Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1963
(1963)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde–
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||
Adriaan vander Gucht en zijn ‘Vlaemsche Orthographie’
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||
toe notities voor die aan A. vander Gucht gewijd worden; zo b.v. in 1849 in de ‘Biographie des hommes remarquables de la Flandre occidentale’Ga naar voetnoot(2); en in 1860 geeft C.F.A. Piron een biografische schets, die even schraal aandoet als deze die in dit Westvlaams biogragrafisch woordenboek voorkomtGa naar voetnoot(3). Men heeft zelfs de indruk dat C.F.A. Piron eenvoudig-weg een Nederlandse versie heeft wensen te geven van de eerste, d.i. van de Franstalige notitie over Vander Gucht, nl. deze van 1849Ga naar voetnoot(4). Volgens deze negentiende-eeuwse biografen stond het vast dat Adriaan vander Gucht een Bruggeling was, in zijn vaderstad een school bestuurde en schrijver was van zes (= 6) werken. Onmiddellijk moet hierbij aangestipt dat bij het citeren van de titels van deze ‘werken’ een bibliografisch adres slechts bij één enkel, nl. bij het ‘Cijfer-bouck’ kon aangegeven worden; voor de andere vijf ging de vermelding niet verder dan de opgave van de titel; van het uitgeven van deze geschriften werd ten andere niet gerept: de anonieme opsteller van 1849, zowel als C.F.A. Piron in 1860, verklaart slechts dat Adriaan vander Gucht deze zes werken ‘geschreven’ heeft. Opvallend is anderzijds dat er geen overeenkomst bestaat in de grafie van de naam in beide biografische repertoria: ‘Adriaen van der Gucht’ was het voor de medewerker van het franstalig woordenboek van 1849; voor C.F.A. Piron was het daarentegen ‘Adriaen van der Gught’. Denkelijk heeft Piron hier zijn model verkeerd gelezen. In zijn ‘Cijfer-bouck’ van 1569 spelt Adriaan zijn naam met cht, zelfs wanneer hij zich in zijn ‘Epistre de l'Autheur’ als ‘Adrien de Gucht’ voorsteltGa naar voetnoot(5); de tot ons gekomen officiële bescheiden, waarin zijn naam voorkomt, geven alle, op één uitzondering na, dezelfde cht-grafie. Het is inderdaad enkel en alleen in een stuk van 1569 dat de naam ‘vander Guchte’ geschreven wordtGa naar voetnoot(6); voor de zestiende-eeuwse Pontus de Heuiter die hem eveneens in zijn ‘Nederduitse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||
Orthographie’ vermeldde (werk dat in 1581 gedrukt werd) is het echter ‘Adriaen vander Gucht’, d.i. de meest verspreide vorm, die de gebruikelijke blijkt te zijnGa naar voetnoot(7). Opvallend is eveneens dat al deze gegevens, die in de moderne biografische repertoria voorkomen, geput werden uit het ‘Cijfer-bouck’, door Adriaan vander Gucht in 1569 te Brugge in druk gegeven: archivalia of zelfs andere bronnen - handschriftelijke of gedrukte - werden bij het opstellen van deze notities blijkbaar niet betrokken. Deze gegevens werden hoogst waarschijnlijk geput uit het titelblad, het ‘Preuilegie’ en de ‘Zend-brief’, d.i. de opdracht van het schoolboekje aan de Brugse magistraat.
***
Onze zeventiende-eeuwse bio-bibliografische repertoria daarentegen maken geen melding van Adriaan vander Gucht; een A. Sanderus b.v. heeft in zijn gewestelijk of plaatselijk compendium over Vlaanderen of over 't Brugse geen regel over voor een notitie over deze schoolmeester. En zelfs wanneer betrekkelijk vroeg een schets van de geschiedenis van de Nederlandse taal en van de Nederlandse linguïstiek getekend werd dan bleef de naam van Vander Gucht achterwege. Deze blijkt inderdaad aan A. IJpeij in 1812 onbekend gebleven te zijn, al ruimde IJpeij in zijn ‘Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Tale’ een plaats in aan het werk o.a. van een Joos Lambrecht, van een Antonius Sexagius of van een Pontus de Heuiter, van een Spiegel, van een Peter de Bert of een Jasper FrançoisGa naar voetnoot(8). We moeten dan wachten tot in 1899 Dr. L. Goemans bij het uitgeven van Sexagius' spellingstractaat Pontus de Heuiter's werk vermeldt en meteen de aandacht op de zinsspeling van deze Delftenaar op de bemoeiingen van Adriaan vander Gucht met het spellingsprobleem vestigt, en tevens enkele passages uit het ‘Cijfer-bouck’ van deze Bruggeling afdruktGa naar voetnoot(9). Sedertdien wordt in historische overzichten - algemene of fragmentaire - van de Nederlandse taalstudie de naam van de Vlaming onmiddellijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||
in verband met deze van de Zuid-Hollander De Heuiter vermeldGa naar voetnoot(10). De vraag is nu: is er méér over deze Vander Gucht te achterhalen dan er tot hiertoe in taalhistorische werken of bio-bibliografische repertoria werd voorgehouden? Het antwoord is: weinig; de oorzaak heel eenvoudig: de officiële bescheiden in verband met het Brugse gild waarvan Vander Gucht zeker lid geweest is zijn verdwenen, althans voor deze periode, d.i. onder meer voor de tweede helft van de XVIe eeuw. Inderdaad in zijn studie over de ‘Statuts de la Gilde des libraires, imprimeurs, maîtres et maîtresses d'école à Bruges. 19 Janvier 1612’Ga naar voetnoot(11) schrijft A.-C. De Schrevel laconisch de volgende mededeling neer: ‘Les comptes de 1555 à 1618 n'existent plus’Ga naar voetnoot(12). In dezelfde studie ontmoeten we nochtans de vermelding van een lid van de familie Vander Gucht, nl. de (of een) dochter van ‘wylent Adriaen vander Gucht, vry schoolmeester binnen deser stede [d.i. Brugge]; Leonora was haar naamGa naar voetnoot(13). Dat was in 1619; Vander Gucht moet derhalve in of vóór dit jaar overleden zijn. Wanneer? In 1581 was hij denkelijk nog in leven, daar Pontus de Heuiter in zijn ‘Nederduitse Orthographie’, die in dit jaar verscheen, de wens uit dat de Bruggeling ‘zijn grote Orthographie’ zou willen uitgevenGa naar voetnoot(14). Het jaar van zijn overlijden blijkt vooralsnog niet te bepalen. Uit een stuk uit gerechtelijke dossiers van het Brugs stadsarchief kan echter wel afgeleid worden dat Adriaan vander Gucht rond 1528 geboren werd. Inderdaad op 12 maart 1573 treedt hij als getuige op en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
wordt vermeld als zijnde ‘meestre Adriaen vander Gucht, schoolmeestere binnen derzelver stede, oudt ontrent XLV jaeren’Ga naar voetnoot(15). Denkelijk was hij een dertig jaar oud toen hij voor het eerst als schoolmeester te Brugge optrad. Komen inderdaad op 10 juni 1573 Pieter van Peenen en Hubrecht Boureye, beiden ‘inwonende poorters’ van Brugge niet getuigen dat zij ‘Adriaen vander Gucht zeere wel kenden ende ghekent hebben over twaelf jaeren, hebbende al denzelven tyt alhier schole ghehouden’?!Ga naar voetnoot(16) Op 10 juni 1570 was hij ten andere in zijn recht tot onderwijs ‘bevestigd’ geworden, en was hem door ‘mynheeren den schout, burchmeesters, scepenen ende raedt van der stede van Brugghe’ ‘gheconsenteerd [geworden]...tot leeringhe, onderwyse ende goede instructie van jonghe kynderen der voors. stede ende allen anderen in 't lesen, scryven, rekenen, cyferen ende andersins schole te houdene...’Ga naar voetnoot(17). Bij wereldlijke én kerkelijke overheid stond hij ten andere goed aangeschreven omwille van zijn eerzame reputatieGa naar voetnoot(18) en van zijn rechtgelovigheidGa naar voetnoot(19). Dat hij een vooruitziend man was en van practische zin verre van ontbloot was mag men denkelijk wel afleiden uit de zorg en uitvoerigheid waarmede hij in de ‘Zend-brief’ bij zijn ‘Cijfer-bouck’ het uitgeven van vijf andere werken in uitzicht stelt. Dit zijn ‘Cijfer-bouck’ is echter voor hem een soort van proefballon. 't Is slechts wanneer hij zeker is dat dit werk afzet vinden zal dat hij verder het avontuur wagen zalGa naar voetnoot(20). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
Een zeker optimistische kijk op de dingen had de ervaring van een klein tien jaar lang schoolleven hem nog niet ontnomen. In de lijst van de ‘Errata’ bij zijn ‘Cijfer-bouck’ in fine gevoegd, maakt hij al allusie op ‘den tweeden druck’ waarin hij ‘zommighe faulten’ hoopt te verbeterenGa naar voetnoot(21). De vraag is nu: heeft Adriaan vander Gucht een spellingstractaat geschreven en uitgegeven, of zijn er zelfs twee stukken over de spelling van het Nederlands door hem opgesteld en in druk gegeven? In een ‘Preuilegie’, gedateerd 1567 en verschenen in de eerste gekende uitgave van het ‘Cijfer-bouck’ van Adriaan vander GuchtGa naar voetnoot(22) wordt aan deze Brugse ‘scoolmeester’ het recht verleend zes werken te laten drukken. De titels van deze zes studies worden vermeld; één er van - de derde in de reeks - is het ‘Cijfer-bouck’, waarvan enkele exemplaren bewaard gebleven zijnGa naar voetnoot(23); het vierde in de serie, nl. ‘De Vlaemsche Orthographie, by de welcke men alle Neder-la[n]dsche talen op haerlieder natuerlicken wt-ga[n]gh ofte pronunciatie magh leere[n] spellen, schrijue[n], pronunciëre[n] en[de] stellen, als oock daer va[n] diveersche brieue[n] leeren ordonneren’, is het werkje dat ons hier bijzonder interesseert. Van dit ‘geschrift’ is tot hiertoe geen handschriftelijk of gedrukt exemplaar opgedokenGa naar voetnoot(24). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
De énige - en dan nog wel een achttal jaar jongere tijdgenoot - die op de bemoeiingen van Vander Gucht met het spellingsprobleem toespeling maakt is Pontus de Heuiter, die leefde van 1535 tot 1602. Inderdaad, in zijn ‘Nederduitse Orthographie’, in 1581 verschenen, - dit is dus een twaalftal jaar na de eerste uitgave van het ‘Cijfer-bouck’ - verwijst Pontus de Heuiter, na het vermelden van het werk van A. Sexagius, naar een andere verhandeling over ditzelfde vraagstuk van de regeling van de spelling van het Nederlands, nl. naar deze van de Bruggeling Vander Gucht - verhandeling die, naar Pontus de Heuiter schrijft, nog beknopter is uitgevallen dan het in 't Latijn gestelde stuk van SexagiusGa naar voetnoot(25). Daarop drukt Pontus de Heuiter de wens uit: ‘Ic wilde wel dat hem geliefde int liht laten komen zijn grote Orthographie / daer hij af vermaent in zijn korte abusiue Orthographie (zo hij den Titel geeft) zo zoudemen beter in veel zaken verstaen / dat nu mits kortheit weinih te doincker beschreven staat’Ga naar voetnoot(26). Wat betekent dit? Pontus de Heuiter geeft te veel details dan dat men zonder meer zijn getuigenis zou kunnen negeren. Pontus de Heuiter heeft denkelijk een ‘stuk’ over de spelling op naam van Vander Gucht gezien. Hoe zou hij anders kunnen beweren dat Vander Gucht ‘zoukende [was] plat Brux die zinen te leren schriven’Ga naar voetnoot(27)? Hoe kon hij anders zich beklagen over de duisterheid van deze uiteenzetting die te verklaren zou zijn door de beknoptheid van het betoogGa naar voetnoot(28)? Hoe kon hij anders alluderen op zijn (d.i. Vander | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
Guchts) ‘korte abusiue Orthographie’, en tevens de aankondiging vermelden van een uitgebreide behandeling van hetzelfde onderwerp, van een ‘grote Orthographie’, - aankondiging die in de ‘korte abusiue Orthographie’ van Adriaan vander Gucht zou voorgekomen zijnGa naar voetnoot(29)? Of die aangekondigde ‘grote Orthographie’ waarop P. de Heuiter nog in 1581 toespeling maakt dezelfde is als het Nederlands spellingstractaat waarvan Adriaan vander Gucht in 1567 de publicatie hoopte te kunnen verzekeren, nl. de toen door hemzelf vermelde ‘Vlaemsche Orthographie’ is vooralsnog niet uit te maken. Evenmin is het klaar te bepalen op welke publicatie (of geschrift) de vermelding door P. de Heuiter in 1581 van een ‘korte abusiue Orthographie’ zou kunnen slaan!Ga naar voetnoot(30) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
Het ‘Preuilegie’ van 1567 gaf Vander Gucht drukvergunning voor zes werken: de eerste twee vermelde zijn veeleer op een algemeen publiek berekendGa naar voetnoot(31); nrs 3, 4 en 5 daarentegen zijn onmiskenbaar schoolwerkenGa naar voetnoot(32), wijl het zesde een curiosum is dat op een wijde en brede lezerslaag afgestemd is; nl.: ‘Een zeer fraey en[de] constich Boucxken, om meer dan in zes duuzent manieren te moghen stellen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
secretelick en[de] diveerschelick alle soorten van gheschriften in wat talen dattet zij...’ Het eerste werk echter dat hij in druk bezorgde was het derde van het stel, nl. het ‘Cijfer-bouck’ dat als het eerste schoolboek op de lijst van 1567 voorkwam. Waarom eerst dit werkje dan, en dit van iemand van wie eerst en vooral verwacht werd dat hij ‘instructie ...in 't lesen, scryven en cyferen’ zou gevenGa naar voetnoot(33), en van wie verder getuigd wordt dat hij ‘de joncheyt gheïnstrueert [heeft] in de Walssche tale’ en dan pas ‘ende anders’Ga naar voetnoot(34)? De reden van de prioriteit aan dit ‘Cijfer-bouck’ gegeven valt denkelijk te zoeken in het feit dat hij - wat toen gewoon was - de ‘arithmetica’ als de eerste van de vier kundigheden, ‘consten’ of ‘artes’ van het quadrivium beschouwde. In feite echter gaat Adriaan vander Gucht nog verder en beroept zich hierbij op het getuigenis van St. Augustinus die de noodzakelijkheid van de studie van de ‘Arithmetica’ in verband met de beoefening van alle wetenschappen en met het verwerven van kennis in alle domeinen beklemtoont; zij schijnt het ‘fondament’ van alle weten te zijnGa naar voetnoot(35). ‘Dat meer is S. Augustinus vermaent: Neminem ad Divinarum humanarumque rerum cognitionem accedere debere, nisi prius Arithmetica bene addiscat’ getuigt Adriaan vander Gucht in zijn ‘Zend-brief’Ga naar voetnoot(36). M.a.w. hij schijnt hier door het aanhalen van dit citaat uit de geschriften van de kerkvader Augustinus, impliciet althans, de primauteit van de ‘arithmetica’ of kunst van het cijferen boven alle artes - dus zelfs boven de ‘grammatica’ - voor te staan. Had hij, Vander Gucht, een andere bedoeling toen hij het woord van Salomon op 't einde van zijn inhoudstafel afdrukte: ‘ONder den Bouck des Wijsheyts schrijft Salomon int II. Capitel hoe dat God alle dijnghe[n] gheschepen en[de] ghemaect heeft / in ghewichte / ghetale / ende mate. Als nv dan dat ghetal in allen dijnghen van noode es te weten / zoo wil ick v hier leeren vande Conste des ghetals’Ga naar voetnoot(37). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
Vermeldenswaard is wel, meen ik, dat het uitgeven van dit ‘Cijfer-bouck’ en het opdragen van dit werkje aan de stedelijke magistraat ten zeerste door de overheid gewaardeerd werden; en deze waardering nam zeer concrete vormen aan. Inderdaad, de opdracht van Adriaan vander Gucht is gedagtekend van 22 Mei 1569; vijf dagen later, nl. op 27 Mei, besliste het stadscollege van Brugge hem 2 pond te laten uitbetalenGa naar voetnoot(38); wat dan ook gebeurd isGa naar voetnoot(39). Een spoor van gelijkaardige liberaliteit vanwege het Brugs stadsbestuur ter gelegenheid van de uitgave van een spellingstractaat door dezelfde Vander Gucht bezorgd is mij onbekend. Dergelijke negatieve vaststelling te moeten maken verhoogt de onbehagelijke onzekerheid omtrent het bestaan en de inhoud van Vander Gucht's gedrukt tractaat of gedrukte tractaten over de spelling.
***
Een ander bevreemdende bijzonderheid is het stilzwijgen dat door P. de Heuiter in zijn werk zelf over Adriaan vander Gucht bewaard wordt. In zijn inleidend hoofdstuk ‘Vander Letteren, Begin, gebruic, waerdicheit, en misbruic’ - het stuk waarin Pontus de Heuiter o.m. de ‘status quaestionis’ van het probleem van de spellingsregeling van het ‘Nederlands’ geeft - vermeldt deze Delftenaar SexagiusGa naar voetnoot(40) en maakt hij eveneens in fine allusie op het werk van Adriaan vander GuchtGa naar voetnoot(41). Opmerkenswaard in dit verband is alleszins dat daar waar P. de Heuiter in zijn ‘Nederduitse Orthographie’ minstens een paar maal | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
A. Sexagius vernoemtGa naar voetnoot(42) hij in zijn stuk verder nooit de naam van Vander Gucht opnieuw gebruikt.
*** | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
Was de oogst mager, het weinige licht dat op het leven en het werk van Vander Gucht is gevallen kan wellicht de aandacht van sommigen op zijn verschijning trekken; ik hoop dat zij meer geluk mogen hebben, moesten zij andermaal op speurtocht uittrekken. | |||||||||||||||||||||||||
BijlagenGa naar voetnoot(*)Bijlage AIc, Adriaen vander Gucht, declarere te zyne van denzelven zinne ende advyse als ic was ontboden ter camere teghen den disch van Onser-Vrauwen, te wetene: ofte ic wilde nemen de naerhede van de rente van twee ponden grooten, bezet up myn huus in de Rudderstraete waerin ic alsdoe wuenachtich was, bezet den pennync XVIIIe ende dezelve overghenomen hadde den pennync XVIe, waerup ic voor andwoorde gaf tzelve niet en begheerde ende lietse volghen den disch, mits liever hebbende dat den disch daerof zoude gauderen dan een ander mits dattet gaet totten profyte van den ghemeenen aermen zoo ic alsdoe declareerde ende noch zoo van den advyse ben ende tzelve den aermen gheerne gheve. In teecken van dien zoo hebbe ic dit onderteeckent dezen XVIen January XVc LXXVI. {Get.} A. vander Gucht. Brugge, stadsarchief, gerechtelijke dossiers, nr. 1935, proces voor schepenen van Brugge tussen Cornelis van Praet, als ontvanger van de armentafel van de O.L. Vrouwekerk, eiser, en Zeger Bisschop, verweerder. | |||||||||||||||||||||||||
Bijlage BDen 27en dach van meye 1569.
...Eodem, zo presenteerde meester Adriaen vander Gucht 't college een bouck van de arithmetycque in Vlaemsche tale, daarvooren | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
't college ordoneerde betaelt te wordene in huesschede de somme van twee lb. gr. Ib., t.a.p., secrete resolutiën van de Brugse stadsregering over de jaren 1565-1569, fol. 244. | |||||||||||||||||||||||||
Bijlage CAdriaen vander Guchte, schoolmeestre arithmeticien, van eender gratuïteyt hem toegheleyt ter causen van eenen cyphrebouck by hem ghemaect: II lb. gr. Ib., t.a.p., rekening van de stad Brugge over het dienstjaar 1568 sept. 2 -1569 sept. 2, fol. 81 v., nr. 7. | |||||||||||||||||||||||||
Bijlage DGhepasseert, present: Wadimont, Huustyn, den X juny 1573. - Van weghen Adriaen vander Gucht, compareren in persoone Pieter van Peenen, oudt LXII jaeren, ende Hubrecht Boureye, oud LXI jaeren, beede inwonende poorters deser voors. stede, dewelcke hebben verclaerst by solemnelen eede warachtich te zyne dat zylieden deposanten den voorn. Adriaen vander Gucht zeere wel kenden ende ghekent hebben over twaelf jaeren, hebbende al denzelven tyt alhier schole ghehouden ende de joncheyt gheïnstrueert in de Walssche tale ende anders ende dat hy ooc altyts alhier ghestaen heeft ter goeder name ende fame ende ghereputeert es gheweest voor een goet kynt der helighe Roomssche Kercke, verclaersende ooc dat hy altyts vermaert es gheweest voor deghuene die hem in zyn voors. styl wel ghequeten heeft houdende de kynderen in de vreese Godts ende derin studerende in de leeringhe van onser voors. Moedere de helighe Roomssche Kercke, soo ooc van dies voors. es blyct by der attestatie van heer Jan Meese, prochiepape van der prochiekercke van St. Walburghe binnen deser stede hierduere ghezeghelt. In oorconden etc. Ib., t.a.p., portefeuille Divers 1570-1572, minuten van attestatiën. | |||||||||||||||||||||||||
Bijlage EIn een soortgelijke akte als de voorgaande, d.d. 12 maart 1573, treedt Adriaan vander Gucht op als getuige. Hij wordt er aldus vernoemd: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
‘...voorts meestre Adriaen vander Gucht, schoolmeestere binnen derzelver stede, oudt XLV jaeren...’ Ib., t.a.p., portefeuille Divers 1570-1572, minuten van attestatiën. | |||||||||||||||||||||||||
Bijlage FDen 10en dach van junius XVc LXX was by mynheeren den schout, burchmeesters, schepenen ende raedt van der stede van Brugghe, naer dat hemlieden behoirlick ghebleken was van den uprechten gheloove ende religie van meester Adriaen vander Gucht, gheboren van deser stede by attestatie van meester Adriaen Smout, pasteur vander kercke van Ste. Walburghe ende andersins, denzelven meester Adriaen gheconsenteert ende consenteren hem by desen tot leeringhe, onderwyse ende goede instructie van jonghe kynderen der voors. stede ende allen anderen in 't lesen, scryven, rekenen, cijferen ende andersins schole te houdene, etc. Ib., t.a.p., register van civiele sententiën, door schepenen van Brugge gewezen, over de jaren 1569-1570, fol. 281 r.-v. - Van deze akte wordt melding gemaakt bij L. Gilliodts-van Severen, Mémoriaux de Bruges, tom. II (Brugge, 1920), blz. 71. | |||||||||||||||||||||||||
Bijlage G1572 oktober 20: Adriaan vander Gucht en zijn echtgenote, Cornelia Maelesys, vestigen een lijfrente van 2 pond groot 's jaars op hun huis, staande aan de oostzijde van de Ridderstraat te Brugge, ten voordele van Nikolaas Trolvens en diens echtgenote Elizabeth Rycx. Peris, Snouckaert, XX octobre LXXII. - Meestre Adriaen vander Gucht ende Cornelie Maelesys, zyn wyf, dewelcke comparanten wedden ende beloofden up den baerblycxsten van hemlieden beeden, een voor andre ende elck voor al Bertelmeeus van Praet, present ende accepterende, II l. gr. tsjaers lyfrente: de XX s. gr. ten lyve van Lipkin, van der houde van XIIII jaeren, ende ten lyve van Thuenken, van der houde van XII jaeren; d'ander XX s. gr. ten lyve van Pirkin, van der houde van VIII jaeren, ende Gomaer, out VI jaeren, al Claeis Trolvens kynderen by joncvrauwe Lysbette Rycx, zynen wyve, den lancxsten levende van hemlieden beeden gheheel heffende ende ten | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
behouve ende prouffyte van denzelven Claeis, te gheldene ende te betaelene de voors. II l. gr. tsjaers lyfrente telcken drie maenden X s. gr., ingaende van den 1en daeghe van octobre LXXII lastleden, huerlieder voors. leven lanck gheduerende, daerinne verbyndende huerlieder persoons ende goedinghen dezelve stellende ende abandonnerende ter eerlicke executie in lyve ende goede ende by speciaele een huus met zynen toebehoorten, staende ten voorhoofde binnen deser stede van Brugghe in de Rudderstraete, an de oostzyde van diere, naesten den huuse, ghenaemt Sinte Patrycius, toebehoorende Jan de Berch met zynen consoorten, an de noordtzyde an d'een zyde, ende den huuse toebehoorende de weduwe van dheer Jan van Eertrycke, an de zuutzyde an d'ander zyde, met zynen mueren, ghoten ende anderssins zoo 't 't voorn. parcheel te deser daete ghestaen ende gheleghen es; belast met II l. I s. XI gr. onder lan(d)cheins ende leenrente, daerof men jaerlicx ghelt 't Weduwenhuus, ghenaemt Groot Hersberghe, XXI s. XI gr. XII myten; den disch van Onse Vrauwe XX s. gr.; voorts met conditiën ende bespreken dat de voorn. comparanten ende huerlieder naercommers, proprietarissen wesende van denzelven parcheele, ghehouden zullen worden te laten rumen ende zuveren, als 't noodt wordt, up ende onder de erfve van desen huuse neffens de kueken van diere; voorts en vermueghen de proprietarissen van desen huuse 't voorn. parcheel niet te vercoopene ofte laeten bezitten by eenighe innewoenders, die styl of neeringhe doen zouden die gheluut, cloppinghe ofte eenich belet, obstacle ende inder doen zouden, als van smeden, cuupen ende dierghelicke, wel verstaende dat dese voorn. conditie platse ende stede houden zal zolanghe als de voorn. weduwe Aertrycke ofte haere kynderen, present ende toecommende, leven ende bezitten zullen het groot huus ende niet langher; II l. gr. losrenten den penninck XVIII, die men ghelt den disch van Onse Vrauwekercke in Brugghe; voort II l. gr. tsjaers lyfrente den penninck VIII ten lyve van Marie Roodrieghe filia dheer Fransois de Salamancke; ende bovendien noch verbonden met XXXVIII l. gr. loopende schult, die te betaelen staen by XII l. gr. tsjaers telcken XXen ougst; omme by ghebreke van betaelinghe per alleghebodt te mueghen vercoopen. Voorts hebben zy comparanten belooft, over hemlieden ende over huerlieder naercommers, 't voorn. parcheel van huuse t'ontlasten van de voorn. loopende schult of de II l. gr. tsjaers lyfrente ten lyve van de voorn. Marie Roodrieghe binnen eenen alfven jaere naer de daete van desen, up peyne van de capitaele penninghen metten verloope van diere up te legghen ende te betaelen up eerlicke executie ende up | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
het constrainct ende verbandt als boven. Voorts zullen de voorn. comparanten ofte huerlieder naercommers de voors. rente van II l. gr. lyfrente tsjaers aflossen ende zuvren moghen t'allen tyden ende stonden als 't hemlieden goedincken ende believen zal, midts uplegghende ende betaelende X l. gr., ghelyck zy comparanten kennen daervooren ontfaen t'hebben in Vlaemscher munte. Ende es te wetene hoe de voorn. comparanten gherecht waeren in de proprietheyt van denzelven parcheele by ghyften in daten van den XXVen septembre LXVIII, gheteeckent Dingne in 't registre van Vincent Letens ons ten passeren van desen ghetoocht. Brugge, stadsarchief, protocol van Cornelis Beernaerts, klerk van de vierschaar van Brugge, over het jaar 1572, blz. 309-311. |
|