Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

Scans (26.12 MB)

XML (0.75 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891

(1891)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Oprakelingen van biographischen aard, door Fr. De Potter.

Bij de aanbieding der Snipperingen van biographischen aard, door den heer P. Génard, aan de Koninklijke Vlaamsche Academie, ter zitting van 19 November 1890, hadden wij de eer de aandacht onzer geachte Medeleden te vestigen op de oude rekeningen onzer groote Vlaamsche gemeenten, waar, evenals in die der Scheldestad, talrijke namen te vinden zijn van vaderlandsche schrijvers, die vanwege de wethouders eene, soms vrij belangrijke, aanmoediging bekwamen voor de opdracht van eenig letterkundig of historisch gewrocht. - Tot staving van ons gezegde deelen wij, op onze beurt, een aantal uittrekselen mede uit de rekeningen der stad Gent. Zij maken deel van een vrij aanzienlijk getal notas, gedurende vele jaren op het gemeentearchief alhier

[pagina 83]
[p. 83]

verzameld en aanvankelijk bestemd om uitgegeven te worden onder den titel: De stad Gent, beschermster van Letteren, Kunsten en Wetenschappen; wij rakelen ze uit dien hoop op, ten dienste van diegene onzer Medeleden welke ze zullen willen benuttigen voor het groote biographische werk, door de Academie ontworpen.

Hier en daar zal men ook eene aanteekening vinden betreffende een in het Latijn geschreven werk; wij hebben gemeend deze niet te mogen achterhouden, de biograaph - zal hij een volledig werk leveren - ook moetende melding maken van de schriften, in vreemde talen door Vlaamsche schrijvers opgesteld.

Gelijk in de rekeningboeken van Antwerpen, vindt men in deze der Gentsche schepenen drie of vier hoofdstukken, welke al de gunsten, aan dichters, schilders, beeldsnijders en tooneelspelers verleend, doen kennen. De titels dezer hoofdstukken zijn:

Uutgheven ende betalinghe van presenten ende ghiften, veranderd in de XVIe eeuw als volgt:

Uutgheven ende betalijnghe ghedaen van presentwijne.

Uutgheven ende betalijnghe van diverssche extraordinaire ende onvoorsiene costen.

Ander uutgheven ende betalijnghe ghedaen an diveersche persoonen ende officiers deser stede, bij vorme van gratuiteyt ende uut hoofschede.

De twee laatstgemelde rubrieken zijn verreweg de bijzonderste gedurende de XVIIe eeuw.

[pagina 84]
[p. 84]

Men zal opmerken dat er weinig hulpgelden voorkomen uit de XVe eeuw. Wij denken dat ze toen niet werden gevraagd, daar de meeste dichters van dat tijdvak deel maakten van rederijkkamers, die door de stadsbesturen mildelijk plachten ondersteund te worden. Bovendien, de middelnederlandsche dichters liepen, gelijk men zegt, met hunnen naam niet te koop, hierin gelijk aan vele geniale schilders, bouwmeesters, beeldsnijders en zegelgraveerders, wier gewrochten wij nog heden bewonderen, veelal zonder den naam van hunnen schepper te kunnen noemen. Men mag zeggen dat zeer vele middeleeuwsche en zelfs XVIe eeuwsche kunstenaren ons zouden onbekend gebleven zijn, indien gemeente-, parochie-, abdij- en kapittelbesturen ons hunne namen in de rekeningen niet hadden bewaard.

Zoo even vermeldden wij de rederijkerskringen. Hoewel alle, de wijk- en buurtgezelschappen evenzeer als de wettelijk erkende Kamers, door de gemeenten ondersteund werden - zonder hen was toen geen openbaar feest, zelfs geen groote godsdienstige ommegang denkbaar! - is zelden de naam van eenen factor of dichter bij de toewijzing des hulpgelds vermeld. Jammer genoeg, want het getal wagen-, kamer-, tafel- en processiespelen, alléen in Vlaanderen, tijdens de XIVe en XVe eeuwen, beloopt tot honderden. Wat Gent betreft, hier bestonden, in laatstgemeld tijdvak, niet min dan vijf erkende rederijkerskamers, die zich wekelijks

[pagina 85]
[p. 85]

oefenden, hier en elders naar lauweren dongen en bij vorstelijke intreden, geboorte-, vrede- en andere feesten, op eenen wagen of op een hoog tooneel, hun spel ten beste gaven.

De hier volgende aanteekeningen vangen aan met het jaar 1416 en eindigen in 1721. Zij gelden:

1. Everaard Taybaert. - 2. Geeraard Pijsekin. - 3. Joost van Coye. - 4. Mathijs Casteleyn. - 5. Wulfaard Weiste. - 6. Cornelis Manilius. - 7. Gillis van Meerlant. - 8. Jan Delmeere. - 9. Jan Onghena. - 10. Broeder Jan van der Haghen. - 11. Broeder Philip van der Vaedt. - 12. Frans Hoorenbaut. - 13. Jan van der Haghen. - 14. Broeder Pieterde Backere. - 15. Frans Ruuffelaert. - 16. Pater Jan David. - 17. Karel van Beerlare. - 18. Jan Stalins. - 19. Broeder Jan de Pottere. - 20. Antoon Sanders (Sanderus). - 21. Lieven van Thuyne. - 22. Justus de Harduyn. - 23. Pieter van der Meeren. - 24. Cornelis van der Meeren. - 25. Herman van der Heyden. - 26. Arnout van Gheluwe. - 27. Albert-Ignaas d'Hanins. - 28. Jan Palfijn. - 29. Pater Lodewijk-F. Robijn.

Wij mengen in onze aanteekeningen uit de Gentsche rekeningboeken nu en dan eene dergelijke uit de oude oorkonden van andere Vlaamsche steden, ten bewijze dat de middeleeuwsche en latere wethouders, ook van minder aanzienlijke plaatsen, te allen tijde gereed waren om fraaie letteren, wetenschap en geleerdheid aan te moedigen.

[pagina 86]
[p. 86]

I.
Everaard Taybaert.

Deze is de eenige dichter van het begin der XVe eeuw, dien de Gentsche stadsrekeningen noemen. Wat hij gedaan had om gedurende drie jaren de gunst des magistraats te genieten, valt moeilijk te zeggen, de kroniek geen enkel feit van belang, voor de hoofdstad van Vlaanderen, omtrent gezegden tijd aanteekenende.

‘Item ghegheven Everaerde Taybaerde, den dichtere, v ellen roets lakins theenen keerle, bij beveelne van scepenen, costen vii s. ii d. gr., ende van borduere ii s. gr., comt ix s. ii d. gr.’
(Stadsrekening over 1416-1417.)
‘Item Heveraert Taeybaerde ghegheven jn hoefscheden te hulpen eener selverin scive mede te doen makene, v s. gr.’
(Idem 1417-1418.)
‘Eerst ghegheven Everaerdt Taybaert, doe hi huwede, iii s. iiii d. gr.’
(Idem 1418-1419.)

Ongetwijfeld moet Everkin een man van meer dan gewone verdienste geweest zijn, daar hij enkele jaren na zijn huwelijk vanwege de schepenen der stad Brugge ook blijken van welwillendheid ontving:

‘Ghegheven bi bevelle van buerchmeesters eenen dichtere, gheheeten Everkin van Ghendt, jn hoofscheden xii gr., somme xii sc. p.’
(Stadsrekening van Brugge 1421-1422.)
‘Ghegheven bi bevelle van buerchmeesters Everkine, den dichtere van Ghend, jn hoofscheden xii gr., somme xii s.p.’
‘Geghevene Everkine, den dichtere, jn hoofscheden xii gr., somme xii sc. p.’
(Idem 1422-1423.)
[pagina 87]
[p. 87]

Everaard en Everkine zullen, denken wij, wel een en dezelfde persoon geweest zijn.

II.
Geeraard Pijsekin.

Gelijk de vorengenoemde, bleef deze dichter tot heden aan de beoefenaren der middelnederlandsche letteren onbekend. Voor het tijdstip der rekening, in welke zijn naam vermeld is, duidt men hoegenaamd niets gewichtigs aan betrekkelijk de stad Gent. Hij moet een lofdicht hebben geschreven voor hertog Philip van Burgondië.

‘Item ghegheven in hooscheeden Gheeraert Pijsekin over zekere moyte ende haerbeyt, die hij ghehadt heeft ende gedaen jnde syencie ende haert van retorike, ter eeren van onsen gheduchten heere ende prinche, xv s. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1442-1443.)

III.
Joost van Coye.

Een zeer gewaardeerd rederijker van Oudenaarde, uit het begin der XVIe eeuw, dien de kamergezellen van Aalst gaarne in hunne stad zouden gelokt hebben. De wethouders van Oudenaarde, nochtans, wistten Joost, ook met geldige redenen, te overhalen om te blijven. Een werk van dezen rederijker is ons niet bekend; maar hij zal wel de voornaamste opsteller geweest zijn van de mysteriespelen, die toen in de processiën werden

[pagina 88]
[p. 88]

vertoond, en van de esbatementen, waarbij de ‘heeren van de wet’, gezamenlijk aan den disch gezeten, zich verlustigden.

‘Betaelt Joos van Coye, retorisien, denwelcken in meeninghe wesende uut deser stede te vertreckene, omme te gaen wonene in de stede van Aelst, daer hij versocht was te commene om zijne conste van rhetorycken,   xii lib. par.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1512-1513.)
‘Betaelt Joos van Coye, retorisien, voor zyne conste ende omme dat hij in meeninghe was te gaen wonene binnen der stede van Aelst, daer omme hem onthouden ende gheordonneert te gheven,       xii lib. p.’
(Idem, 1513-1514.)

IV.
Mathijs Casteleyn.

Deze niet zeer zedige rederijker - hij noemde zich op den titel zijner werken ‘priester ende excellent poëet’ - is wegens zijne Const van Rhetoriken in alle sorten van sneden en dichten bekend. Zijnen naam troffen wij eerst aan in de stadsrekening van Oudenaarde, over 1527, wanneer hij door het magistraat vergolden werd voor een ‘spel van sinne’, gedicht ter gelegenheid der geboorte van Philip II.

‘Item betaelt her Mathijs Castellain, pbr., facteur van der scole van Pax vobis, voor een spel van sinnen, bij hem ghemaect ooc up de gheboorte van den.... nieuwen prince, v lib.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1526-1527.)
[pagina 89]
[p. 89]

Casteleyn was zeer werkzaam, ook op ander dan rhetorikaal gebied, gelijk eenige der volgende posten bewijzen:

‘Betaelt her Mathijs Casteleyn, pbr., facteur van der scole van Pax vobis, van dat hy de charte ghemaect heeft omme tvieren ende spelen achtervolghende den bevelen voor den pays,          xxiiii sc.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1528-1529.)
‘Betaelt her Mathijs Casteleyn, pbre, voor een charte, die hij ghemaect heeft aengaende dat men doen zoude ter eeren van den cronemente van der K. Mt,     xl s.p.’
(Idem, 1529-1530.)
‘Betaelt her Mathijs Castelain, voor dmaken van den ghescrifte ofte lecture, staende up de twee clocken van der kercke, in latine ende vlaemsche,       xxiiii s.’
(Idem, 1531-1532.)
‘Betaelt her Mathijs Casteleyn, notaris, van dat hij doordene van den figueren in ordonnancie ghestelt heeft en de alleen sprake gheroert ende vernyeut thebbene,   vi lib.’
(Idem, 1534-1535.)
‘Betaelt her Mathijs Casteleyn van dat hij ghecomponeert heeft zekere esbatementen in de schutterije van Brugghe, xii lib. par.’
(Idem, 1535-1536.)
‘Betaelt her Mathijs Casteleyn, van dat hij ghemaect ende ghecomposeert heeft zekere esbatementen ende andere diensten, bij hem der stede ghedaen, daer vooren hem toegheleyt es vi lib.’
(Idem, 1536-1537.)
‘Item her Mathijs Casteleyn voor de administratie ende ordonnancie van den Sacraments dach,   vi lib. parisis.’Ga naar voetnoot(1)
[pagina 90]
[p. 90]
‘Item betaelt her Mathijs Casteleyn, pbr. facteur van de retorijcke, voor de occupatie bij hem ghedaen in den dienst van den payse lestleden, metgaders voor diversche rondeelen, refereynen ende andersints, balladen ende andersints, uutghelesen in de processie, tsamen       iii lib. par.
Item betaelt her Mathijs Casteleyn, pbr, notaris, voor twee jnstrumenten van appeelen,     xxiiii s.p.
Item betaelt her Mathijs Casteleyn, notaris, van dat hij gheweest heeft binnen de prochie van Mauwen jnsinueren zeker appellatie, gheinterjecteert bij den scepenen van Mauwen vors. ende daertoe ghevacheert twee daghen,   v lib. p.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1543-1544.)

V.
Wulfaard Weyste.

Nog een tot heden onbekend gebleven Vlaamsche dichter, gevestigd te Axel, waar hij de stukken opstelde, welke door het rederijkersgilde dezer kleine stad in de eerste helft der XVIe eeuw werden gespeeld. Mogelijk is zijn naam nog aan te treffen in andere rekeningen dan degene, welke wij hebben onderzocht.

‘Item Wulfaert Weiste, facteur van der rethorijcke deser stede, voor tmaken ende stellen vande spele ende spraken vander sybillen, vanden joden, vanden drie Coninghen ende andere personagen vander processie ende ommeganghe, mids dat hij ooc gehouden es tvoors. spel vanden jaere voorleden als nu in gheschrifte ende correctelic in handen van scepenen te leverene...
xii lib. par.’
(Stadsrekening van Axel, 1537-1538.)
[pagina 91]
[p. 91]

VI.
Cornelis Manilius.

Deze is een der eerste drukkers van Gent geweest, waar hij zich vestigde omtrent het jaar 1548. Zijne geboorteplaats deed hij kennen op den titel van een door hem opgesteld schrift over de feesten, te Gent gegeven ter gelegenheid der plechtige intrede van Philip II:

Cornelius diet maecte, die hevet gheprent,
Manilius van Brugghe wonachtich te Ghend.

De post der stadsrekening betrekkelijk de feestbeschrijving vermeldt er bij dat het handschrift, of eene drukproef, aan de goedkeuring van 's keizers geheimen raad werd onderworpen.

‘Item betaelt Cornelius Manilius, prentere, de somme van xxxiii s. iiii d. gr. ter causen van ghelijcke somme hem jn gratuiteite bij scepenen toe gheleit over dat hij jn Vlaemsche uutghestelt ende gheprent heeft de declaratie vande triumphe bewesen bij deser stede den hoogheboornen prince van Spaeingnien, tzijnder blider jncompste binnen deser stede, de zelve declaratie ghevisiteert ende gheadmitteert bij den secreten raede skeisers.................. xxxiii s. iiii gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1549-1550.)

Eenige bijzonderheden nopens de familie en het werk van Cornelis Manilius zal men aantreffen in de Bibliographie gantoise, door F. van der Haeghen, I, 106-111.

[pagina 92]
[p. 92]

VII.
Gillis van Meerlant.

Een afstammeling van den ‘vader der dietsche dichtren allegader’? Gillis was deken van het Gentsche rederijkersgilde Ste Agneta, vóór het jaar 1540, en stelde, mogelijk in rijm, de prijskaart op voor een waterfeest, den 24 en 25 Augustus 1556 alhier gehouden in bijzijn van Karel V, Philip II, Eleonora, weduwe des konings van Frankrijk, Maria, landvoogdes der Nederlanden en de hertogin van Lorreinen, dochter van koning Christiern van Denemark.

De schepenen van Gent benoemden Gillis van Meerlant, met Mark van Vaernewijck en twee andere poorters, tot leden der jury van gezegd waterspel, bestaande uit eene plechtige intrede, op versierde vaartuigen, en een tournoi. Al de gilden der stad waren uitgenoodigd om deel te nemen aan dit feest en eene der rederijkersvereenigingen, Ste Barbara, won den vijfden prijs:

‘Item betaalt Gillis van Meerlant, procureur bij der keure, de somme van xx s. gr., hem toegheleyt voor zijne moeite jnt ghuendt dat hij bij laste van scepenen ghestelt heeft de caerte vanden prijsen, omme de ghenouchte te doene ten watere voor de C. Mt. onsen heere ende prince, ende daernaer jn een volume ghecopiert ende ghestelt heeft toverbringhen van alle de wijcken, daermede zij hemlieden presenteerden, ter justificatie van huerlieder vertooghe ende jntencie...’
‘Betaelt Pieter d'Hollandre, Christiaen Scuerman, Gillis
[pagina 93]
[p. 93]
van Merlant ende Maerc van Vaernewijc tsamen de somme van xx s. gr. ter causen ende over huerlieder moeite ende vacatien als jugen gheweest van den voorn. prijsen...’
(Stadsrekening van Gent, 1556-1557.)

VIII.
Jan Delmeere.

Een andere Oudenaardsche rederijker en priester, opvolger van Mathijs Casteleyn als factor van Pax vobis, in 1552 of 1553.

‘Item Jan Delmeere, facteur van der zelver schole, voor zijn diligentie van te stellen diversche gheboden in rhetoricque, ende reghele te doen haudene alle wijcken ende gheselscepen,
vi lib.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1557-1558.)

Het spel der Passie, dat te Oudenaarde om de zeven jaar placht vertoond te worden, vier dagen achtereen, omtrent Paschen, werd door Delmeere heringericht, en misschien verbeterd. Hieromtrent vinden wij aangeteekend:

‘Item vertooghen scepenen hoe dat sij, considererende dat spel ende vertooch van der passie ons Heeren es eene zaleghe vermaninghe tot devotien van alle kersten menschen, ende zonderlinghe dat vele simpele ende ydiote persoonen daer duere gheleert worden tot compassie ende medelijden, ende versterct werden in onsen heleghen kersten gheloove, ende dat men ghecostumeert heeft in voorleden tijden tzelve spel te vertooghene van zeven jaeren te VII jaeren, ende dat tzelve nu ghedelayert gheweest heeft tsichtent tjaer XVcXLVI, overmits den tijt van den oorloghe, so hebben scepenen voorn. den Pax vobianen gheconsenteert tvoors. spel figuerlic te vertooghene in de paesch-
[pagina 94]
[p. 94]
daghen lestleden, twelcke gheduert heeft vier daghen, ende hemlieden toegheleyt thulpen huerlieder oncosten van stellinghen, ende andersints,       cxliiii lib. par.
Item betaelt heer Jan Delmeere, pbr. ende facteur vander schole van Pax vobis, voor zijn diligentie bij hem ghedaen int corrigieren van tdicht ende tregistreren, omme daermede van nu voort an te beschickene alle de spelen, die ghespeelt worden up den Sacraments dach, te dezer waerf, de somme van
xxx lib. p.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1558-1559.)

IX.
Jan Onghena.

Een der XVIc eeuwsche Gentsche rederijkers, die uit hoofde van hunne anti-Roomsche en antikoningsgezinde schimpdichten kennis maakten met den scherprechter. De kroniekschrijvers van Campene roemen Onghena als ‘een fray componist in de Vlaemsche rhetorijcke, dichtende menich refereyn, bemindt van edele ende onedele’. Hoe veel bijval onze Jan ook genoot, hoezeer hij veler sympathie had weten te winnen, hij geraakte in de klem, nadat de schepenen der stad hem herhaalde keeren hadden aangemaand om te zwijgen. Onderstaande regelen zijn ontleend aan het Bouck van den Crime, over 1563-1565, bl. 351o:

‘Den xvin November lxiiii es bij scepenen jnterdictie ghedaen mr. Jehan Onghena meer eeneghe refereynen oft liedekens te maeckene oft bij ander ghemaeckt te zegghene oft uut te ghevene in eeneghe gheselscappen oft anderssins, die eeneghe onstichticheyt oft scandale maecken zouden up pene arbitraire.’
[pagina 95]
[p. 95]

X.
Broeder Jan van der Haghen.

Deze monnik, behoorende tot de orde der Dominikanen, was geboren te RonseGa naar voetnoot(1), een zeer geleerd man en uitmuntend redenaar. Dat men zijn welsprekend woord duchtte, blijkt uit het feit, dat de Gentsche geuzen hem dreigden te zullen doodschieten, wanneer hij nog langer zou prediken tegen de hervormde leer. Eenige zijner sermoonen werden gedrukt, maar zijn nu uiterst zeldzaam. Een afdruksel er van droeg hij in 1569 op aan het magistraat.

‘Betaelt broeder Jan van der Haghen, religieux van Ste Dominicus cloostre binnen deser stede ende jeghenwordich wesende jnt cloostere ende couvent vander zelver ordene binnen der stede van Brussele, de somme van II lib. gr., hem toegheleit jn gratuiteite over zijnne benivolente ende goede jonste, zoo deser stede, scepenen vander keure ende den jnzetenen van diere draghende ende bewisende, ende zonderlinghe jnt gundt dat hij ghepredict hebbende zeker consolatoire sermoenen jnt cloostere ter Camere, buuten der voorn. stede van Brussele, de zelve ghecopileert ende ghededieert scepenen voorn. jn drucke hadde laten uutgaen, ende hemlieden daermede ghegratuleert ende ghesconcken, naer tverclaers vander ordonnancie, ii lib. gr.’
(Stadsrekening over 1569-1570).

XI.
Broeder Philip van der Vaedt.

Maakte deel van de orde der Minderbroeders, in het klooster van Gent. De eenigste biogra-

[pagina 96]
[p. 96]

phische inlichting nopens dezen schrijver is te vinden aan het einde van het werk, voor hetwelk de schepenen hem ten jare 1571 een hulpgeld schonken. (Zie ook F. van der Haeghen, Bibliographie gantoise, I, 193).

‘Betaelt Broeder Philips vander Vaet, minnebroeder jnt cloostre ende couvent vande frereminueren, binnen deser stede, de somme van ii lib. gr., hem jn gratuiteyte toegheleit over dat hij an mijne heeren scepenenen van der kuere ghededieert ende anne ghescreven heeft zeker boucxkin, bij hem ghemaect ende ghedaen drucken, ghenaemt De Weerclocke des eeuwichs Levens, ende hemlieden hiermede ghecongratuleert.... ii lib. gr.’
(Stadsrekening over 1569-1570.)

XII.
Frans Hoorenbaut.

Bekend als vervaardiger van een plan der stad Gent, onder het opzicht der versterkingswerken, met topographische beschrijving.

‘Betaelt Franchois Hoorenbaut de somme van iiii lib. i s. viii gr. voor zijnnen dienst bij hem deser stede ghedaen omme met andere jnginiairen te visiteerne ende bij ghescrifte over te ghevene eenighe plaetsen ende lymiten, daer de zelve stede zoude moghen alder crancxt gheextimeert zijn, met de middelen omme de zelve plaetsen te fortifieren ende verzekerene, met andere diensten, bij hem jnt zelve gedaen, breeder gheroert bij der requeste hiertoe overghegheven naer tverclaers vander ordonnantie, iiii lib. i s. viii gr.’
(Stadsrekening over 1576-1577.)

XIII.
Jan van der Haghen, fs Pieter.

Een andere Jan van der Haghen, Gentenaar en partijgenoot van den dweepzieken jonker Jan

[pagina 97]
[p. 97]

van Hembijze, berijmde ten jare 1583 het gewichtige feit der terugkomst van den hoofdman, die opnieuw meester werd van de stad, tot den dag dat hij door het volk in hechtenis genomen en volgens vonnis der schepenen op de Veerleplaats onthalsd werd, na gepoogd te hebben Gent aan de Spanjaards over te leveren. De titel van het door Jan van der Haghen uitgegeven boek, dat thans hoogst zelden voorkomt, is het overschrijven waard:

‘Den Willecomme van Jonc-Heer Jan van Hembyze/ ieghenwoordich Voorschepene/ vander stede van Ghendt/ die wter voornoemde stadt (als Voorschepene verlaten zijnde, gheleden bet dan vier Jaer onbegrepen) is moeten vertrecken/ deur groote partialiteyt/ vande ghene die benijdende waren/ dat hij de welvaert van tVaderlandt ende dese Stadt/ deur een yuerlike liefde was advancherende: Ende hem vier Jaren in Duytslandt ghehauden hebbende, deur Gods ghenade beroepen wesende/ totten voorseyden Staet/ verlatende tot Franckendale in Duytslandt zijn paeyselicke ruste/ ende beminnende met gloedich liefhebben/ de gemeene welvaert ende Borgherije/ is binnen der zelver Stadt ghecommen den XXIIJsten Octobris XVc LXXXIIJ. Welcken Willecomme oock behelst vele goede vermaninghen.’

Buiten dit werk schreef Jan van der Haghen nog een ander:

‘Betaelt Jan van der Haghen de somme van vi ponden xiii s. iiii gr., hem bij mijnne voirnomde heeren scepenen
[pagina 98]
[p. 98]
toegheleit voir zijnnen goeden dienst, oncost ende verlet ghelt, bij hem ghedaen jnt componeren van diveerssche rhetoricque veersen, vertooghen ende spectaclen jeghens de jncompste van zijne Alze binnen dezer stede, metter schil lerije daer toe dienende... vi lib. xiii s. iiii gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1584-1585.)

XVI.
Broeder Pieter de Backere.

Een Dominikaner monnik, doctor in de godgeleerdheid, die tusschen de twee beeldstormerijen te Gent zeer ijverde voor het behoud des Roomschen geloofs. Hij was geboren ten jare 1517, bloedverwant van Sanderus en overleed den 18 Februari 1601.

Pieter de Backere schreef Latijn en Vlaamsch, in gebonden en ongebonden stijl, en werd vereerd met lofdichten door Lucas d'Heere en Mark van Vaernewijck. Eenige zijner sermoonen liet hij drukken bij Cornelis Manilius, in 1558, onder den titel: Sommighe vriendelicke ende zeer hertelicke minnebriefkens tusschen de leerende ziele ende Alethia. Ghemaect ende ghepredict bij broeder Pieter de Backere.

Bij de uitgave eeniger godgeleerde samenspraken, in 1586, vereerde het Gentsch magistraat hem met eenen zilveren beker; het jaar nadien, toen hij zijn jubelfeest vierde, zonden de schepenen hem eene aam wijn.

Men kan de titels zijner schriften vinden in Van der Haeghen's. Biblographie gantoise, I en VI.

[pagina 99]
[p. 99]
‘Betaelt Jan van den Steene de somme van drije ponden zes scellinghen acht penninghen grooten, over den coop ende leveringhe van vijftich boucken, ghejntituleert Jurgium conjugale, wezende Coloquium jnter virum et uxorum van den voorleden tijdt, bijden docteur Broeder Pieter de Backere anden voornomden van den Steene ghedaen drucken, ende den voorgaenden magistraet ghedediceert, ende an hemlieden bedeelt... iii lib. vi s. viii gr.’
(Stadsrekening over 1586-1587.)
‘Betaelt weerde ende voorzienighe broeder Pr de Backere, docteur jn theologie van den ordene van Ste Dominicus binnen deser stede, de somme van thien ponden groten jn redemptie van een hame rijnsch wijn, tzijne eer toegheleit tot celebratie van sijne jubelee ende voor zijnen grooten ende laborieusen dienst, moeyte ende groot traveil bijden zelven ghedaen jnt uutlegghen vanden woirde Godts ende anderssins binnen deser stede den tijt van xxx jaren ende bet.’
(Stadsrekening over 1587-1588.)

XV.
Broeder Frans Ruuffelaert.

Men kent van dezen schrijver, Dominikaan te Gent, waar hij omtrent 1518 het levenslicht ontving en den 20 October 1596 overleed, twee boekjens, dienstig tot het geloofsonderwijs. 't Eene, getiteld: T' nieuwe jaer sprekende van t' gheloove ende de 12 articulen des geloofs (1589); het andere: Verclaeringhe van het Ghebedt des Heeren (1592). Beide werden, uitwijzens onderstaande regelen, in handen gesteld der Gentsche schooljeugd.

‘Betaelt Jan van den Steene, bybliopola, de somme van v lib. grooten over sijnne moeyte ende aerbeyt van tbinden van twee dusent boucxkens van bedinghen tot jnstructie van de jonghers, daghelicx frequenterende de scholen, deselve boucxkens
[pagina 100]
[p. 100]
ghecomponeert bij wijlent zaligher memorie Pater Ruuffelaert, jn sijnen levene religieulx ten Predicheeren...... v lib. gr.’
(Stadsrekening over 1598-1599.)

Zij hier terloops gezegd, dat den armen Gentschen scholieren, weinige jaren nadien, de gebeden in het Latijn werden geleerd:

‘Betaelt aen Gaultier Manilius, gheswoirne boucdruckere, de somme van XVIII lib. XV s. gr. ter causen van tprenten ende leveren van dry duusent lattynsche ghebedeboucxkens ende confiteors, ten pryse van I gr. tstuck ende zes duusent A.B.C. boucxkens ter VI d.p. tsick, tot behouve van de aerme dominicale scholen binnen deser stede...’
(Stadsrekening over 1603-1604.)

XVI.
Pater Jan David.

Deze prozaschrijver en dichter zag het eerste levenslicht te Kortrijk in het jaar 1545 of 1546.

Na te Loven te hebben gestudeerd, verbleef hij eerst te Gent, Kortrijk en Dowaai, en naderhand lid geworden van het gezelschap Jezus, te Luik, Kortrijk, Brussel, Gent, Ieperen, en andermaal te Kortrijk, waarna hij te Antwerpen ging sterven ten jare 1613. Hij schreef wellicht een dertigtal werken tot het behoud van godsdienst, goede zeden en moedertaal. Zijn handschrift: Velitationes pro Idiomatis Teutonici seu Germaniae inferioris restitutione, is een knap pleidooi tot eenheid in taal, uitspraak en spelling, tusschen de drie tongvallen Vlaamsch,

[pagina 101]
[p. 101]

Brabantsch en Hollandsch. Het schijnt geschreven te zijn tijdens het inrichten der Vlaamsche en Nederlandsche Jezuïetencolleges, onder Albrecht en Izabella, en verdient door de Academie in het licht te worden gegeven. - Kortrijk en Gent, misschien ook Brussel en Ieperen, moedigden pater David's letterkundigen arbeid aan.

‘Betaelt an eerweerde heere mijn heere pater Davit, recteur van de societeyt Jehesu binnen deser stede, de somme van x lib. gr. over de redemptie van een hame wijns, hem bij mijne heeren van den college ghejondt jn consideratie vande groote moeyte ende arbeyt, bij hem ghenomen jnt dresseren ende maeken van sekeren bouck, ghenaemt Veredicus ChristianusGa naar voetnoot(1), dienende grootelicks tot jnstructie ende conservatie van alle goede gheloovighe persoonen jnde catholijcque Roomsche relege, danof hij pater Davidt een schoon exempelaer aen mijn voornoemde heeren vanden college gepresenteert heeft...’
(Stadsrekening van Gent, 1601-1602.)
‘An pater Davidt, ter causen dat hij an tmagistraet ghesonden heeft eenen bouck, gheintituleert Veredicus Christianus, bij hem ghedaen drucken, de somme van thien ponden grooten, ter hulpe van den arbeyt ende oncosten, bij hem gesupporteert... cxx lib. par.’
(Stadsrekening van Kortrijk, 1601-1602.)
‘An pater Joannes Davidt, an tmagistraet deser stede ghedediceert hebbende den Christelicken Biencorf der Roomscher Kercke, ter hulpe van den oncosten van dien, iic liber parisis.’
(Idem, 1600-1601.)
‘An pater Joanni David ter causen dat hem bij scepnen toegheleydt was in consideratie dat hij, van deze stede gheboren
[pagina 102]
[p. 102]
zijnde, onlancx heeft ghemaect ende laten uutghaen twee nieuwe boucken, den eenen gheintituleert Occasio arrepta, neglecta, ende den anderen Den Doolhof der Ketteren, cl lib. par.’
(Stadsrekening van Kortrijk, 1605-1606.)
‘An pater Joanni David ter hulpe van den oncosten van te doen drucken drije diversche boucken, bij hem ghemaeckt, c lib. parisis.’
(Idem, 1607-1608.)

XVII.
Karel van Beerlare.

Nopens het leven en den letterkundigen arbeid van dezen XVIe eeuwschen dichter is tot hiertoe niets bekend. Ziehier het eenige, wat wij over hem kunnen mededeelen:

‘Betaelt Charles van Beerlare, ii lib., gejont over de moeyte bij hem ghenomen int componeren van zeker Vlaemsche veersen, bij hem aen scepenen ghepresenteert voor eenen anderen jeghens de ketters ende ander vijanden vande Roomsche kercke... ii lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1601-1602.)

XVIII.
Jan Stalins.

Geneesheer te Kortrijk en schrijver van een werk, voor hetwelk de wethouders zijner geboortestad hem een hulpgeld verleenden. De titel van het boek is ons niet bekend.

‘Aen M. Joannes Stalins, docteur in de medecijne binnen dezer stede, ter causen van zekeren bouck van medicynen, an burghmeester ende scepenen dezer stad ghedediceert, lx lib. parisis.’
(Stadsrekening van Kortrijk, 1604-1605.)
[pagina 103]
[p. 103]

XIX.
Broeder Jan de Pottere.

Vermoedelijk een Gentenaar, die het geestelijk kleed aantrok in het klooster der Karmelieten, of Vrouwebroeders, waar hij in 1574 prior was. Hij staat bekend als een der uitmuntendste predikers van de tweede helft der XVIe eeuw, en toen de stad Gent hem ten jare 1605, ter gelegenheid van zijn jubelfeest, een geschenk deed, herinnerde zij in de rekening dat hij niet min dan 53 jaren het woord Gods te Gent verkondigd, en dertig jaren den Vasten gepredikt had. Eenige zijner sermoonen bestonden nog in hs. omtrent 1620; wij kunnen niet zeggen of zij bewaard gebleven zijn.

‘Betaelt broeder Jan de Pottere, gheprofest religieux binnen den cloostre van de Carmelyten, de somme van v lib. grooten, hem bij mijne heeren scepenen toegheleyt ende ghejont thulpen vande oncosten ghesupporteert den viiin Januarij lestleden jnt celebreren van sijnen jubilée, regard nemende up zijnen lanckduerighen goeden dienst van liii jaren, dat hij twoort Godts ghepredict ende tghemeente deser stede jn de heylighe catholicque roomsche religie ghejnstrueert heeft, hebbende binnen den zelven tijt oock ghepreect, tot xxx diverssche stonden ende jaren, den vastene ende groot debvoir ghedaen jnde troubels omme tvoors. ghemeente te maintineren jnde voorn. h. catholycque Roomsche religie............... v lib. gr.
(Stadsrekening van Gent, 1605-1606.)

XX.
Antoon Sanders (Sanderus).

Deze door alle Belgische geschiedschrijvers

[pagina 104]
[p. 104]

bekende geleerde, zoon van den geneesheer Lieven Sanders en van Maria de Keyser, werd toevallig te Antwerpen geboren, den 15 September 1586. Hij deed zijne eerste studiën bij de Jezuïeten te Gent en daarna aan de Hoogeschool van Dowaai. Geen Nederlandsche schrijver vroeg en bekwam ooit zoovele hulpgelden voor zijne historische en letterkundige werken aan stads-, gouw- en landbestuurders als de schrijver der Flandria illustrata en der Chorographia sacra Brabantiae. Al deze hulpgelden hier vermelden ware, meenen wij, nutteloos; wij bepalen ons bij een aantal uit verschillige plaatsen, welker archief wij kennen, en mengen er eenige, daarmede in verband staande, brieven tusschen. Men zal bemerken dat Antoon reeds als student de welwillendheid des Gentschen magistraats mocht ondervinden.

Voor de biographische bijzonderheden verwijzen wij naar het werk van baron J. de Saint-Genois, Antoine Sanderus et ses écrits. De bibliographie van zijnen aanzienlijken letterarbeid werd geleverd door F. van der Haeghen, R. van den Berghe en Th.-J.-I. Arnold, in de Bibliotheca belgica.

‘Betaelt Anthonis Sanders, arm student, poortere deser stede, de somme van iii lib. gr., hem by myne heeren scepenen ghejont ende by gheleyt ten respecte van zyne goede jntentie ende tot beter promotie van syne studiën........ iii lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1605-1606.)
‘Betaelt Anthonis Sanders, jnboorne deser stede, student nde Universiteyt van Douay, jnde godtheyt, de somme van
[pagina 105]
[p. 105]
iiii lib. gr. hem by myne heeren scepenen gheconsenteert voor een gracieux secours ende onderstant, als qualick middel hebbende tot hulpe van syne goddel. studie ende omme de selve te moghen continueren tot dat hy hebben sal syne behoorlicke oude omme presbitre te moghen worden.... iiii lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1607-1608.)
‘Betaelt heer Anthonis Sanders, pbr., jnboren deser stede, de somme van xl lib. gr. hem by myne heeren schepenen ghejondt by vorme van gratuiteyt ten regarde dat hy gheschreven heeft uyt goede jongste, ter eere van syn vaderlant, diveerssche boucken, onder den druck wesende tot Andwerpe, raeckende de antiquiteyten, fondatien ende andere historien van dese republicque, etc., met conditie nochtans ende welverstaende dat den bovenschreven toelech gheschiet ten respecte vande boucken, by hem ghedistribueert ten daghe vande ordonnantie, ende de ghoone die hy noch schuldich wort te distribueres, conforme tnarratyf van syn requeste........... xl lib gr.’
(Idem, 1624-1625.)

De werken, in dezen laatsten post bedoeld, zijn:

De Brugensibus eruditionis fama claris libri duo. Antwerpen, 1624.

De scriptoribus Flandriae libri tres. Antwerpen, 1624.

Hagiologium Flandriae. Antwerpen 1624.

‘Betaelt den voorn. heer Anthonius Sanders, pbr., licentiaet inde Godtheyt, de somme van xx lib. gr. hem uut jongsten ghelast te betaelne ter causen dat hy met grooten aerbeyt ende neerstich ondersouck by een ghebrocht ende gheschreven heeft het leven ende werken van diveerssche mannen, eertijts borgheren deser stede, jn gheleertheyt ende andere deuchdelicke consten uutnemende, welcke syne boucken hy heeft omme diveerssche redenen doen drucken ende jnt lichten laeten commen onder de naemen ende protectie van myne heeren schepenen vander keure, al volghende syne requeste...... xx lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1624-1625.)
[pagina 106]
[p. 106]

Het hiervoren bedoelde werk draagt tot titel: De Gandavensibus eruditionis fama claris libri tres. Antwerpen, 1625.

‘Betaelt an heer Anthonis Sanders, pbre., licentiaet jnde Godtheyt ende canonynck der cathedrale kercke van Ypre, de somme van vyftich ponden grooten, hem by myne heeren schepenen ghejondt voor eene vereeringhe hebbende voor anghenaeme synen aerbeyt ende boucken aen hemlieden ghepresenteert, by hem ghemaeckt van eene generaele descriptie deser stede van Ghendt, conforme der requeste by hem te dien fyne ghepresenteert.................... l lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1627-1628.)
‘Betaelt heer ende Mr Anthonius Sanders de somme van xii lib. gr. hem ghejondt jn de recognitie van seker tractaet, ghejntituleert Dissertatio paraenetica pro jnstituto bibliotecae Gandavensis, by hem ghedediceert aen tmagistraet deser stede...
xii lib gr.’
(Idem, 1632-1633.)
‘Betaelt heer Anthonius Sanders, canonynck ende scholaster van Ypre, de somme van xxxiii lib. vi s. viii gr. hem [...] gheleyt ende ghejondt over syne moeyte ende thulpen den oncost, by hem ghedaen jn het teeckenen ende schilderen van dese stadt, ende de voornaempste plaetsen binnen de selve gheleghen, ditte boven de vyftich ponden grooten, hem ter ghelycker causen over eenighe jaeren oock by gheleyt, volghende syne requeste,
xxxiii lib. vi s. viii gr.’
(Idem, 1641-1642.)

Deze laatste post is het antwoord des magistraats op den onderstaanden brief van den schrijver:

‘Antonius Sanderus, canonick ende scolaster der cathedrale kercke van Ste Martens, tot Ypre, presenteert an Uwe. Edelh. dit eerste volumen van syne Flandria illustrata ende bidt het selve met sulcke goetjonsticheyt te ontfanghen, waerdoor hy mach met goede courage vervoorderen het tweede, raeckende
[pagina 107]
[p. 107]
de subalterne plaetsen, ende het derde raeckende de Walsche quartieren vande selve Provincie, waerin hy alle debvoiren, niet sonder excessive costen ende aerbeyt, dagelicx is doende.
Voor myne Edele Heeren Scepenen vander Kuere der stede van Ghendt.’

Omtrent denzelfden tijd vroeg Sanders aan de Gentsche schepenen eene aanbeveling bij de Staten van Vlaanderen, wie hij ook om onderstand had verzocht:

‘Edele, Weerde ende seer voorsienighe Heeren,
Alsoo myne Heeten de gheestelicke ende vier leden slants van Vlaenderen ghedeputeert van Uwe Edelheden, de voorgaende daghen tot Brugghe vergadert synde, ghedient syn gheweest voor het uuten van eene goede (soo ick verhope) ende vruchtbarighe resolutie op seker myne requeste an hemlieden ghepresenteert eerst de selve te communikieren ende respectivelick t'ontfanghe advis van haere collegien ende principale; bidde met alder instantie de selve uwe Edelh. ghedient te wesen, soo wanneer de voorn. requeste int collegie aldaer sal ghelesen worden, favorable regard op de redenen inde selve gheallegiert, nemende, met de selve goetionsticheyt de selve te behelsen, met de welcke sy by de voorn. Heeren gheestelicke ende vier leden voorn. ontfanghen is gheweest. Ende sal alle debvoiren doen dese eere an my ende myne studien (die, soo ick hope, tot meerder glorie Gods, dienst vanden coninck ende het vaderlandt tenderen) ghesciedende, in alle occasien met alle het ghone in my is, an dese stadt ende uwe E. particulierlick te bekomen. Ende biddende daerentusschen den Almoghenden voor de prosperiteyt der selver, blyven,
Edele, Weerde ende seer voorsienighe Heeren,
Van uwe Edelh. seer ootmoedighen dienaer,
Antonius Sanders,
Can. ende scolaster van Ipre.
Ipre, den xxiii July 1641.’
[pagina 108]
[p. 108]

Het jaar nadien beantwoordde onze geleerde de welwillendheid der Gentsche schepenen met den volgenden dankbrief:

‘Edele, Weerde ende seer Voorsienighe Heeren,
De goedjonstighe ende remarquable courtoisie met de welcke uwe Edelheden ghedient syn gheweest te vereeren de presentatie by my ghedaen van het eerste bouck de chorographia Flandriae, is my seer anghename gheweest, ende ben daervan grootelicx uwe Edelh. bedanckende, met iterative presentatie van myne ootmoedige diensten, zoo int regard van die stadt ende Republique (an de welcke ick oock verhope eenighe deucht te doene, soo den Heere my laet tot eenighe goede fortuyne commen) als van uwe Edelheden int particulier, die van dese goetionsticheyt ende liberale ghifte oorsaecke syn gheweest. Biddende daerentuschen den Almoghenden de jnsetenen der selve stadt te willen syne overvloedighe benedictien gheven, ende uwe Edelh. spaeren in lancduerich ende voorspoedich leven. Ende blyvende
Van uwe Edelheden voornoemt,
seer ootmoedich dienaer
Antonius Sanders, Can. ende
scolaster van Ypre.
Ypre, xv Mey 1642.’

Brieven van Sanders aan het magistraat van Oudenaarde.

‘Edele, weerde ende seer voorszienige Heeren Schepenen der stede van Audenaerde.
Ick sende an uw Edelheden het eerste deel van eene historie, die ick ghemaeckt hebbe van het Graefscip van Vlaenderen, ende bidde het selve met alle goetjonsticheyt te ontfanghen, ende voorts consideratie te nemen op de redenen van een cleyn requestjen, het welck ick daer by voughende ben. Jck sal alhier tot Ghendt ten huyse van mynheer den docteur, M. Johan Dhondt, eenighe daghen wesen, ende daer en tusschen bidden d'eere te
[pagina 109]
[p. 109]
ontfanghen van te verstaen de goede resolutie van uwe Edelh. voorn., wie God den Heere wille spaeren in lanck ende voorspoedich leven.
Tot Ghendt den xxii Maerte 1642.
Van uwe Edelheden,
seer ootmoedich dienaer,
Antonius Sanders,
Canonick ende
Scholaster van Ipre.’

Hierbij was een tweede brief, inhoudende hetgeen volgt:

‘An Edele ende weerde Heeren, myne Heeren Burghmre ende Schepenen der stede van Audenaerde.
Vertoont met behoirlycke reverentie Antonius Sanders, Canonik ende Scolaster der cathedrale kercke van Ipre, hoe dat hy als nu int licht ghebracht hebbende het eerste deel van eene chorographique Historie van Vlaenderen, niet sonder ongheloovelicken aerbeyt ende costen, by den suppliant ghesupporteert, den termyn van neghen soo thien jaeren, goet ghevonden heeft ad testificationem honoris et observatiae, dit exemplar van het voorn. eerste deel an uwe Edelh. te presenteren. Biddende de selve ghedient te wesen het voorn. exemplar in dancke te nemen; ende ghemerckt den suppliant voorn. als nu oock alle debvoiren is doende, ende gheenen cost en spaert, (niet jeghenstaende hy door deze fransche orloghen int regard van syne gheestelicke beneficien teenemael is gheruineert), om het tweede deel, in het welck de particuliere bescrivinghe deser stede wesen sal met haere beelden ende afteeckeninghen, ende daer naer oock het derde, het welck andere plaetsen in Vlaenderen sal begrypen, tot zyne perfectie te bringhen, bidt interativelick dese zyne presentatie met sulcke ooghe van benevolentie te ansien, dat door de zelve zyn goet voornemen mach ghefaciliteert worden, ende aldus oock in het licht ghebracht; alles soo hy suppliant is verhopende tot meerder glorie van God, dienst van den Coninck, deser stadt ende Provincie. Voorts alsoo Vedastus Plouych, lantmeter, by ordonnancie van 5 October 1640, eerst voor het meten ende teeckenen van dese stadt maer en heeft ontfaen tot vyfthien guldens, ende daer naer tot 22 guldens, daer hy nochtans op zyne borse ten diversche stonden ghereyst hebbende (zoo den supliant alhier oock heeft
[pagina 110]
[p. 110]
ghedaen) voor het selve werck, naer reden wel verdient heeft tot thien ponden groote, bidt Uwe Edelh. oock ghedient te wezen van op het zelve als nu consideratie te nemen, ende zynen loon ofte salaris tot thien ponden groote te volcommen. Ende zullen wel doen’ etc.

Dit schrijven van Sanders zal onbeantwoord gebleven zijn, dewijl hij, drie maanden nadien, den burgemeester van Oudenaarde eenen tweeden brief zond, ditmaal in het Fransch.

‘Monsieur,
Comme passées quelque mois, en tesmoignage d'honneur et observance envers messieurs du magistrat de la ville d'Audenaerde, j'ai trouvé convenable de faire présent du premier volume de mes histoires chorographiques de la Flandre, et que jusques astheur je n'ay eu le bonheur d'entendre si ledict volume est bien arrivé ès mains desdits Seigneurs, ce petit mot servirat pour prier V.S. soit servie de me faire l'honneur que je puisse avecq la première commodité avoir quelque advertence dudit afaire. Priant aussy bien humblement mesdits Seigneurs d'accepter ledict présent avec un accueil favorable, tant en considération de la dite ville, que pour la facilitation et avanchement du deuxiesme, dans lequel il aurat une histoire et particulière description d'icelle. Et comme en cecy j'auray mille obligations en vostre endroit, ainsy ne manqueray de les recognoistre en toutes occasions, et prieray cependant la souveraine bonté vouloir conserver V.S. en longues et heureuses années, et demeureray, Monsieur,
Votre très humble serviteur,
Antoine Sanderus,
Chanoine et Escolastre de la cathédrale d'Ypre.
A Ypre ce xii de Juing 1642.
Monsieur, Monsieur Anchemant, Bourgmestre de la ville
d'Audenaerde.’
[pagina 111]
[p. 111]

Antwoord van het Magistraat.

‘Eerw. ende voorzienich Heere,
Burchmre ende Schepenen dezer stede van Audenaerde ontfangen hebbende u eerw. present van het eerste volum van Ul. begonste werck, danof zy uwe eerw. anghenamelick bedencken ende zenden in erkentenisse, boven tgone by hemlieden te vorent ghetelt, de somme van zes en dertich guldens, die u bliefven zal zo anghenamelicken tontfanghen als zy bereet zyn te blyfven,
Eerw. en voorzienich Heere,
Van uwe eerw. dienstwilleghe Vrienden, Burchmre en Schepenen der stede van Audenaerde.
Bij laste,
†Audenaerde, 17 Juny 1642     A. Varent.’

