Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850 (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.29 MB)

Scans (24.66 MB)

XML (3.21 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850

(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het regt van vereeniging en vergadering in Nederland door de H.H. Mrs. P.M. Nolthenius 'en B.J. Ploos van Amstel, Advocaten te Amsterdam. - Onder het motto op den titel: Une minorité bien unie, qui a l'avantage de l'attaque, qui effraie ou séduit, argumente ou ménace tour-a-tour, domine tôt ou tard la majorité. La violence réunit les hommes, parcequ'elle les aveugle sur tout ce qui n'est pas leur but général. La modération les divise, parcequ'elle laisse leur esprit ouvert à toutes les considérations partielles. Benjamin constant. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1849. In gr. 8vo. IV en 56 bl. f :-60.

Twee vrienden, die vroeger te zamen het proces wegens het zoogenaamde Amsterdamsche standje van Maart 1848 hebben uitgegeven, dragen in deze brochure hunne denkbeelden voor over het regt van vereeniging.

Uit welk oogpunt de Schrijvers dat regt beschouwen, blijkt uit de volgende zinsnede van het voorwoord: ‘Bestonden er dan in ons Vaderland dringende redenen, om een wapen, zoo schoon in theorie als gevaarlijk in practijk, zonder volstrekte noodzakelijkheid op den voorgrond te brengen? Zijn wij ook misschien niet hierin door den geest van navolging medegesleept, die wel meer deed aannemen wat men al zoo in andere Staten in werking zag komen?’ - Waarlijk, indien ééne wijziging in de Grondwet, door hetgeen hier te Lande gebeurd was, werd gewettigd, dan was het voorzeker de erkenning van het Regt van Vereeniging en Vergadering, die een waarborg tegen onberaden vervolging moest daarstellen, en tevens bij uitbreiding van Staatkundige regten het middel tot vrije uitoefening dier regten moest verzekeren.

De Schrijvers verklaren aan het slot van dat voor-

[pagina 476]
[p. 476]

woord: ‘Nu de grondwet eenmaal aangenomen is, wordt het de pligt van ieder weldenkend Staatsburger om haar naar zijn vermogen te steunen en te helpen handhaven.’ Dat is volkomen waar; intusschen dachten wij onwillekeurig aan hetgeen de Heer van dam van isselt gezegd heeft in zijnen brief aan den Heer Mr. s.p. lipman, bl. 21, over zoo velen, die, uit hunne aristocratische droomen onzacht opgewekt, de gewijzigde Grondwet beschouwen, niet als een hoeksteen van het gebouw, maar als eenen looden mantel, die hunne schouderen drukt, en dien zij mogen en moeten afwerpen, wanneer en hoe zij kunnen. De bovengemelde brochure maakte op Referent den indruk, alsof dat regt van vereeniging en vergadering de Schrijvers mede als lood op de schouders drukt, en zij hunne beste pogingen aanwenden, om dien last te verligten.

Eerst betoogen zij, dat de zucht naar grondwetsherziening toch niet zoo algemeen geweest is hier te Lande, en rekenen met breuken uit, hoe velen die wijziging gewenscht hebben of daaromtrent onverschillig zijn geweest, het bestaande wilden behouden, of niets van de staatkundige zaken begrepen. Daarna gaan zij in hunne inleiding en algemeene beschouwing over tot een staatsregtelijk en volkenregtelijk vertoog over het regt van vereeniging, hetwelk zij ‘in den algemeenen zin’ ontleenen uit den natuurstaat. - Vervolgens ontvouwen zij de théoretische voordeelen en de practische nadeelen van het regt van vereeniging in den engeren zin.

Daarop volgt de aanleiding tot het plaatsen dezer bepaling in de Grondwet; hetgeen aan den verbonden invloed van eene staatkundige partij, van de ultra-Protestantsche en van de ultra-Katholijke partij wordt toegeschreven. Wil men eene proeve van de onpartijdigheid der Schrijvers, in de beöordeeling der bedoelingen van personen en partijen, dan leze men, wat zij als de geheime bedoeling dier partijen opgeven, bl. 11: ‘Vooreerst,’ zeggen zij, ‘kreeg die staatkundige [d.i. liberale, op grondwetsherziening aandringende] partij, door het regt van vereeniging en vergadering, een krachtig wapen in han-

[pagina 477]
[p. 477]

den, daar zij vooruit kon berekenen, dat het algemeen niet dadelijk van dit regt zoude gebruik maken, en dus de vereenigde partij grooteren invloed op de lagere standen, die eerder zullen opkomen, zoude uitoefenen. Ten tweede moest die partij, welke au fond slechts een wapen voor zich-zelve schiep, ook juist hierdoor populair worden, daar zij het volk een nieuw regt en eene ongekende vrijheid schonk. Buiten deze staatkundige partij, mag men veronderstellen, dat twee godsdienstige partijen bij de bepaalde vermelding van dit regt belang hadden, de ultra-Protestantsche, die in de laatste tijden zoo veel, te regt of onregt over vervolgingen en onregtvaardige beperking geklaagd heeft, en de ultra-Katholijke, die misschien eene godsdienstige propaganda hoopt te bewerkstelligen.’

Ref. twijfelt zeer of deze oordeelvelling over de bedoelingen der partijen wel strookt met die bescheidenheid, waarvan de Schrijvers in hun voorwoord spreken, en op grond van welke zij ook eene bescheiden kritiek van hun werk verzoeken.

Na de uitwijding over de partijen, gaan de Schrijvers over tot eene beknopte vermelding van hetgeen hier te Lande over het regt van vereeniging vroeger al of niet is verordend, en komen dan tot de geschiedenis der redactie van deze bepaling in de Grondwet. Wat de vraag betreft: of die redactie ook praeventieve maatregelen ter beteugeling van misbruik van dit regt zoude toelaten? vereenigen de beide Schrijvers zich met de uitlegging, aan die woorden door den Heer faber van riemsdijk gegeven. - Wij geven gaarne toe, dat de redactie geene praeventieve maatregelen verbiedt, maar de vraag is, naar ons gevoelen: of zij die vordert? - en indien zulks niet het geval is, gelijk de Schrijvers schijnen te erkennen: of dan het belang der vrijheid, die niet aan de orde moet worden achtergesteld, maar met orde gepaard moet gaan, door praeventieve maatregelen al dan niet zoude worden verkort? - Wij schenken den Schrijvers dáárom hunne historische beschouwing van hetgeen tot bevrediging van beangstigde gemoederen in de Tweede Kamer is gespro-

[pagina 478]
[p. 478]

ken; want juist omdat de herziening onzer Grondwet bij concessie en transactie is te weeg gebragt, kan men, onzes inziens, aan die beraadslagingen geene groote waarde hechten.

Op bl. 27 komen de Schrijvers tot het ontwerp van wet op de uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering, door de Regering onder het vorig Ministerie ingediend, doch met hetwelk de Tweede Kamer zich niet heeft vereenigd, en deelen, van bl. 27-37, dat ontwerp met de toelichting, het verslag der Kamer, en de opgevolgde wijzigingen mede.

Op bl. 38-45 volgen eenige aanmerkingen van de Schrijvers op het ontwerp, meestal van taalkundigen aard, waarbij zij tot de conclusie komen, dat zij liever vereeniging zouden noemen, wat de Minister bij het voorgestelde ontwerp voor vergadering hield, en omgekeerd. De Schrijvers trachten die meening door vergelijking met het Fransche spraakgebruik duidelijk te maken, maar zijn daarin, naar onze meening, niet geslaagd. Men doet de woorden der Grondwet geweld aan, wanneer men vereeniging in den beperkten zin van het Engelsche meeting wilde verstaan, en aan vergadering de beteekenis van club toekennen: het regt van vereeniging is, naar de kennelijke bedoeling van den grondwetgever, gelijk ook naar ons taalgebruik, het regt van associatie; het regt van vergadering is het regt om bijeen te komen (s'assembler); de Commissie van herziening noemde dus zeer te regt het regt van vergadering een uitvloeisel van het regt van vereeniging.

Op die valsche hypothese hebben de Schrijvers een ontwerp van wet gebouwd, hetwelk dáárom reeds verwarring van denkbeelden te weeg brengt. Wanneer zij b.v. zeggen: in art. 2: ‘geene vereeniging of vergadering - zal gewapend mogen gehouden worden;’ in art. 3: ‘geene vereeniging of vergadering mag in de opene lucht plaats hebben;’ in art. 4: ‘binnen gebouwen kunnen geene openbare vereenigingen of vergaderingen gehouden worden;’ in art. 5: ‘de vergadering, welke zich als zedelijk ligchaam wil vestigen’ enz., dan is het blijk-

[pagina 479]
[p. 479]

baar, dat zij de gewone beteekenis der woorden omkeeren.

Overigens is uit het medegedeelde de strekking van het nieuwe ontwerp genoegzaam af te leiden: het berust geheel op het praeventieve stelsel, en onderscheidt zich hoofdzakelijk alleen dáárin van het reeds gemelde, niet aangenomen ontwerp der Regering, dat het zich bij uitsluiting tot staatkundige vereeniging en vergadering bepaalt.

De Memorie van Toelichting, op bl. 47 en volgg., er bijgevoegd, wijst overigens de voorgestelde wijzigingen nader aan.

 

j.w.t.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vaderlandsche letteroefeningen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Johan Willem Tydeman

  • over Peter Marius Tutein Nolthenius

  • over Balduinus Jacobus Ploos van Amstel