Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar Oostland willen wij rijden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het lied bij J.F. WillemsIn de door F.A. Snellaert verzorgde postume uitgave van J.F. Willems' Oude Vlaemsche liederen, ten deele met de melodiën (1848) staat als nummer XIX met melodie een dertienstrofig ‘Uitwykelingslied (XIIe of XIIIe eeuw.)’ Naer Oostland willen wy ryden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Willems geeft er heel wat uitleg bij. Om te beginnen noemt hij vier varianten bij elementen van de eerste strofe: Oosterland voor Oostland, varen voor ryden, gaen voor mêe en schier over voor frisch over. Hij deelt verder mee dat het lied jaarlijks ‘by het zoogenaemd overhalen der boerendienstmeiden, en dus als een verhuizingslied’ gezongen werd. Dat ging met een optocht met wagens gepaard. Maar ‘Weinige boeren kunnen meer dan drie of vier coupletten.’ Ze weten ook niet ‘waer dit Oostland gelegen zy. Sommigen houden 't voor Roozenland’, een derde variant dus. Maar Willems weet wel waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat land ligt: ‘Zeker is het dat men dit lied sedert onheugelyke tyden in de Brabandsche Kempen hoort, en het lydt dus geen twyfel dat hetzelve ons uit die tyden herkomt, waerin duizende Vlamingen en Brabanders naar Oostland, dat is, naar het noorden van Duitschland zyn geweken, en aldaer kolonien voor den landbouw hebben gevestigd.’ Willems toont zich op de hoogte van het onderzoek van deze gebeurtenis door Duitse historici en geeft ook een verklaring voor zijn constatering, ‘waerom ons lied in de omstreken van Diest, meer dan in andere gewesten, gehoord wordt.’Ga naar voetnoot2 Hij deelt verder mee dat het lied werd ‘Uit den mond van het volk in Braband stuksgewyze verzameld, muziek en woorden’ (p. 37). Het is dus niet als geheel opgetekend. Hij beschouwt eigenlijk ook niet het geheel als een emigrantenlied: ‘De eerste coupletten maken eigenlyk het uitwykelingslied uit, dat zeker door den tyd al menige verandering zal hebben ondergaen; de andere zyn er bygeflanst’ (p. 38). Wie hier geflanst heeft zegt Willems niet. Brabantse boeren? Min of meer geleerde informanten van Willems? Willems zelf? We weten het niet. Willems zegt wel hoe het dertienstrofig lied volgens hem aan elkaar is gebreid. De strofen na wat ‘eigenlyk het uitwykelingslied’ is, ‘behoorden eenmael tot twee liederen van verschillenden naem, doch van denzelfden inhoud, te weten, een dat aenving met de woorden: Naer Oostland wil ik varen,
Daer woont er mijn zoete lief,
Over berg en over dalen,
Schier over der heiden,
Daer woont er mijn zoete lief,
en zoo vervolgens: dit is gedrukt by Grimm, Altdeutsche Wälder, II, bl. 45, onder den naem van De gebonden Nachtegael, en elders; het andere begon met de regels: Ik hebbe de groene straten
Zoo dikwyls ten einde gegaen, enz.’ (Willems 1848, 38).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Andere Nederlandse versiesHet o.a. bij Grimm afgedrukte lied is een negenstrofig gedicht, dat in de oudste bekende Nederlandse versie, de Haerlemse Duyne Vreugd van 1718 als volgt luidt (overgenomen van het facsimile op p. 59 bij Dahlberg 1972):
Hierin corresponderen de strofen 2-9 met Willems 6-13. We kunnen het voorgaande als volgt samenvatten. Willems' dertienstrofig lied bestaat volgens de uitgever uit drie delen: de eerste vier strofen vormen het ‘uitwykelingslied’, dat in de ‘Brabantse Kempen’ (het oosten van de provincie Antwerpen en de omgeving van Diest) in de negentiende eeuw nog werd gezongen; de vijfde strofe is de rest van een tweede lied, dat dezelfde inhoud gehad zou hebben als een derde lied, waar een gebonden nachtegaal in optreedt. Daarvan vormen de laatste acht strofen de strofen 6-13 bij Willems. Fl. van Duyse (1888, p. 344 en 1903, p. 713) neemt echter aan dat die strofen eigenlijk tot twee verschillende liederen behoren. Hij steunt daarbij stilzwijgend op de opsplitsing van die strofen over twee verschillende nummers in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitse verzamelingen van Hoffmann von Fallersleben (1856) en Franz M. Böhme (1877), waar hierna nog op wordt ingegaan. We kunnen hem volgen in die zin, dat we strofen 6-9 kunnen lezen als een lied over een liefdespaartje dat na zijn samenkomen de nacht in een ‘beddeken’ doorbrengt, strofen 10-13 als een lied over een gebonden nachtegaal die niet mag uitbrengen wat twee zoete lievekens in een gesloten boomgaard doen. Het is echter de vraag of de strofen 6-9 wel een liedeenheid vormen. Immers, strofen 6 en 7 met hun verwijzingen naar boompjes met muskaatnoten en kruidnagels horen met een afwisseling van sprekende personen (in 6 een man, in 7 een vrouw) bij elkaar, in 8 en 9 wordt echter in de derde persoon over een vrijage verteld. Een argument om 6-7 van 8-9 te scheiden vinden we in de oudste overgeleverde versie van een Oostlandlied, in het Antwerps Liedboek (AL) van 1544:Ga naar voetnoot3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit lied bevat een derde versie van de eerste strofe en het scheidt door zijn strofen 4-7 de strofen die corresponderen met Willems 6-7 en Willems 8-9. Daarbij is AL 2-3 = Willems 8-9 en AL 8-9 = Willems 6-7. Van Duyse (1903, 722) meent uit die verhouding te mogen afleiden dat het lied dat bij Willems de strofen 6-9 bevat, uit het lied van het AL is ontstaan. Maar daar ben ik dan weer niet van overtuigd. De uitgevers van het AL moeten zich in bijzonder veel bochten wringen om aan dat lied een coherente zin te geven. Zij noemen de interpretatie ervan ‘bijzonder lastig’ en ‘geven (hun) “oplossing” van de problemen graag voor een betere’ (Vellekoop/Wagenaar-Nolthenius 1975, II, 203).
Fl. van Duyse (1903) is over de vijfde strofe van Willems veel preciezer dan deze laatste: ze ‘is de aanvangsstrofe van het lied: “Ik hebbe de groene straten”’, waarvan hij op p. 441-442 twee versies van respectievelijk vijf en twaalf strofen meedeelt. Ze hoort blijkbaar met de vier vorige strofen in die zin samen, dat ze eveneens bij het ‘overhalen’ van boerenmeiden gezongen werd. Dat blijkt uit een door Pol de Mont opgetekend lied Naar Rozeland willen we rijden, dat bij die gelegenheid in de Antwerpse Kempen werd gezongen en waarvan de zevende strofe luidt: Ik heb de groene straten
Zoo dikwijls ten einde gegaan,
Daar ik mijn schoon lief moest laten;
Dat hebben kwaê tongen gedaan.
(De Mont 1889, 224; ook bij Van Duyse 1903, 717). Van Duyse verwijst op p. 719 nog naar een andere versie van een verhuislied met een strofe over ‘groene straatjes’, maar die heb ik niet kunnen verifiëren omdat de verwijzing niet klopt. Ook de Honderd Oude Vlaamsche Liederen van Jan Bols (1897) bevatten een aanduiding (het verhuislied nr. 89) dat een strofe van deze aard die functie had.
De plausibelste uitleg die ik aan deze observaties kan geven is de volgende. J.F. Willems heeft in het oosten van de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant flarden van verhuisliederen kunnen optekenen. Daarin vormen de eerste vier strofen van zijn Naer Oostland een min of meer samenhorend geheel. De vijfde, die eveneens als stuk van een verhuislied fungeerde, is er inderdaad ‘bijgeflanst’. De volgende acht lijken mij eerder uit een schriftelijke traditie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkse oorsprong te stammen, waarvan voldoende tekstgetuigen zijn bewaard. In de studie van Dahlberg (1972) worden ze opgesomd en beschreven onder ‘Klasse A’.Ga naar voetnoot4 Deze schriftelijke traditie is echter het resultaat van een compilatie uit ten minste twee en vermoedelijk drie liederen, die met elkaar verbonden konden worden op basis van een gemeenschappelijk beginvers Naar Oostland willen wij (of: wil ik) varen. De oudste overlevering daarvan, die van het Antwerps Liedboek, is wat zijn compositie betreft al hopeloos corrupt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Nederduitse versiesAls de overlevering van de eerste vier of vijf strofen van de tekst van Willems uitsluitend Nederlands is en als zijn veronderstelling van een verband met een twaalfde- en dertiende-eeuwse trek naar het Oostnederduitse gebied juist is, lijken we eerder met een lied van thuisblijvers die hadden willen emigreren dan met een echt emigrantenlied te maken hebben. Zijn er Nederduitse versies? Dahlberg kent er twee. De oudste, die tot de overlevering van zijn klasse A behoort, is interessant, omdat ze de oudste bekende tekstgetuige van die klasse is. Ze stamt uit een druk Vier Schöne Newe Weltliche Lieder van 1651. Hier volgt de tekst volgens Dahlberg:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de vijfde strofe van deze versie heeft er een ogensprong van de afschrijver plaatsgevonden: van vers 3 af heeft hij hier de zesde strofe van zijn legger afgeschreven, die hij daarop nog eens volledig herhaalt. De boomgaard in die vijfde strofe is dus geen argument voor de opvatting dat de strofen 4 en 5 tot het lied van de gebonden nachtegaal zouden behoren. De negende strofe is wat Dahlberg noemt een ‘Wanderstrophe’, die in de plaats is gekomen van de laatste strofe uit de overlevering zoals die o.a. in de Haerlemse Duyne Vreugd en bij Willems te vinden is. De tekst van het Nederduitse lied is duidelijk uit het Nederlands geadapteerd, zoals ook Dahlberg vaststelt (zie b.v. dat moye Meißchen in strofe 4), zodat we mogen stellen dat het begin van klasse A ouder moet zijn dan de tweede helft van de zeventiende eeuw, wat overigens ook uit de besproken ogensprong blijkt. Maar ook mogen we stellen dat deze Nederduitse versie geen getuige van het voortleven van een migrantenlied in Nederduitsland is. Immers, de strofen die daarvoor in aanmerking komen, ontbreken.
Uit die strofen nu bestaat juist de tweede Nederduitse versie. Ze vormt volgens Dahlberg samen met het lied bij Willems en een losse strofe Naer Rozenland zullen wy ryden, ‘opgeteekend in de Brabantsche Kempen door J.N. Lemmens (1823-1881)’ en afgedrukt bij Van Duyse (1903, 716) klasse B van de overlevering. De tekst heeft Dahlberg overgenomen uit een Niederdeutsches Liederbuch, herausgegeben von Mitgliedern des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung van 1884. Hij draagt een titel: Alevaart, wat door de uitgevers met ‘Auswanderung’ wordt vertaald. Hij luidt als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dahlberg schrijft (p. 33-34): ‘Datierung fehlt (17./18. Jh.?)’ en blijkt dus impliciet aan te nemen dat deze versie ouder is dan de tekst bij Willems. Mijns inziens had de toevoeging ‘Nach einem flämischen Volkslied’ hem op zijn hoede moeten stellen. Want dat volkslied bestaat uit niets anders dan de eerste vier strofen van Willems, die die leden van de Nederduitse Sprachverein uit een secundaire bron hebben overgenomen. Ze zijn door hen in het Nederduits omgezet, de derde woord voor woord, de andere met kleine retouches. In de eerste zijn vers 3 en vers 5 herschreven, in de tweede is dat hooge huis [fyn] vervangen door dat Huus marmelyn en binnen gelaten door wol upgenomen, in de vierde de wyn uit schalen door kristallen Schalen en leven door wanen ‘wonen’. De herschrijving van Al over die groene heiden door Al över de Berge und Dale in 1:3 is onder invloed van een versie uit klasse A tot stand gekomen. Hiervoor heeft of wel lied nr. 104 (Liebesausflug) van de tweede uitgave der Niederländische Volkslieder van Hoffmann von Fallersleben (1856), dat daar tegenover lied nr. 105 (Die bessere Stätte = Willems 1-4) is afgedrukt, ofwel lied nr. 185a (Fahrt zur Liebsten) uit Franz M. Böhmes Altdeutsches Liederbuch (1877), dat daar tegenover lied nr. 186 (Uitwykelingslied = Willems 1-4) verschijnt, model gestaan. Zowel bij Hoffmann 104 als bij Böhme 185a zijn dat de eerste vijf strofen van Klasse A, waarvan de strofen 2-5 corresponderen met Willems 6-9. In zijn commentaar bij lied 105 refereert Hoffmann de opvatting van Willems, maar hij wijst ze af. Voor hem is het lied ‘weiter nichts als ein ursprüngliches, später bezüglich gemachtes Liebeslied’. Hij besluit zijn betoog met de zin die ik als motto boven dit artikel geplaatst heb. Ook Böhme refereert Willems; hij voegt daar heel beknopt aan toe dat Hoffmann daarentegen van mening is dat het om een oorspronkelijk liefdeslied gaat. Maar hij voorziet wel de titel Uitwykelingslied van de ‘toelichting’ ‘Übersiedlungslied aus dem 12. oder 13. Jahrhundert.’
De retouches van de Nederduitse uitgevers van 1884 zijn m.i. het resultaat van een behoefte om de tekst formeel gladder te maken en om een behoorlijk Nederduits produkt af te leveren. In 1:3 assoneert Dale met 1:1 varen; daardoor wordt tevens een als storend ervaren herhaling van heiden in 1:3 en 4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhinderd. Ook in 4:3 wordt door het slotwoord wanen ‘wonen’ een assonantie met 4:1 schalen bereikt. In 2:3 wordt met upgenomen zelfs een volrijm met 2:1 gekomen tot stand gebracht. Tekstkritisch doorslaggevend is 2:2. Het rijmwoord fyn is hier een toevoeging van Willems, die het tussen haakjes plaatst. Maar Hoffmann en Böhme laten het weg; de regel luidt dus hier al onder dat hooge huis. Daar de tweede regel in de andere drie strofen telkens op de vijfde rijmt, moest hier door de uitgevers, die kennelijk niet over het boek van Willems beschikten, een andere oplossing gevonden worden. Dat is een Huus marmelyn geworden. In 1:5 was stêe onmogelijk Nederduits; de vervangende blauwe zee suggereert een tweede migratieroute. Want om migratie is het de Hanseatische Nederduitse uitgevers te doen: zij geven aan hun tekst het opschrift Alevaart, wat zij als ‘Auswanderung’ vertalen.
We mogen besluiten dat het geloof aan een Nederlands migrantenlied en ook de kennis van de tekst ervan zich via de lieduitgaven van Hoffmann von FallerslebenGa naar voetnoot5 en/of Böhme over leden van de Verein für niederdeutsche Sprachforschung in de tweede helft van de negentiende eeuw in een beperkte kring van Nederduitse enthousiasten heeft doorgezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verdere flardenHoe zit het met Dahlbergs klasse B van de overlevering? Daar blijft niet veel van over. Het Nederduitse lied is zoals we zagen slechts een aflegger van de eerste vier strofen van Willems, waarin de betere stêe door de blaue See is vervangen. En de strofe van Lemmens behoort tot de resten van de in de negentiende eeuw uitstervende Brabantse mondelinge overlevering. De vijfde regel hierin luidt: ende kiezen eenen anderen staet. Dahlberg ziet hier in staet een vorm van stede, wat het dan met de eerste strofe bij Willems en zijn Nederduitse bewerking zou verbinden. Het is een vergissing die men een Zweeds onderzoeker kan pardonneren. Staet betekent hier ‘post’ of ‘bediening’ (die van de verhuizende dienstbode). Zijn voorkomen is het resultaat van het ‘Zersingen’ van een verhuizingslied. Klasse B is dus vervluchtigd. Wat naast klasse A overblijft zijn enerzijds de eerste vijf strofen van Willems | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en anderzijds de afwijkingen in het vroegtijdig gecorrumpeerde lied van het Antwerps Liedboek.
Dahlberg onderscheidt ook nog een klasse C en rekent daartoe flarden uit de gezongen negentiende-eeuwse Brabantse en Limburgse overlevering, die bij Van Duyse (1903) op p. 716-719 zijn afgedrukt. Hij onderkent er drie tekstgetuigen in. Wat daaruit voor onze doelstelling bruikbaar is, is hierboven in de behandeling van Willems' vijfde strofe besproken. Voor mijn verder betoog heeft klasse C geen belang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Popularisering en perverteringHoe is het met de kennis van het lied en het geloof aan zijn functie als landverhuizerslied in het Nederlandse taalgebied, in het bijzonder in Vlaanderen, verder verlopen? De twee voornaamste kenners, Kalff (1884, 366-370) en Van Duyse (1888, 347 en 1903, 714-715) hebben de stelling van Willems afgewezen. Maar Van Duyse heeft met o.a. zijn uitgave van Het oude Nederlandsche lied (1903) wel flink aan de verspreiding van de kennis van de tekst bijgedragen. Evenals Hoffmann von Fallersleben en Böhme drukt hij de eerste vier strofen af als een lied dat op zichzelf volledig is (nr. 197); als titel kiest hij de eerste regel. Hij levert ook uitvoerige documentatie waar Dahlberg in zijn studie gebruik van heeft gemaakt. De opvatting dat Naar Oostland een migrantenlied zou zijn, had zich echter bij ons al van 1848 af kunnen verspreiden en van 1865 af aan populariteit winnen door het boek van De Borchgrave over de Histoire des colonies belges.Ga naar voetnoot6 Een overzicht van de meningen van Willems, Hoffmann, Kalff, Van Duyse en ook die van Erk-Böhme (1893), waar de tekst voor een oorspronkelijk ‘Brautfahrtlied beim Abholen der Braut’ gehouden wordt, is te vinden bij Bols (1897, 216-217). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelf houdt deze zich wel op de vlakte. In het kader van de Vlaamse liedbeweging,Ga naar voetnoot7 waar Van Duyse in het begin de voornaamste promotor van was, kende het lied dan in Vlaanderen een ruime verspreiding. Het is in zijn vierstrofige versie afgedrukt in talrijke populaire liedbundels. Dat geen suggestie van een migrantenlied te vinden is in het Liederboek uitgegeven door het Willems-Fonds (1898) is niet te verwonderen, want dit is onder toezicht van Van Duyse tot stand gekomen. De populairste bundel is wel De Vlaamsche zanger geweest, waarvan het eerste, maar ook nog het tweede deeltje op duizenden exemplaren herhaaldelijk herdrukt zijn. In het tweede zijn op p. 111 onder nummer 64 de eerste vier strofen van Willems onder de titel Naar Oostland (Uitwijkelings-lied) afgedrukt.Ga naar voetnoot8 De spelling van de tekst is ‘vermiddelnederlandst’, wat samen met de gekozen titel de verspreiding van Willems' opvatting in de hand heeft gewerkt.Ga naar voetnoot9 De recentere Liederenkrans voor het middelbaar onderwijs van J. Ghesquiere en P. François (1947), die de eerste drie strofen bevat, karakteriseert het lied als een ‘oud volkslied’ en refereert kort de mening van Willems, maar voegt daaraan toe: ‘Van Duyse (O.N.L. nr. 197) ziet er een eenvoudig verhuislied in.’ Het vierstrofige lied is overigens vandaag onder www.studiant.be/muziek/table.asp?lied=noostland op het net te vinden.
De wegen der popularisering van het lied in Duitsland zijn niet helemaal duidelijk. Zowel in de verzameling van Böhme van 1877 als in die van Erk-Böhme van 1893 staat als ‘Übersiedlungslied’ de tekst van de eerste vier strofen van Willems met melodie. Erk-Böhme bevat ook een Duitse vertaling. Het lied is in de twee uitgaven omringd door de liederen Die Fahrt zur Liebsten en Die gebundene Nachtigall, beide met vertaling. Die Fahrt zur Liebsten is een vijfstrofig lied dat correspondeert met de eerste vijf strofen van Dahlbergs Klasse A. Dat wil zeggen dat zijn strofen 2-5 ook correspon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren met Willems 6-9. Die gebundene Nachtigall met zijn vier strofen is de tegenhanger van de laatste vier in Klasse A en bij Willems. In populaire bundels uit de tijd daarna is minder te vinden dan in de Vlaamse. De oudste die iets heeft opgeleverd, stamt uit het oorlogsjaar 1917: Deutsches Lautenlied, uitgegeven door Walther Werckmeister. Hij bevat als nummer 238 een ‘alte Volksweise’, ‘Nach einem alten Niederländischen Volksliede der Kolonisten der Ostseeküste’. Het lied, met overgenomen melodie, bevat drie strofen, maar die zijn geen vertaling van de beginstrofen van Willems, wel van de eerste drie van Klasse A, dus de Fahrt zur Liebsten. Werckmeister heeft blijkbaar de inhoudelijke breuk tussen die drie strofen en de twee volgende correct aangevoeld. Zijn vertaling herinnert aan die van Böhme (1877), maar is er niet identiek mee. Hier is dus nogal wat creativiteit aan de dag gelegd: de geretoucheerde en tot zijn juiste proporties herleide Duitse tekst van een lied is verbonden met de melodie van een ander lied, die verder van een begeleiding is voorzien; bovendien wordt het geloof aan de functie van dat andere lied als kolonistenlied op het eerste overgedragen.
In de jaren dertig blijkt dan Naar Oostland een doorbraak te beleven. Dat wil zeggen: de kennis van het feit dat zo een lied bestaat, die van de eerste regel ervan en het geloof dat het om een lied van Vlaamse migranten gaat. Dahlberg (1972, 47) zegt: ‘Sogar im 20. Jh. erlebt die erste Zeile einen zweiten Frühling, wobei die damit verknüpften Vorstellungen z.T. mit den politischen Aspirationen in Verbindung gebracht werden.’ Hij verwijst daarvoor naar een bundel uit 1934, Uns geht die Sonne nicht unter, met een drietal liederen waarvan de beginregel aan het besproken materiaal herinnert, maar waarvan de tekst ‘mit unserer Überlieferung nichts zu tun hat.’ Of het lied in de jaren dertig in een Duitse versie veel gezongen werd, waag ik te betwijfelen, hoewel het met melodie, ook voor een tweede stem, in een liedboek staat dat ongetwijfeld hoge oplagen heeft gehaald: Unser Liederbuch, Lieder der Hitler-Jugend, herausgegeben von der Reichsjugendführung. In de uitgave van 1939 staat het op p. 207. Het gaat om een vertaling van de eerste vier strofen van Willems, die overigens als tekst- en melodiebron genoemd wordt en vermoedelijk ook direct als bron is gebruikt, want de tweede regel van de tweede strofe luidt: ‘ins hohe Haus gar fein’. De vertaler was Walther Hensel, die naar het schijnt vóór de nazitijd al in de Duitse Jugendbewegung actief was. De jaargangen 1930 en 1931 van de in Wittenberg uitgegeven Blätter für Heimatgeschichte bevatten een paar verwijzingen naar het lied. Ze worden er verbonden met de middeleeuwse trek van Vlamingen naar de naar hen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemde Fläming, waarvan het dialect nog hun ‘eigene Sprache’ zou zijn.. Wat geciteerd wordt is de eerste regel en ook nog de vierde, over de betere stee.Ga naar voetnoot10 Uit het jaar 1936 ken ik twee publikaties met de tekst van ons lied, een artikel van Richard Erfurth over Burg Rabenstein im FlämingGa naar voetnoot11 en een boekje van Otto Bölke, Auf dem Fläming, dat een populaire kleine geschiedenis van de streek bevat. Erfurth citeert tegen de historisch-mythische achtergrond de eerste drie strofen in het Nederlands. Zijn tekst gaat op de 19de-eeuwse geleerde Duitse overlevering terug, want de tweede regel van de tweede strofe luidt: ‘al onder dat hooge huis’. Bij Bölke staat op p. 50 onder de titel Naer Oostland willen wy ryden. Uitwykelingslied. (12. Jahrhundert.) de tekst van Willems met het vers ‘All onder dat hooge huis fijn’. Daarbij wordt de eerste strofe als vijfde strofe herhaald. Daartegenover staat dan op p. 51 een vertaling Nach Ostland wollen wir reiten. Auswanderungslied. Hochdeutsch übertragen von Otto Bölke.
Of de ‘politische Aspirationen’ waar Dahlberg het over had, in het kader van de Duitse ‘Flamenpolitik’ in de eerste wereldoorlog bij ons lied een rol hebben gespeeld, is uit mijn bronnen (nog) niet gebleken. De tekst in de bundel Deutsches Lautenlied van 1917 is daarvoor als indicatie te zwak. Maar in de tweede wereldoorlog is die rol onmiskenbaar, en Vlaamse collaborateurs hebben daar flink aan bijgedragen. Ik heb een steekproef gedaan en de oorlogsjaargangen 3 (1940-41) en 4 (1941-42) van De Vlag, het tweetalige maandblad van de ‘Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap’ doorgekeken. In het decembernummer van 1940 staat op p. 206-209 de tekst van de rede die Cyriel Verschaeve bij zijn aanstelling als voorzitter van de ‘Vlaamsche kultuurraad’ hield. Een van de kreten daarin luidt: ‘Want Naar Oostland willen wij rijden was 't lied onzer voorvaderen en blijft de weg der natuur.’ Het geciteerde vers staat hierin op een afzonderlijke regel. Het januarinummer van 1941 begint op p. 253 met een inleiding in het Duits van Lutz Pesch onder de titel ‘Naar Oostland willen wij rijden... Zum neuen Jahr 1941’. Het bevat ook een verslag van een reis van Vlaamse leden der Arbeidsgemeenschap naar Duitsland met o.a. een ontvangst door rijksminister Goebbels. De titel (p. 283) combineert de beginverzen van twee liederen: ‘Wij reizen om te leeren... Naar Oostland willen wij rijden...’. Jaargang 4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevat een reeks van drie artikelen van R.J.M. (Rob) Adriaensens met ‘momentopnamen uit Duitschland in oorlogstijd’ (p. 25-27, 86-87, 168-171) onder de titel ‘Naar Oostland willen wij rijden’, met een paar kleine citaten uit het lied. Het januarinummer van 1942 begint met een artikel van de redactie in twee talen: ‘Nach Ostland fahren wir... Naar Oostland rijden wij...’. Dat Oostland is nu de Sovjetunie, waartegen de aanval is ingezet: ‘Het oude Vlaamsche bestemmingslied, de zang van de Oostlandtrekkers, is het lied geworden van een nieuw Europa; en Vlaanderen, dat konden we het minst van al vermoeden, draagt zooals de andere jonge vrije volkeren de aanvalswapens van het revolutionaire Europa tegen de vernielingbrengende horden van het Oosten’ (p. 261, daarnaast dezelfde tekst in het Duits). Het nummer is rijk geïllustreerd, o.a. met foto's waarop het Gentse Rabot en het Lübeckse Holstentor, het Emdense en het Antwerpse stadhuis ter vergelijking onder elkaar zijn afgebeeld. Het bevat ook een curieuze bijdrage ‘Het Germaansche gezicht van Vlaanderen’ met volgens een voetnoot ‘Losse gegevens hoofdzakelijk uit het tekstmateriaal van een in voorbereiding zijnde foto-boek van M. Goossenaerts.’ Ze vermeldt o.a. een reeks parallellen bij historische gebouwen. Er wordt verwezen naar historische gegevens die de twaalfde-eeuwse migratie documenteren en er is een lijst met plaatsnamen afgedrukt die zowel in Duitsland als in Vlaanderen voorkomen. Haar samenstelling is amateuristisch, maar de lijst laat samen met de historische verwijzingen vermoeden dat de auteur zich heeft verdiept in de taalhistorisch-dialectologische literatuur over het onderwerp die op dat ogenblik in Duitsland al bestond. Een hele (grote) bladzijde is gevuld met een foto met een huifkar en in de achtergrond een windmolen en daarboven in grote letters de eerste strofe van het lied (p. 327).
Hoe is het ons lied na de tweede wereldoorlog vergaan? Bij ons is met de langzame ondergang van de Vlaamse liedbeweging in de daarop volgende decennia de kennis ervan zeker sterk achteruitgegaan. Dat is ook in Duitsland wel het geval geweest. Door een interessant getuigenis word ik overigens gesterkt in mijn opvatting dat het er slechts in beperkte kring bekend was. In een boek van de thans negentigjarige Käte Taubitz, Rund um die ‘Alte Dorfschenke’ (1997) staat op p. 69-74 een vertelling Wie mein Vater etwas über seine Herkunft erfuhr. Die afkomst is er een uit Vlaanderen, waar hem een ‘flandrischer Pastor’ over informeerde. ‘Der Pfarrer übergab meinem Vater damals einen Zettel, auf dem ein flämisches Auswandererlied geschrieben war. Mein Vater hat es immer in seiner Brieftasche getragen, um es bei pas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sender Gelegenheit am Biertisch herumgehen zu lassen. Ich kannte damals alle Strophen, aber nur eine habe ich lückenlos im Gedächtnis behalten, die zweite Strophe ist nur noch ein Fragment, und die anderen sind mir völlig verlorengegangen. Ich bedaure das sehr, denn auch spätere Nachforschungen haben nichts mehr zutage gebracht. Die erste Strophe lautet: Naer Ostland wyllen wy ryden, naer Ostland wyllen wy tyn.
All over de Groone Heeden, fresh over de Heeden
daer isser en beteret Zyn
Zy heeten us wylkomm zyn, all over de groone Heeden,
fresh over de Heeden.’
Mooi om te zien, wat er van een tekst die een leven in een portefeuille heeft geleid, waaruit hij af en toe te voorschijn mocht komen, decennia later is overgebleven.Ga naar voetnoot12
En toch. In de allerlaatste tijd heeft men in de Fläming het lied opnieuw ontdekt. Het vervult er zijn rol als element in de reclame voor het toerisme in de streek, zoals ik in het begin van deze uiteenzetting heb laten zien. En verder werd in 2002 in de Lutherstadt Wittenberg een ‘eingetragener Verein’, dat wil zeggen een vzw, Fläming-Flandern, opgericht. Volgens zijn statuten wil die ‘über aktive Arbeiten die Verbindung zwischen den zwei europäischen Regionen Fläming in Deutschland und Flandern in Belgien’ bevorderen. In diezelfde statuten wordt op de middeleeuwse Vlaamse bewoning van de Fläming door Vlamingen gewezen. ‘Dieses gemeinsame Stückchen Geschichte ist die Grundlage für die Zusammenarbeit.’ De vereniging heeft een contactbureau in Wittenberg en maakt natuurlijk in zijn promotie gebruik van het eerste en ook van het vierde vers van het lied. Maar ik geloof niet dat er leden zijn die het kunnen zingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. EpiloogZoals we gezien hebben houdt nagenoeg alwie zich serieus met ons lied heeft beziggehouden, de interpretatie ervan als landverhuizerslied door Willems voor verkeerd of tenminste voor onbewijsbaar. Ook Böhme, die zich in 1877 (evenals Bols in 1897) nog op de vlakte hield, is in 1893 tot een ander inzicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen. Er is één late uitzondering, de Zweedse germanist Torsten Dahlberg. Hij schreef in 1972 een uitvoerige studie over de versies van het lied, die haar vertrekpunt had in een Zweeds religieus volkslied Till Österland vill jag fara.Ga naar voetnoot13 Dahlberg is overtuigd van het gelijk van Willems, wiens betoog volgens hem ‘von Umsicht und klarem Blick für die historischen Realitäten’ getuigt (p. 30). Zijn tekstkritische argumentatie, die ik hier niet wens te analyseren, is echter absoluut niet stringent en zijn bespreking van een ‘Engelse’ parallel jammer genoeg pijnlijk en onbegrijpelijk als geestesprodukt van een verdienstelijk filoloog. Ik besluit daarom met de mening van Hoffmann von Fallersleben die als motto boven dit artikel staat, tot de mijne te maken, maar dan toch met een restrictie. Ook als de grijze ouderdom van ons lied waterdicht bewezen werd, zou ik niet de behoefte hebben om daardoor de glans van mijn volksstam aan te dikken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|