 't Hoogduitsch vertaald. Te Amsleldam by J.B. Elwe. In octave, 311 bladz.

Met het afloopen van deezen Wysgeerigen Roman, in welken de bultenspoorige werkzaamheden der menschlyke hartstogten natuurlyk gemaald worden, vinden we eindelyk Agathon, na op veelerleie wyzen geslingerd te zyn, gevestigd op den weg des Verstands en der Deugd. Zie hier het slot zyner opmerkingen, die, gelyk de Schryver aantekent, voleindigden, wat de omgang met den wyzen Archytas, en het aanhoudend overdenken van zyne ondervindingen, na een vierjaarige reis, in 't gezelschap van een Wysgeer en een Schilder, onder verscheiden Natien, begonnen had.

‘Zy overtuigden hem naamlyk, dat de waarheid tusschen het systhema van Hippias en Plato, echter nader bij den laatsten, dan bij den eersten, lag.

Hij zag overal, dat de menschen zo goed niet waren, als ze zijn konden, wanneer zij wijzer waren: maar hij zag dat zij niet beter zijn konden, voor zij wijzer wierden: en dat zij niet wijzer worden konden, voor hunne Vaders en Moeders, Minnen, Schooimeesters, Priesters en overige voorbeelden door alle classen, van de Gerechtsdienaars tot de Koningen, zo wijs waren als ieder naar de maat zijner betrekking en invloed zijn moest, om de Maatschappij waarlijk nuttig te zijn.

[pagina 392]
[p. 392]

Hij zag dat alle menschen, van de wildste Barbaren tot de verfijnste Grieken, de deugd eeren; en dat geen Maatschappij zonder eenigen graad van deugd bestaan kan. Hij vond ieder oord, ieder Provintie, ieder Natie, zo veel gelukkiger als de zeden haarer Inwoonders beter waren; en zonder uitzondering zag hij het meeste bederf, daar de uiterste armoede of de hoogste overvloed heerschte.

Hij vond bij alle Volken, die hij doorwandelde, de Religie in bijgeloof verwikkeld, tot schade der Maatschappij misbruikt, tot het werktuig van eigenbelang, hoogmoed, wellust en lediggang vernedert. Hij zag dat enkele menschen en geheele Volken Religie zonder Deugd bezitten konden, en dat zij dan des te slechter waren: maar hij zag ook zonder uitzondering, dat enkele menschen en geheele Volken, wanneer zij goed waren, door Godvrugtigheid des te beter wierden.

Hij zag overal de Wetgeeving, de Regeering en de Politie onvolkomen en vol gebreken; maar hij zag ook, dat menschen zonder Wetten, zonder Regeering, zonder Politie, nog veel ongelukkiger en onvolmaakter waren. Hij zag dat de kunsten de pracht; de pracht verdorve zeden, en verdorve zeden den ondergang van den Staat ten gevolge hebben; maar hij zag ook, dat even die kunsten, wanneer zij wijsbegeerte tot haar geleidster hebben, de menschen ontwikkelen, verbeteren, veredelen; dat de kunst de helft van de natuur van den mensch, en de mensch, zonder kunst, het elendigste onder de dieren is.

Hij zag door de gantsche huishouding der menschheid, de grenzen van 't waare en valsche, het goede en kwaade, het recht en onrecht onmerkbaar in elkander vloeien. Hoe meer hij dit zag, hoe meer hij overtuigd wierd van bepaalde wetten, en van den plicht van een goed burger, om de wet meer te gelooven dan zijn eige gevoel.

Hij overtuigde zich, dat de mensch aan de eene zijde met de dieren des velds, en aan de andere, met de hoogere wezens vermaagschapt, even zo onvatbaar is, een enkel dier als geheel geest te zijn; maar dat hij alleen dan overeenkomstig zijn natuur leeft, wanneer hij zich verhejt; dat ieder hooger trap van wijsheid en deugd, die hij beklommen heeft, zijne gelukzaligheid vermeerdert; dat wijsheid en deugd altijd de maat zo wel van 't algemeen als bijzonder geluk onder de menschen geweest is; en dat deze enige ondervinding, - welke geen twijffelaar krachteloos te maken in staat is, - alle drogredenen der Hippiässen omver werpt, en het verstandelijk Systhema der Pythagoristen onverwrikbaar bevestigt.

Bij dit alles bleef hem tog de natuurlijke Oeconomie der menschheid een raadzel: beschouwing en overdenking lieten hem in twijfel, of hij een troostlooze cirkel, in welke zich de mensch eeuwig omdraait, of een trapswijs wassende volkomenheid van iedere zoort geloven zoude. Maar een algemeene blik in de

[pagina 393]
[p. 393]

onbegrensde majesteit der Natuur, op de verhevene eenvoudigheid van haar plan, op de eendragt harer verborgene krachten, op de harmonie die uit de schijnbare strijd haarer zo menigvuldige bewegingen voortkomt, op de oneindige kleiner en grooter Systhemas, welken door de zekerste overeenstemmingen in een verbazend geheel zaam verknocht zijn, wiens geheele inrichting en besturing overal van een weldadige wijsheid getuigt: - deze algemeene blik vervulde hem met het innigst gevoel van 't overaltegenwoordig bestaan eener eerste oorsprong, eens alles levendigmakenden, bezielenden en regeerenden geest. Dit zalig gevoel verslond alle twijffeling, stopte alle tegenwerpingen den mond, verwekte hoop, opende uitzichten, wier zekerheid hij, in zulke oogenblikken, even zo sterk en overtuigend voelde, als het bestaan van het hoogste wezen zelf. In dit opzicht beschouwd, was hem de mensch geen onoplosbaar raadzel meer, het toekomende reikte hem de sleutel daarvan toe. Het aardsche leven was alleen één van die ontwikkelingen, door welke de mensch, zo gelijk ieder andere zoort van wezen, zich tot zijne hoogste bestemming om hoog arbeidt. Dit leven, hoe onbeduidend het in zijne enkele oogenblikken schijnt, zo nederig het in zijne behoeftens, zo kinderachtig het door onze speelwerken, belagchelijk het door onze dwaasheden word, - dit leven was hem nu geen poppespel, geen droom meer: het wierd in zijn geheel, in zijn betrekking tot het toekomende, in zijn zamenhang met het groote plan der Godheid, gewichtig. Alles in den mensch, alle zijne voorstellingen, neigingen, daden, ieders mogelijke vorm, richting en verbinding derzelve hield op onverschillig te zijn; al het willekeurige verdween: wijsheid en goedheid, welke, in 't blote licht der ondervinding beschouwd, het hoogste belang der menschheid zijn, wierden in dit goddelijk licht de eerste pligten der menschheid.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken