Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804 (1804)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.97 MB)

Scans (43.09 MB)

XML (3.60 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Anekdoten wegens de jeugd van August von Kotzebue.

(Getrokken uit eene Leevensbeschryving, door hem zelven opgesteld.)

 

De naam van kotzebue is bekend in alle gewesten van Europa, alwaar men werk van het Tooneel maakt; en veelen zyn van oordeel, dat hy in zyne Stukken eene maate van losbandigheid ten tooneele heeft gevoerd, voor de belangen der echte zedelykheid niet zeer voordeelig. Het verslag, welk hy van zyn leeven geeft, vertoont iets zoo wel van de schoonheden als van de vlekken zyner Tooneelstukken. In-

[pagina 239]
[p. 239]

tusschen schynt hy hier in opregt te handelen; en wy leeren 'er uit, dat hy, zints zyne vroegste jeugd, een onverzaadelyken trek tot tooneelvermaaken hadt ingezogen. Eene gewoonte, terwyl hy te Weimar te school ging, gaf hem de gelegenheid om zynen dichterlyken geest te oeffenen. ‘Een uur elke week, schryft hy, was aan de dichtkunde toegewyd; en dewyl zulks op een Saterdag geschiedde, zag ik altyd dien dag met een byzonder verlangen te gemoet. De volgende orde wierdt by die gelegenheid in agt genomen.

Ten bestemden tyde kwam musaeus in de school, en vraagde, of deeze of geene schoolier een dichtkunstig opstel van zyn eigen maakzel hadt: want dit was eene geheel vrywillige bezigheid aan de zyde der jeugd. Zelden, egter, miste het, dat 'er zich een vereerer der Zanggodinnen opdeedt, die, met neergeslagene oogen, te kennen gaf, dat hy een tourtje na den Pegasus hadt gedaan. Straks wierdt den jeugdigen Dichter het spreekgestoelte aangeweezen, die het beklom en zyn opstel voorlas, terwyl de meester, zonder een woord te spreeken en met de handen op den rug, het schoolvertrek op en neder wandelde. Naa geëindigde voorleezing, wierdt het stuk door den meester beoordeeld, doch niet zeer streng.’

Naa nog eene andere werkzaamheid vermeld te hebben, verhaalt kotzebue de historie van zyn eerste Dichtstuk, ter deezer schoole ingeleverd, op de volgende wyze.

‘Omtrent dien tyd vielen de Balladen zeer in den smaak. De Almanakken waren opgevuld met schrikwekkende Verhaalen van Ridders en Spooken, die niet konden nalaaten, myne bewondering te wekken; ook was het niet onnatuurlyk, by myne drift om Autheur te worden, dat my de heimelyke zucht beving om met hun te wedyveren. Ik schreef dan eene Ballade, in de hoogste vlugt van den heerschenden smaak; een gedeelte daar van bewaar ik nog onder myne papieren. Het behelsde een kostbaar banket, en een verschriklyken moord; 'er verscheen een Geest, bekeering predikende; en de verharde zondaar wierdt eindelyk door den Duivel weggevoerd. Met dat alles was de versificatie vloeiende en naauwkeurig.

‘Den volgenden Saterdag konde ik naauwlyks het gezette nur afwagten, om myn meesterstuk ten voorschyn te brengen. Het gewigtig oogenblik verscheen - myn hart klopte - ik beklom den spreekstoel, en las myn stuk voor met eene beevende stemme. - Maar hoe flonkerden myne oogen, hoe zwol myn boezem van verrukking, wanneer aan het einde musaeus zeide - woorden, nooit door my te vergeeten! ‘Goed, zeer goed! uit wat Almanak hebt gy dat overgenomen?’ - Begryp eens, Leezer, indien gy kunt - maar neen, gy kunt het onmogelyk begrypen, met welk eene verrukking ik tot antwoord gaf: ‘'t Is myn eigen opstel!’

[pagina 240]
[p. 240]

‘Is 't waar?’ sprak musaeus: ‘Wel, wel, bravo! gaa zoo maar voort.’ Ik was schier buiten my zelven, en zou de gewaarwordingen van dat oogenblik voor geen Koninkryk hebben willen geeven. Met wangen van genoegen gloeiende keerde ik weder na myne plaats; en daar ik bemerkte dat de oogen van alle myne schoolmakkers op my gevestigd waren, verbergde ik, met eene gemaakte nederigheid, myn gelaat in den blaauwen mantel, welken alle schoolieren verpligt waren te draagen.

‘Van dat oogenblik af beschouwde ik my als een waaren Dichter. Musaeus hadt bravo gezegd! Musaeus konde meenen, dat de Ballade uit een Almanak was overgenomen - eene soort van letterwerk, waar voor ik ten dien tyde veel agtinge had - wie kon dan mynen eisch betwisten, om als een Zoon der Zanggodinnen beschouwd te worden? - Ik had nu een gebaanden weg, en tegen elken Saterdag maakte ik een nieuw opstel; maar, gelyk my dagt dat niets myne Ballade kon evenaaren, rustte ik welvergenoegd op myne lauweren, alleenlyk botvierende aan myne kinderagtige trotsheid, door het geliefde troetelkind altyd by my te draagen, op dat 'er, om deszelfs roem te verspreiden, geene gelegenheid mogt voorbygaan, door het niet by de hand te hebben, wanneer ik iemant ontmoette, vriendlyk genoeg, my daarom te verzoeken.

‘Tot myn geluk verstondt musaeus even goed de kunst om den eigenwaan te beteugelen, als om het vernuft aan te moedigen. Eenige maanden daarnaa, ter gelegenheid dat de schoolieren, in een openbaar Examen, voor eene talryke Vergadering proeven van hunne vorderingen moesten geeven, en musaeus aan de toegevloeide menigte blyken van de vorderingen der schoolieren in het maaken van eigen opstellen wenschte te vertoonen, begeerde hy, dat dezulken, welke hy daartoe bekwaam keurde, eenige dichtstukken, door hen zelven opgesteld, zouden voorleezen. Toen ik aan de beurt was, en hy my vraagde, wat ik in het Examen voorhad te leveren, antwoordde ik, zonder my te bedenken: myn Ballade.

‘Uwe Ballade,’ hernam hy, ‘welke Ballade?’

‘De zelfde, welke het myn Heer Professor behaagde, eenige maanden geleeden, zoo hooglyk te pryzen,’ antwoordde ik met een vertrouwen en ingebeeldheid, welke de Heer Professor niet kon verdraagen.

‘Baa!’ sprak hy, ‘weg met dien prul, welken ik lang had vergeeten! Neen, neen! gy moet wat anders leveren, iets dat hoorenswaardig is.’

‘Ik stond bedonderd; het staatelyk gebouw der ydelzinnigheid, in mynen boezem gestigt, wierdt in een oogenblik ter aarde geworpen, en de Schaamte weende over de bouwvallen Wat nu gedaan? - Ik moest den lauwerkrans afleggen, onder welken ik zoo lang welvergenoegd had gesluimerd, en dien ik nu eerst ontdekte verwelkt te zyn, en myn best doen om een nieuwen te verdienen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken