Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804 (1804)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.97 MB)

Scans (43.09 MB)

XML (3.60 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Tafereelen voor Menschenvrienden. Te Groningen, by H. Eekhoff, Hz. 1803. In gr. 8vo. 320 bl.

Een bundel kleine stukjes van zeer verschillenden aard en waarde: wy ontfangen denzelven, dit meldt ons het eerste zogenoemd Tafereel, uit de hand van enen ongelukkigen, die reeds meer dan twintig jaren ongelukkig was. In het eerst was het ons onzeker, of hy tot onze Landgenoten behoorde, of wy een oorspronglyk of slechts een vertaald Werk voor ons hadden, en of het ons Vaderland is, waarvan hy zegt, dat aldaar de vooroordelen zeer veel van derzelver invloed op ene denkende Natie verloren hebben, en daar het bekende spreekwoord, de grote visschen eeten de kleinen, zo byzonder waarachtig wezen moet. Verder lezende, werd ons dit toch duidlyk; gy ontfangt hier, Lezer! het werk van enen ongelukkigen Landgenoot, ‘een man, wiens vader Generaal by een der eerste hoven is, en wiens grootvader een der oudste Generaals van de Bataafsche Republiek is geweest; met eenige ridder-ordens versierd, en tot wiens familie zelfs twee of drie souveraine Vorsten

[pagina 524]
[p. 524]

behoord hebben,’ en die, desniettegenstaande, toen hy het zevende Tafereel voor ons opschreef, ‘sedert tien weken van zyne Vrouw en drie Kinderen was afgescheurd, en opgeslooten in een klein, naauw, vochtig en akelig vertrekje, in een oude soort van poort of toren, alwaar hy niets had dan eene oude tafel, een stoel en een maar tamelyk goed bed; en niemand zag of hoorde, dan den genen, die hem het droevig voedsel, door eene in de deur gemaakte opening, kwam toereiken.’ De naam van den ongelukkigen, en de acte van beschuldiging tegen hem, bleek ons niet; ook is het onzeker, of het goed debiet zyner schriften zyn ongelukkig lot enigzinds verzachten kan: of dit evenwel het geval mogt zyn, zo verblyden wy ons zeer, dat wy den Lezer in goeden gemoede verzekeren kunnen, dat hy toch nog al het een en ander onder deze Tafereelen zal aantreffen, hetwelk hem aangenaam onderhouden kan, en hem de kleine uitgave voor dit Werkje niet verloren zal doen rekenen.

De meeste dezer Tafereelen zyn van elders ontleend; en deze komen ons verreweg de besten voor: ziet hier de opschriften:

I. Aan mynen Vriend claudius. II. Karel moor. De Rover. III. Carolina van koningmark, of het vermogen der huwlyks-liefde. IV. Vryheid en Vaderiendsliesde. (Jacob simonszoon de ryk is het onderwerp.) V. De Samenzweering te Kamschatka, een tegenhunger voor het vorige. VI. De gevolgen der verleiding. VII. Brief aan Mevrouw V.. K..... te Altona; over de werkingen der ziele op het menschlyk lichaam, geduurende den slaap. (Hierover, gelyk ook over No. XI, zynde Nadere denkbeelden over hetzelfde onderwerp, straks een woord.) VIII. Verwoesting der Steden Herculanum, Pompeia en Stabiae. IX. Karakter schets der Nederlanders. X. De Bosch-bewooner. XII. Myne gedachten over de vryheid en gelykheid aller menschen. XIII. Het voorrecht en de oorsprong der Gemeenebesten. XIV. Monroze en heloize. XV. De Klepperman op Ternate (een grapje, dat onze Dames maar moeten overslaan.) XVI. Karaktertrekken van eenige voornaame, meest Bataafsche Vrouwen. XVII. Uittreksel uit een Brief van eene aanzienlyke Vrouw aan haare ongehuwde Kleindochter. XVIII. Wat zal men 'er van zeggen? XIX. Zeldzaam voorbeeld van eene jeugdige liefde. XX. Het gewest der Geesten. (Een Droom.) XXI. De Schipbreukelingen. XXII. Treffende voorbeelden van de onstandvastigheid der aardsche grootheid. XXIII. De Maskerade. XXIV. Gedachten over de blindheid. XXV. Opmerkelyke gezegden van voornaame en beroemde Mannen, in onderscheidene gelegenheden. XXVI. Troost voor eene Moeder, en, De onvolkomenheid der menschlyke weetenschappen. Beiden Dichtstukjes; gelyk ook XXVII,

[pagina 525]
[p. 525]

zynde een Wiegezang voor myn jongste Zoontje, by zyne eerste halfjaarige geboorte dag.

Zo ziet gy, Lezer! dat gy hier zo van alles wat vinden zult, en vermoedt te recht, dat zeer vele der hier voorkomende Verhalen treurig genoeg zullen zyn. Eerst was ons plan, over de Karakterschets der Nederlanders des Schryvers denkbeelden ter proeve mede te delen; dan, dezelve herlezende, vonden wy 'er tot dat oogmerk te weinig byzonders in. Geheel dat Tafereeltje is grotendeels een gesprek met den gewezenen Franschen Generaal dumouriez, en heeft weinig om 't lyf; alleen willen wy onze Vrouwen met de goede gedachten, die deze welbekende man van haar heeft, bekendmaken, en haar daarmede gelukwenschen. Dit moet ik (laat onze Schryver hem zeggen) bekennen, dat het huishoudelyk - zedelyk - inneemend en eerbaar gedrag der Hollandsche Vrouwen, my, zoo vaak ik in de Republiek geweest ben, ten uiterste, en zelfs meer dan die der Fransche of Engelsche Vrouwen, behaagd en bevallen heeft; en ik heb dikwyls, misschien niet geheel zonder grond, gedacht, dat dit voorbeeldig gedrag der Vrouwen eene der grootste redenen was, waarom de Hollandsche Mannen zoo yverig aan hun huisgezin en hunne bedryven, in vergelyking van andere Natien, gehegt waren, en de uitspattende huwlyken, onder lieden van aanzien, zoo geheel zeldzaam waren. - No. VII en XI, intusschen, trokken zo zeer onze opmerkzaamheid, dat wy 'er toch iets van willen mededelen. Het laatste is genoegzaam niets dan een afschrift van zeker zeer lezenswaardig Vertoog van den waarlyk schranderen van effen; doch in het eerste van die genoemde Tafereeltjes vonden wy vry wat nieuws: de gedachte van Mevrouw V.K. wel niet, dat 'er wezenlyk ene werking der ziel op het menschlyk lichaam, gedurende den slaap, bestaat; ook is het ons juist niet vreemd, dat de Schryver een en andermaal in den droom zyne verstorvene moeder gezien heeft, en eenmaal ook zyne schoonzuster, kort voor haren dood, en dat hy zich zeker verbeeldt volkomen wakker geweest te zyn by dit laatste geval. Maar wy bedoelen vooral zyne volgende redenering: ‘Waarom, als onze ziel een onsterflyk en dus nimmer rustend weezen is, waarom zoude zy dan niet voor een bovenmenschelyk genot kunnen vatbaar zyn, en ons, wanneer het logge lichaam sluimert, van de toekomstige volmaaktheid, onder de toelaating des Eeuwigen, kunnen meededeelen? - Is dan het lichaam de wooning, dat is te zeggen, de vaste verblyfplaats der ziel? zoude zy, als die klomp vleesch rust, en dus, tot geryf des dagelykschen levens, haare hulpe niet nodig heeft, niet vermoogend zyn, denzelven eenige uuren te verlaaten? - Is de slaap niet de zuster des doods?’.... Het gaat ons, meent hy al verder, in dit opzicht

[pagina 526]
[p. 526]

gelyk de paarden, die, wanneer zy hunne krachten kenden, zich door geene kinderen, gelyk thands veeltyds gebeurt, zouden doen beteugelen; en hy gelooft, dat, wanneer de mensch wist, hoe hoog zyn vernuft konde opklimmen, hy, onder de toelaating Gods, de voimaaktheid, in veele opzichten, al zeer naby zoude kunnen komen; - doch als dit algemeen geschiedde, wat zoude 'er dan van de wereld worden?

Voor eenen Ketter of Spinosist willen wy nu den ongelukkigen Schryver wel niet houden, gelyk hy vreest, byaldien hy hier nog meer had bygevoegd; doch, indien wy in het overige van deze zyne opstellen gene meer duidlyke bewyzen van gezond verstand hadden opgemerkt, zouden wy waarlyk twyfelen, of men hem wel zo geheel ten onrechte opgesloten hield.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken