Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856 (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.28 MB)

XML (3.71 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De Stedingers. Een Volkstafereel uit de Middeneeuwen. Door B. von Guseck. Naar het Hoogduitsch. Te Leeuwarden, bij H. Kuipers. 1856. In gr. 8vo. IV en 218 bl. f 2-30.

Wie herinnert het zich niet reeds uit de chronologische tafelen zijner schooljaren, dat in 1234 Paus gregorius IX een kruistogt deed prediken tegen de Stadingers, een Frieschen volkstam in het tegenwoordig Groot-Hertogdom Oldenburg, die van Albigensische ketterij werd beschuldigd, maar wiens hoofdmisdaad dáárin bestond, dat hij zich niet door den adel verdrukken liet, en aan de geestelijkheid de betaling der tienden weigerde. Dit feit, en hetgeen er aan voorafging en aanleiding toe gaf, behandelt de Heer von guseck in dit werk, hetwelk door den Vertaler eene schets, maar door hem-zelven een volkstafereel wordt genoemd: niet als of 't een tafereel ware uit en voor het volk; maar omdat hij in zijn verhaal aan een geheel volk de hoofdrol heeft opgedragen, die door een enkel persoon had kunnen worden vervuld. Maar dáárdoor heeft hij zich eene taak opgeladen, naar ons gevoelen, voor zijne krachten eenigermate te zwaar. Een geheel volk te schetsen, vordert in den Schrijver niet slechts eene lange, ernstige voorbereiding, om goed en grondig met de geschiedenis, zeden, gewoonten, gebruiken, en bovenal met het karakter des volks

[pagina 588]
[p. 588]

in den tijd der handeling, bekend te worden; maar ook in hooge mate de gaaf, om zijne subjectiviteit geheel af te leggen. Zonder voorbereiding zal von guseck zeker niet aan het werk zijn begonnen; maar 't zij geene voldoende bronnen voor hem zijn geopend geweest, of dat hem de gave der objectiviteit in te geringe mate is toegedeeld, zeker is het, dat wij uit het werk geene volkomen bekendheid met de Stedingers van de dertiende eeuw hebben verkregen. Aan de geschiedenis is de Schrijver getrouw gebleven; maar wij missen de détails die haar verklaren. Zoo spreekt hij van het streven des Graven van Oldenburg om den Stedingers hunne vrijheid te ontnemen; maar verzwijgt ons, waaruit dat blijkt. Hij gewaagt van verdrukking; maar maakt haar niet aanschouwelijk. Dat het volk de tienden aan de geestelijkheid weigert, zegt hij; maar men ziet het niet. Het volk verlaat zijne Godsdienst, doch men leest dat maar in eenige volzinnen. Nu eens laat hij den eenigen waren God aanroepen, dán weder kruist zich de menigte bij de woorden van een dweeper; maar hoe 't eigenlijk met Godsdienst en Kerk in 't algemeen gesteld is, blijft duister. Men leest ook wel dat er strijd geleverd wordt, of op handen is; maar wat er aan voorafgaat: de zamenstelling van het leger, de wapening, de verkiezing der krijgshoofden, en alle verdere bijzonderheden, waaruit men het volk en den tijd kan leeren kennen, worden schier voorbijgegaan. Ook het huiselijk leven der Stedingers blijft onvermeld. Leidt de S. ons eene woning binnen, dan wijst hij op de zwarte haren eener heldin, of op de forsche gestalte van een held. De eenige bijzonderheid die wij vernemen is deze: dat het licht der vensters in die dagen niet door glas, maar door hoorn viel. Door zulk hoorn vertoont hij ook de volksvergaderingen: men ziet vlekken, maar geene omtrekken. Nog minder aanschouwelijk is het kloosterleven voorgesteld. Van de verhouding tusschen de edelen en niet adellijken wordt gezwegen; zelfs wordt niet gemeld wat de eersten deden, toen de laatsten weigerden hunne onde voorregten te blijven erkennen. Daarentegen is al wat voor een groot meester bijwerk zoude zijn, in dit volkstafereel hoofdzaak.

De romantische draad, door de magere historische schets heengevlochten, blinkt mede niet uit door vinding; geen enkele

[pagina 589]
[p. 589]

der personen boezemde ons de minste belangstelling in. De rol van isle, de Stedinger maagd, is reeds op bladzijde 17 ten einde. Thammo is altijd dapper en sterk, en grootmoedig, maar hartstogt kent hij niet. Kurt van lauenburg doet niets dan anderen gelegenheid geven om iets te doen. Een ridder als hans von harpstedt kan men zich moeijelijk voorstellen, en de heks, die hier, gelijk in elken Middeleeuwschen roman, voorkomt, is van al de romanheksen zeker de minst beduidende. De personen spreken overigens niets meer dan noodig is om den lezer op de hoogte der geschiedenis te houden. Een paar alledaagsche liefdesverklaringen maken daar eene uitzondering op; maar het geheele boek bevat geen enkel tooneel dat het hart aandoet, of het gemoed verwarmt. Als de roman iets meer en beter moet zijn dan een tijdverdrijf in ledige oogenblikken, dan is, ook uit dit oogpunt, de S. ver beneden zijne roeping gebleven.

Waarom dan deze Stedingers vertaald? De Vertaler zegt: het werk te hebben overgezet tot eigen oefening en genoegen. Dat zij zoo. Maar waarom het dan uitgegeven?

Op de overzetting hebben wij alleen aan te merken dat zij hier en daar te schoolsch en stijf is. ‘Het overwigt der Kerkvorsten’, - ‘de ziel des wilden’, vinden wij stootend, maar meer nog gezegden als: ‘wat schort der zieke’; - ‘uwen woorden zal ik indachtig zijn’: - 't is mijnen ouden oogen daar te donker’ (dit zegt de heks!); - ‘zij was eener onmagt nabij’, enz. Voor Germanismen houden wij, onder anderen, het ‘ontdrijven van eene plank’, - het deelachtig worden ‘aan een zwaren vloek’. Ook meenen wij dat men in eene vrije overzetting den S. niet behoeft te volgen als hij spreekt van ‘den ijskorst der verharding’; - ‘den kouden dood onder het ijs’; - ‘eene opene ziel die in vertrouwelijkheid overvloeit’; - ‘eene ziel voor elken wekelijken indruk verhard’. - Overigens is de taal goed, en de stijl duidelijk. De typographische uitvoering en het titelvignet verdienen lof.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken