Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1963
(1963)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde–
[pagina 23]
| |
Wat naders over het gesticht Cellekens te Mechelen
| |
[pagina 24]
| |
supplement in geld tot datzelfde bedrag afronden. Daarenboven geeft zij gedurende de winter bons voor steenkolen en komt eveneens tussen in de betaling van artsenijspecialiteiten. Ene onder hen wordt door de kostgangsters aangeduid als toezichtster, die te gepaster plaatse bericht geeft omtrent ongewone gebeurtenissen, die zich zouden voordoen, zoals ziekten en overlijdens, afwezigheden en ook twisten. Voor haar dienst als dusdanig ontvangt zij een kleine vergoeding. Voor de regelmatige reiniging van de binnenkoer en de gezondheidsinrichtingen doet de Commissie een beroep op een schoonmaakster, die zij ook betaalt, gelijk algeheel te haren laste het onderhoud van de gebouwen valt. | |
2.De benaming ‘Gesticht Cellekens’ geeft in genen dele te doen met een eigennaam. Zij is simpellijk afgeleid van het al oude substantief ‘cel’ - van het latijnse ‘cella’ -, dat bepaaldelijk ‘kloosterkamer’ betekent, maar in algemener zin ‘verblijf, woning’ zeggen wilde en inzonderheid voor het enkele kamertje van kluizenaressen en alleenwonenden werd aangewend. Nu nog steeds worden de kamers in het gesticht ‘cellekens’ genoemd door iedereen en zeker door de aldaar gehuisvesten, van wie wij ons bijv. nog herinneren dat zij, ergens weggaande uit een gezelschap om zich huiswaarts te begeven, dan doorlopend zeiden: ‘Ik ga terug naar mijn cel’. De oudheidkundige beschrijvers van de merkwaardige gebouwen en instellingen van de stad Mechelen, wijlen Kanunnik Willem Van Caster - in zijn boek: ‘Namen der straten van Mechelen en korte beschrijving hunner vorige of nog bestaande oude gebouwen’Ga naar eind(1) - en wijlen Léopold Godenne - in zijn lijvige bundel ‘Malines jadis et aujourd'hui’Ga naar eind(2) - hebben vanzelfsprekend niet verzuimd het gesticht Cellekens ter sprake te brengen. De ene gelijk de andere vermeldt aldus dat rechts en links van de inkompoort een steen met ingebeiteld opschrift is aangebracht in de muur. Die van rechts doet kond: ‘Ingericht 1620 door Mevrouw Anna de Blehen, weduwe van Jonckheer Jacob Quarré. - Alhier overgebracht en herbouwd 1854 door het Bureel van Weldadigheid’; op die van links staan de namen te lezen van de voornaamste wel- | |
[pagina 25]
| |
doeners, in wier mildheid de inrichting zich heeft mogen verheugen: ‘Hieronyma van der Noot, weduwe Jan van Voosdonck. - Morissens, Fr. Jos., sterft 20 September 1860. - Morissens, Maria-Francisca, sterft 19 July 1867’Ga naar eind(3). Ten jare 1854 ging het stedelijk Bureau van Liefdadigheid dan over tot de vestiging ter bedoelde plaatse van deze inrichting voor weldadigheid. Wij raken zelfs te weten dat ze de verbreding van de straat van de Minderbroedersgang noodzakelijk maakteGa naar eind(4). Anderzijds vernemen wij dat de stichtster, vrouwe de Blehen, betrachtte ondersteuning te verlenen aan de plegelingen door toekenning van kosteloos onderkomen en enige hulp in natura bovendien; wat al in zich sluit dat zij van onbemiddelde stand warenGa naar eind(3). Opgenomen werden trouwens ook arme gehuwde vrouwen en weduwen zonder kinderenGa naar eind(3). Het gesticht neemt een deel in van de gronden van het voormalig ‘Spaensch Gasthuys’, te Mechelen voor soldaten van de legers van Spanje opgericht in 1591 door de aartshertogen Albrecht en Isabella. Deze gebouwen werden wel ledig gelaten na de Vrede van Munster in 1648, doch weer georganizeerd in 1671 ten gevolge van de oorlog met Frankrijk; het gasthuis werd in dienst gehouden tot in het jaar 1715, toen de Vrede van Utrecht tot stand werd gebracht, om uiteindelijk te worden afgeschaft in 1755, waarna het werd gebruikt als arsenaal voor oorlogswapens tot in 1793Ga naar eind(5). Eertijds verbleven de ondersteunde vrouwtjes verspreid over verschillende plaatsen in de stad, o.a. aan de Augustijnenstraat tegenover de Vlietjestraat. Geen van die beide straten werd nochtans genoemd in het gedrukt blaadje, in ons bezit, rakende de ‘Fundatie, Gefundeert by MeVrouwe Anna de Blehen’; wel wordt daarin melding gemaakt van ‘'t Berge-StraetGa naar eind(6) achter de Vrouwe-BroedersGa naar eind(7) alhier binnen Mechelen’. | |
3.Het gaat hierbij om een eenvoudig papieren blaadje, bij de 20 cm. hoog en bijna 16 cm. breed, simpel, doch duidelijk gedrukt, echter zonder de minste aanduiding van drukker of iemand anders. Voor driekwart is de tekst over twee gelijke kolommen geschikt, waarboven in grote letters het woord ‘Fundatie’ staat. De taal en de spelling kenmerken het korte druksel zeer zeker als vroeg-18e-eeuws op zijn minst en waarschijnlijk nog als kloek 17e-eeuws. | |
[pagina 26]
| |
Fundatie,GEfundeert by MeVrouwe Anna de Blehen, Wedue gebleven van wylen Jon.er Jacob Quarre als hy leefden Heere vander Heyden ende Schaef-broeck, voor vier arme Dochters oft Weduwen, geen Kinderen hebbende, vier Huyskens gestaen in 't Berge-Straet achter de Vrouwe-Broeders alhier binnen Mechelen, waer-voor elck Vrouwken sal gehouden syn dagelyck te lesen devotelyck sulckx als hier volght. Eerst dagelyckx Godt bidden voor de Fundatersse, ende voor haer geslachte, levende ende dooden, dat sylieden naer dit leven mogen verkrygen een woon-plaetse inden Hemel, lesende dagelyckx seven Pater nosters ende thien Ave Maria. Ende daer-en boven alle Sondagen ende Heylighdagen elck een van hun lieden te lesen vyf Paters nosters ende vyf Ave Maria. (Tweede kolom) Voor een danckbaerheyt dat Godt de Fundatersse geinspireert heeft dese Fundatie te doen. Daer-en-boven alle vier hoogh Tyden te Paeschen, Sinxen, Alder-Heyligen ende Kersmisse elck Hoogh-Tyt ter eeren vande vyfthien Bloet-Stortinge JESU-CHRISTI onsen Salighmaker te lesen elck van hun vyfthien Pater nosters ende vyfthien Ave Maria, ende daer-en-boven noch seven Pater nosters ende seven Ave Maria ter eeren vande seven Ween van Maria de Moeder Godts. Voor alle welcke dinghen voorsz. sal elck Dochter oft Vrouken jaerlyck ontfangen vanden Rent-Meester by tyde zynde der Huys-Armen Taefel in S. Rombouts Prochie vyf Guldens thien Stuyvers, den 16.Decembris, volgens de Fundatie daer-van zynde onder de voorsz. Huys-Armen Meesters berustende. | |
Andere fundatie,ALle welcke voorsz. Pater noster ende Ave Maria sal elck Vrouwken moeten alnoch lesen voor Mevrouwe Jeronyma vander Noyt, Weduwe gebleven van wylen Jon.er Jan van Voosdonck, ende daer voor genieten jaerlyckx te Sint Jans-Misse wesende den 24. Junii vyf Guldens 't jaers; al-volgende de Fundatie berustende onder de Huys-Armen Meester der Voorsz. Taefel. | |
4.Men hoort het dus gemakkelijk: het dokumentje somt nadrukkelijk | |
[pagina 27]
| |
de verplichtingen van de plegelingen op wat betreft de gebeden, welke zij dagelijks plus op bepaalde feestdagen voor de zielezaligheid van de stichtster en haar nabestaanden hadden te doen. Maar in de inleidende paragraaf wordt er eerst aan herinnerd dat Vrouwe Anna de Blehen voor vier ‘arme Dochters oft Weduwen geen Kinderen hebbende, vier Huyskens gestaen in 't Berge-Straet’ heeft ‘gefundeert’. Erin aanvaard zijnde, had ieder vrouwtje, wel als betuiging van erkentelijkheid, dagelijks te bidden, opdat de stichtster en de leden van haar geslacht mochten worden opgenomen in de hemel Gods; op zon- en heiligdagen nog 5 onze-vaders en 5 weesgegroeten meer, om God te danken dat hij haar ertoe had bewogen deze fundatie te doen. Vooral op de vier voorname kerkelijke hoogdagen - ‘alle vier hoogh Tyden te Paeschen, Sinxen, Alder-Heyligen ende Kersmisse’ - dienden de plegelingen hun gebeden ten hemel te sturen, in 't geheel 22 onze-vaders en evenveel ave maria's, 15 ter ere van de vijftien Bloedstortingen van Jezus en 7 ter ere van de Zeven Weeën van Maria, de Moeder Gods. Waarop verwierven de vrouwtjes daardoor recht? De Fundatiemededeling besluit met de vermelding dat zij elk jaar op 16 december 5 gulden 10 stuiver uitbetaald kregen, hun te tellen door de rentmeester, bij tijden zijnde, van de Huisarmentafel in St. Romboutsparochie, dus van de Tafel van de Heilige Geest in deze wijkGa naar eind(8); haar slotzin stipte trouwens woordelijk aan dat dit alles had te geschieden overeenkomstig de Fundatiebescheiden, die berustten onder de huisarmmeesters van die tafel. Hieruit blijkt dus dat de stichting voor regeling werd toevertrouwd aan de H. Geesttafel van Sint-Rombouts. Is zulks waar geweest van in den beginne, van toen er sprake was van vier huisjes in de Bergstraat? Wij doen immers de indruk op dat de tekst van ons gedrukt blaadje direkt aansluit bij de verwoording van de oorspronkelijke stichting, misschien in hoofdzake wegens het voorkomen van het werkwoord in de praesensvorm in het eerste voorschrift: te bidden... ‘dat sy lieden naer dit leven mogen verkrijgen een woon-plaetse inden Hemel’. | |
5.Wij herhalen hier onze mening dat deze tekst met taal en spelling te werk gaat als ons is vertrouwd uit 17e-eeuwse notarisakten en gelijkaardige dokumenten. | |
[pagina 28]
| |
Deze zijn immers eveneens veelal gekenmerkt door het ontbreken van het deelteken, als hier in ‘Ween’ (= Weeën, plur. van: het wee) en in het leenwoord ‘geinspireert’; - nog door de weergave met ck van de k-medeklinker aan het slot van een woord of een lettergreep, bijv. in ‘Schaef-broeck, devotelyck, elck, danckbaerheyt, jaerlyck’; - verder door de ophoping ckx voor de konsonantische groep ks, hier in ‘dagelyckx, sulckx’; - gelijkelijk door de aanwending van de letter h na medeklinkers: hier o.a. in ‘hoogh, vyfthien, thien, Salighmaker’ - nog zo door het wegblijven bij de tweeklank ij van de stipjes op 't y-teken, bijv. in ‘by, wylen, hy, syn, sy, vyff, Tyden’ en het suffiks ‘-lyck, lyckx; - ten slotte door de tweesoortige weergave van de lange a-klinker, eens met a alleen, dan ook met ae, naar gelang hij in open of gesloten silbe verschijnt: men ziet naast ‘dagelyck, Sondagen, Fundatie, Pater’ aldus ‘Schaef-broeck, naer, woon-plaetse, daer, jaerlyck’; men merkt echter dat ook in de open silbe van ‘Paeschen’ en het woord ‘Taefel’ de schrijfwijze ae staat, wellicht omdat die laatste ook als eigennaam werd gevoeld. Wat sterk opvalt is het regelmatig uit elkaarhouden van de samenstellende delen van komposita, bijv. in ‘Schaef-broeck, Berge-Straet, Vrouwe-Broeders, woon-plaetse, Rent-Meester, Huys-Armen Taefel’, zelfs bij zeer gebruikelijke woorden als ‘waer-voor, daer-van’. Het zal aan de aandacht niet ontglippen, dat, waar wij te doen hebben met een substantief als tweede componerend deel, dit ook met hoofdletter wordt gedrukt. Een paar malen stoten wij zelfs op splitsing in drieën: ‘daer-en-boven, Huys-Armen Taefel, S. Rombouts Prochie’, waarbij het tweede bindteken al eens achterwege bleef, zoals ook al in ‘hoogh Tyden’, naast ‘elck Hoogh-Tyt’. Met eenvoudige drukfeilen denken wij hier en daar in de tekst te moeten rekenen: in ‘Wedue’, dat afwisselt met het gewone ‘Weduwe’; ook in ‘de Huys-Armen Meester’ in de laatste regel, waar wij ‘Meesters’ in het meervoud toch verwachten; ook nog in ‘als hy leefden’, wat de verbale persoonsuitgang in stee van het gebruikelijke ‘-de’ aanbelangt. Tenzij hier het bewijs opduikt - samen met ‘vyfthien Bloet-Stortinge’ - dat toentertijd al even weinig als op heden de n van de toonloze uitgang -en in het Mechels werd uitgesproken, zodat wij te doen kregen met een duidelijke enkelvoudige werkwoordsvorm met analogische n, ‘hy leefden’Ga naar eind(9). Ten slotte letten wij op het bijwoord ‘dagelyck’ zonder s of x, welke eindletter wij een weinig verder tot tweemaal toe wel aangevoegd zien; op ons blad lezen wij eveneens ‘jaerlyck’ en ‘jaerlyckx’ allebei. | |
[pagina 29]
| |
Als algemeen gedaan door vroegereeuwse schrijvers en drukkers in de nederlandse gewesten en ook te Mechelen werden het voorzetsel en het daaropvolgende bepalend lidwoord aaneengeschreven: ‘inden, vande, vanden’. Was het anders te verwachten dan dat in een dokument van deze aard geredelijk leenwoorden uit het Frans zouden opduiken? Zo vinden wij hier ‘Fundatie’ en ‘gefundeert’ en ‘geinspireert’ en ‘Fundatersse’. Dit laatste doet een mooi voorbeeld aan de hand van een latijns woord - ‘fundator’ - dat wordt gefeminiseerd door middel van het speciaal suffiks ‘-eresse’, dat in het Middelnederlands vrij frequent voorkwamGa naar eind(9). Daartegenover stuiten wij op slechts één woord in de hier gebezigde schrijftaal dat dialektische vervorming vertoont, nl. ‘Prochie’ voor: kerkelijke parochie, dat in het Mechelse van ouds tot die verkorte vorm werd gewijzigd en tot op de huidige dag nog steeds alleen wordt gebruikt. Mag er hier worden bijgevoegd dat men in de Dijlestede met ‘Prochie’ bepaaldelijk - en liefst met een nogal ongunstige bijbetekenis - de wijk rondom de Heembemdstraat aanduidtGa naar eind(10)? De woordenschat nader onderzoekende, treffen wij onafgebroken het verbum ‘lesen’ aan met de betekenis ‘bidden’. Tot heden toe kent het Mechelse dialekt uitsluitend ‘lezen’ voor ‘bidden’, welk woord in de volkstaal niet kan worden vernomen. Dit alles geldt trouwens eveneens voor het aangrenzende AntwerpsGa naar eind(11). Het Mechels zegt dus alleen: 'ne vaderons lezen; zenne paternoster lezen; schertsend ook: ‘op zijn vingeren lezen hoeveel duimen dat 'em (h)eit’, w.z.w. ‘zonder gebedboek of paternoster met in elkaar gekruiste handen bidden’. Voor de gebednamen ‘Pater noster’ en ‘Ave Maria’ kan men vaststellen dat elk hier viermaal in meervoudspositie optreedt; ‘Ave Maria’ blijft steeds onveranderd, zodat blijkbaar deze naam voor de schrijver nog niet pluraliseerbaar was; ‘Pater noster’ daarentegen wel, vermits dit slechts eenmaal ongewijzigd staat tegen tweemaal ‘Pater nosters’ en éénmaal ‘Paters nosters’. Deze laatste vorm bewijst dat het aaneengroeien tot compositum in de tijd van het neerschrijven van de Fundatietekst nog jong moet zijn geweestGa naar eind(9). Opvallen zal ongetwijfeld ‘in 't Berge-Straet’ wegens het hierbij ingelaste onzijdige bepalende lidwoord, wanneer de Mechelaar altoos en altijd het substantief ‘straat’ als van het vrouwlijke genre aanvoelt. Toch bezigt die gewesttaal met onzijdig artiekel de uitdrukkingen ‘langs 't straat, op 't straat, van 't straat’. Hebben die meegespeeld | |
[pagina 30]
| |
bij het totstandkomen hier van ‘in 't Berge-Straet’? Of heeft het diminutief ‘'t straatje’ meegespeeld hiervoor, dat thans nog doorlopend voor ‘Bergestraat’ wordt tepas gebracht? Dit gebeurde overigens heel gemakkelijk reeds in de vroegereeuwse wijkboeken van de stadGa naar eind(6) en ook elders, als bijv. in een item van oude rekeningenboeken: ‘Item douwe kateline verwaerde ydeken int berchstraetken .vij.weken lanc tot dat zij sterf, de weke ghegeuen xij g. draegt - v.s.j.d. g’Ga naar eind(12). In onze vlaamse gewesttalen zijn uitdrukkingen als ‘In 't straat, naar 't school, op 't Schelt’ en dgl. frequent; doch zeldzaam zijn composita met een van die bekende s-woorden als tweede lid, die ook met de t-vorm van het bepaalde lidwoord worden gebezigd; in onze tekst hebben wij dan, met ‘in 't Berge-Straet’, zo een interessant gevalGa naar eind(9). De vier opgesomde hoge kerkelijke feestdagen vertonen op hun beurt de thans in Mechelen in de volkstaal daarvoor uitsluitend geldende namen: Pasen en Sinksen - want Pinksteren is bij de volksmensen onbekend; Allerheiligen, nu dus in de etimologisch juistere vorm; Kersmisse, dat nog voort door de uitstoting van konsonant t van ‘kerst’ wordt gekenmerkt en daarbij de delging van de klank r voor een andere medeklinker - die in het dialekt zonder uitzonderingen heten mag, bijv. ‘voort > voot, soort > soot, markt > meit, erwt > eit’ - laat vaststellen. | |
6.Met naam en voornaam wordt de stichtster van de Cellekens voorgesteld en eveneens hij, met wie ze in de echt was verbonden geweest. Haar familienaam doet waals aan en is vermoedelijk terug te brengen tot Blehen, bekend als een afhankelijkheid van Lens-Saint-Remy bij LuikGa naar eind(13). Zij zal ogenschijnlijk van adel geweest zijn gelijk wijlen haar echtgenoot, Jacob Quarre, die als jonkheer te betitelen was en als ‘heer vander Heyden ende Schaef-broeck’. Hierin gaan zo goed als zeker ook plaatsnamen schuil, al moeten wij het antwoord schuldig blijven op de vraag waar deze gemeenten of gehuchten juist waren gelegen. Luidde zijn naam Quarre of eigenlijk Quarré en heeft ons druksel eenvoudig vernalatigd het aksent op de eind-e mee op te nemen? Van het geslacht Quarré rijst toch een of ander lid op vóór ons geestesoog, dank zij oude bescheiden. Er kan bijv. gewag worden gemaakt van een Charles Quarré, beslist niet de eerste de beste, want | |
[pagina 31]
| |
raadsheer van de Raad van Brabant; wij leren hem zelfs nader kennen in verband met het Mechels armwezen: immers ten jare 1566 vaardigde men officieel een volmacht uit om hem te dwingen de 500 pond te betalen, die hij schuldig was aan de Gemeyne Huysarmen van MechelenGa naar eind(14). Het zal wel dezelfde jonkheer Charle Quarre zijn, die als huurling van een woning aan de Peperstraat - nu De Deckerstraat -Ga naar eind(15) wordt aangehaald in ‘Dboeck vanden Imposten van den thiensten ende twintichste penningen’ van de Mechelse magistraat, aangelegd anno 1544Ga naar eind(16). Een halve eeuw nadien blijkt een Quarré gehuisvest te zijn geweest achter de stadshalle bij de Grote MarktGa naar eind(17). Wie zou het onbekend wezen dat de Sint-Romboutskerk, zo rijkelijk versierd met kunstwerken, prat gaat op het bezit van vijfentwintig paneeltjes van vroegereeuwse schilders, die daarop merkwaardige feiten uit de legende van de heilige Rumoldus uitbeelddenGa naar eind(18)? Het achtste van die reeks is wellicht mede te danken aan de vrome mildheid van een lid van de familie Quarré, wier wapen in een schild daarop blijkt aangebrachtGa naar eind(19). Nog is bekend gegeven dat in de Sint-Katelijnekerk van Mechelen een gezongen mis, op te dragen in de kerstnacht aan het altaar van de Onze Lieve Vrouw aldaar, gesticht is geworden op 5 mei 1488 door Quarré, heer van La Haye in HenegouwGa naar eind(20), gelijk in dezelfde tempel op 12 april 1518 ridder Louis Quarré en zijn gemalin Barbara Cruesinck een mis stichtten aan het altaar van het H. Kruis en nog een andere aan dat van Sint-StefaanGa naar eind(20). Tussen haakjes: Kan men zich weerhouden de vraag te stellen of het daareven gehoorde La Haye niet vervlaamst naklinkt in de adellijke titel van Jacob Quarre van daarstraks, ‘heer vander Heyden’ luidend? Met meer Quarré's of Quarre's in Oud-Mechelen zijn wij evenwel niet mogen bekend geraken, ook niet na het doorbladeren van de geredelijk nageslagen publikaties, die een macht van familienamen van vooraanstaanden in de stedelijke geschiedenis aan de hand doen, als daar zijn de lijsten van de magistraat uit de voorbije tijdGa naar eind(21); ook een jonckheer Jacob Quarre hebben wij nergens nog ontmoet. | |
7.Na de hierboven opgesomde voorschriften voor het houden van de opgelegde gebeden komt op ons blaadje met het opschrift ‘Andere Fundatie’, in drukletters van 4 millimeter hoog, nog een gelijkaardige aanmaning tot de plegelingen van het Gesticht Cellekens voor. Zij | |
[pagina 32]
| |
wordt echter niet meer in twee kolommen aangeboden, wel over de gehele breedte van het blad in regels van ongeveer 15 centimeter en loopt over vijf en een halve centimeter daarvan. De eerste drukregel van de Fundatie van Mevrouw Anna de Blehen zette in met een hoofdletter G - van het beginwoord ‘Gefundeert’ - van 3 centimeter op een grond van bladertakjes met een paar bloemen erbij. De titel van de nu even te bespreken tweede Fundatie is eveneens weer met een grotere letter gedrukt. De beginletter van de tekst - de A van het woord ‘alle’ - staat weer tegen bebladerde takjes en wat bloempjes - alles samen een tekening van vier drukregels hoog - aangebracht in een grootte van 2 centimeter. Bij allebei de bedoelde teksten werd de tweede letter van het beginwoord als hoofdletter gedrukt. Zo bondig kon deze ‘andere’ tekst luiden, omdat hij rechtstreeks naar de Fundatie de Blehen teruggrijpt. Al de hierbij gestipuleerde gebeden hadden de ondersteunde vrouwtjes ten tweeden male te verrichten voor de nieuwe weldoenster. Daarvoor zouden zij ieder jaar en wel op de vaste datum van Sint-Jansdag - ‘te Sint Jans-Misse, wesende den 24.Junii’ - met een aalmoes van vijf gulden worden beloond. Dit bedrag was hun uit te reiken door de huisarmmeesters van Sint-Romboutsparochie, ‘al-volgende de Fundatie berustende onder’ die heren alweer. Wij dorsten immers menen dat wij in het vierde laatste woord hier stoten op een drukfeil, die de slot-s van het pluralis ‘Meesters’ deed wegvallen, gelet op de gelijkluidende omstandigheidsbepaling op het einde van de eerste ‘Fundatie’. Dan blijkt onomwonden dat op hare beurt de tweede stichting in de hoede werd gesteld van de bedoelde armmeesters. Dat voor de schenking van het jaarlijks sommetje de op de 24 juni gevierde geboortedag van de H. Johannes Baptista is uitgekozen, kan niemand verwonderen! Al zeer vroeg was en bleef hij tot op heden voor het Vlaamse volk een met veel luister omgeven feestdag van belangGa naar eind(22). Te Mechelen zette zijn viering al op de vooravond in, zeker nog in het begin van de 18e eeuw, naar reeds uitkomt in de vermelding in de ‘Mechelsen Almanach voor het jaer MD.CCXXI’, uitgegeven bij de Mechelse drukker Laurentius Van der ElstGa naar eind(23) onder de ‘Besondere Feest-dagen di gevierd worden tot Mechelen’ voor de maand junius: ‘23. S.Jans Avond word savonts ten 8.uren in S.Jans Kerck een Lof gedaen, ende wordt genament Laudate LofGa naar eind(24). Of wie weet, kwam het hieruit voort dat vrouwe Jeronyma van Voosdonck de gifte van haar hulpgeld op die feestdag liet plaats heb- | |
[pagina 33]
| |
ben, dat haar afgestorven echtgenoot zijn voornaam volgens Sint-Jan had gekregen bij het doopsel? De hier ter sprake komende mededeling sluit, wat taal en ortografie betreft, allerengst aan bij wat wij meenden op dat gebied te moeten vermelden bij de eerste ‘Fundatie’. Slechts één enkel vroeger niet vernomen woordje valt hier op: ‘alnoch’, dat in deze tekst op zijn Nieuwnederlands al niet meer betekende dan eenvoudig ‘nog’, anders dan in het Middelnederlands, toen het scherper aflijnend ‘nog steeds, nog altijd’ wilde zeggen. Zelfs worden nu dezelfde woordverkortingen gebezigd, bijv. ‘voorsz.’, voor: voorzeid, voorschreven; en voor de titel ‘Jonckheer’ drukte men slechts de drie eerste en de beide laatste letters, deze twee dan hoger aangebracht dan de hoofdlettergreep, dus ‘Jon.er’. De stichtster van deze andere Fundatie was opnieuw een weduwe. Ze was voorzien van een kloek vlaamse familienaam - vander Noyt - gelijk wijlen haar gemaal er trouwens ook een droeg, nl. van Voosdonck. Hij was anderzijds op een door en door vlaamse voornaam gedoopt geworden, nl. Jan, ongetwijfeld eeuwenlang de meest verspreide voor mannen in de onderscheiden gewesten van Vlaanderen, ook te Mechelen, en toentertijde wel binnen alle maatschappelijke kringen, voorname en volkse. Mevrouwe van der Noyt was echter gedoopt op de naam Jeronyma, van Hieronyma, welke slechts daarentegen onder de hogerstaanden in gebruik was en thans daar zelfs algeheel opgegeven schijnt. Onbetwistbaar komt in haar meisjesnaam ‘van der Noyt’ de grafie oy voor als de weergave van de lange o-klinker; de y staat hier ter vervanging van de i, die zeer normaal oudtijds werd aangewend tot aanduiding van de lang uit te spreken voorafgaande vokaal in het Middelnederlands. Men vergelijke de spelling van enkele woorden als ‘hair’ = haar; ‘heir’ = heer, enz., die tot in de 20e eeuw heeft standgehouden. Mevrouwe Jeronyma was dus een geboren van der Noot. Ingevolge haar huwelijk werd zij Vrouwe van Voosdonck. Deze luidt dan eveneens als een zuiver vlaamse familienaam en binnen Mechelen was hij terdege bekend daarbij! Wij horen hem bijv. al gedragen vroeg in de 16e eeuw door een Gauthier de Voosdonck, ten jare 1500 en nadien in 1502 en '03 gezwoorne van de draperye bij de mechelse magistraatGa naar eind(25). Gedurende het jaar 1614 fungeerde als gezwoorne van de poorters Jean van Bouvekercke, genaamd Voisdonck. Want het lijdt geen de minste twijfel dat de familienaam ondanks de | |
[pagina 34]
| |
verschillende spellingen - Voesdonck, Voisdonck - met lange o in de eerste lettergreep werd uitgesproken en identisch luidde met ‘Voosdonck’, die onze ‘Fundatie’ aan de hand doet. Voegen wij er alleen nog aan toe dat blijkens de personaliadetails van daareven men gerust de mening mag zijn toegedaan dat de Voosdoncken te Mechelen een vooraanstaande familie moeten hebben gevormd. 't Bewijs kan men nog hieruit halen dat een akte op perkament, dd. 3 april 1507, uitgevaardigd door burgemeesters, schepenen enz. te Mechelen, kond doet dat zij een erfelijke rente hebben verkocht ten bedrage van 22 schelling ouder groot. tornoijse aan Iacop van Voosdonck en zijn echtgenote Barbele SmetsGa naar eind(26); de oude rekeningboeken van de Gemeyne Huijsarmen van de Dijlestad maken melding van een volledig gelijknamige Voosdonck - wie weet een afstammeling, ja een kleinzoon van de oudere - waar zij op de datum van 6 september 1591 aangevenGa naar eind(27), dat door de superintendenten - dus de hoofdmeesters voor de armenzorg van de gehele stad - toen aangekocht werd ‘een rente van twaelf gulden twee stuiver erffelyck den pen(n)inck xviije op dese stad Mechelen staende, bebrieft op Jacop van voesdonck ende barbelen sgorters.’ Het hier onder de loupe genomen vroegereeuwse drukseltje, hoe weinig uitvoerig ook, kan de belangstelling gaande maken om de daarin genoemde weldoensters van noodlijdende vrouwtjes en omdat het wat nader licht over een mechelse instelling van liefdadigheid in voorbije jaren laat strijken. Wij vonden er tevens een aanleiding in tot een paar aanmerkingen in verband met het oudere Nederlands, zijn taal, zijn klankleer en zijn spelling. Om deze redenen moge men het goedvinden, naar wij durven hopen, dat wij verzochten het vluchtig na te lezen. | |
[pagina t.o. 34]
| |
![]() Foto L. Van Zeir
Blik door de geopende Ingangspoort. | |
[pagina t.o. 35]
| |
![]() Foto L. Van Zeir
Gesticht Cellekens: Binnenkoer en deel van de gebouwen. |
|