De volgende artikelen, behoorende tot stadsrekeningen van Oudenaarde, welke verloren zijn geraakt, zijn in verband met voorgaande brieven.

‘Item betaelt an heere Antonius Sanderus, canonynck tot Ipre, den toelech an hem ghedaen per ordonnantie ende quytantie
xxx lib. p.’
‘Item betaelt an meester Vedastus Plouch over een project tot het uytteeckenen van de stadt, per ordonnantie, xlii lib. p.’
(Stadsrekening van Oudenaarde, 1638-1640.)
‘Item betaelt aen den eerw. heer Antonius Sanderus, canonick tot Ypre, over de donatie by hem aen de stadt ghedaen van het eerste volumen van de descriptie van Vlaenderen, gheintituleert Flandria jllustrata............. lxxii lib. p.’
(Idem, 1641-1642.)
[pagina 112]
[p. 112]

Eene kantaanteekening op dit schrijven luidt

‘Ghedoubleert ende ghelevert ah dheer Jan van Saceghem, om met tghelt op Ypre te beschicken an Sanderus. - 17 Juny 1642.’

Terwijl Sanders de ondersteuning inriep van het magistraat der stad Oudenaarde, zond hij eene andere subsidievraag aan het bestuur der kastelnij aldaar:

‘Mynheere,
Alsoo ick over eenighe maenden in signum honoris et observantiae, hebbe ghesonden een volume van het eerste deel van myne Historien van Vlaenderen an myne Edele Heeren de Hoochpointers der hooger ende neder Casselrie van Audenaerde, ende tot nu toe het gheluck niet en hebbe ghehadt van te verstaen of hetselve in de handen van myne Heeren voornt wel gheadresseert is, sal dese dienen om Ul. te bidden my de eere te doen van desen medegaenden met de eerste vergaderinghe an de voorn. Heeren over te leveren, ende van mynent weghe met een wort van goetjonstighe recommandatie te vervoorderen. Sal niet laeten met alle occasien dese eere ende courtoisie, met goede diensten te bekennen; ende daerentusschen biddende den Almoghenden Ul. te willen spaeren in lancdurighe ghesontheyt. Sal blyven, Mynheere,
Ul. seer ootmoedich dienaer, Antonius Sanderus,
canonick ende scolaster van de cathedrale kercke tot Ipre.
Ipre den xii Juny 1642.’Ga naar voetnoot(1)

De volgende apostille komt voor op het voorlaatste verzoekschrift:

[pagina 113]
[p. 113]
‘Burchmr. ende Schepenen hebben an den vertoonder ter causen by requeste gheroert, noch bygheleyt zes ponden groote, die hem ghesonden zyn deur dheer Jan van der Woestyne, fs Jaspaerts, 17 Juny 1642, ende by my an hem ghetelt.’

1642 was voor Sanders een gezegend jaar. Behalve de toelagen van verscheidene groote gemeenten, zond de landvoogd, don Francisco de Mello, hem de aanzienlijke gift van 1.000 pond, Vlaamsche munt, voor de opdracht van een exemplaar van Flandria illustrata. De Staten van Vlaanderen verleenden den geleerden kanunnik een hulpgeld van 100 pond groote, later de som van 50 pond groote voor de opdracht van het boek: Salviani presb. massiliensis censoria de praesentibus Europae calamitatibus earumq. Het kapittel der hoofdkerk van Gent gaf voor het eerste deel van Flandria 40 pond groote. Steden van tweeden rang volgden.

‘Ghepresenteert aen heer Sanderus, canoninck van Ipre, over de presentatie van eenen bouck, ghedediceert an het magistraet van alhier, de somme van een hondert ponden.’
(Stadsrekening van Kortrijk, 1644-1645.)
‘Heer Anthonius Sanderus, canonynck ende scholaster van de cathedrale kercke van Ste Martens tot Ypre, ghecomponeert hebbende eene chorografycque historie ende beschryvinghe vant graefschap ende provintie van Vlaenderen, ende daer mede de ghone van dese stede ende casselrie, is hem toegheleit tot secourse van de costen, by hem dienaengaende ghedoocht, ende in bekentenisse van den bouck, by hem aent collegie ghepresenteert, iiic lib.’
(Rekening der kastelnij van Veurne.)

Nieuwe brieven van Sanders aan het Magistraat van Gent.

‘Edele, weerde ende seer voersienighe Heeren,
De goede ionste, ende beleeftheyt, waermede ten diversche
[pagina 114]
[p. 114]
stonden de voorsaeten van uwe Edelheden dusdanighe ghiften, als dese, ontfaen hebben van mynder handt, oock andere redenen by my in het opscrift van deze boucken vermelt, hebben mij beweecht de selve met den titel van myn vaderlant, ende de namen van uwe Edelh., te vereeren, biddende de selve met goetionstighe consideratien oock in dancke te neme, ende met alle faveur de studien, principalick vande ghone die het welvaeren ende eere van haerlieder vaderlant syn beminnende, ende daertoe pooghende, te vervoorderen, op welck betrouwen bidde den almoghenden uwe edelh. te spaeren in lancduerich ende voorspoedich leven, ende blijve
Edele, weerde ende seer voorsienighe Heeren,
Ulieden ootmoedichsten dienaer,
Antonius Sanders, canonick ende scolaster der cathedrale kercke van Ipre.
Tot Ipre, XVI Marty 1651.’

De geleerde bekwam een gunstig antwoord:

‘Betaelt aenden eerw. heere Anthonius Sanderus, scholaster ende canonick vande cathedrale kercke van Jpre, de somme van veertich ponden grooten, hem bygheleyt jn recompense vanden bouck, by hem aen het magistraet ghedediceert, ghejntituleert: Opuscula maiora Anthonij Sanderij.... xl lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1650-1651.)

In den onderstaanden brief betuigde Sanders zijnen dank aan het Gentsche magistraat.

‘Edele, Weerde, ende seer voorsienighe Heeren,
De goetionsticheyt ende courtoisie, met de welcke uwe Edelheden ghedient syn gheweest te ontfanghen onse boucken, ende den aerbeyt van onse studien oock soo eerlyck te begiften, syn my ten uutersten anghename, soo dat ick niet alleene met alle middelen en sal verwachten, maer oock selve soucken alle occasien om reciproquen dienst ende dancbaerheyt te bewysen, soo int ghemeyne an myn vaderlant als bysondere an uwe Edelh. voorn., ende biddende daerentuschen den Almoghenden de stadt van Ghendt te willen met syne goddelicke protectie te bewaeren, ende de selve met syne benedictien te vermee
[pagina 115]
[p. 115]
deren, oock an uwe Edelh. te verleenen lanc ende voorspoedich leven. Sal blyven,
Edele, weerde ende seer voorsienighe Heeren, van uwe Edelh. ootmoedichsten Dienaar,
Antonius Sanderus, can. ende scolaster van Ipre.
Tot Brussel 19 April 1651.’

Melden wij nog dat Sanders in 1659 door de Staten van Brabant begunstigd werd met eene som van 500 patacons voor veertig exemplaren van zijn Chorographia sacra Brabantiae.

XXI.
Lieven van Thuyne.

Landmeter en wiskundige, tot heden alleenlijk bekend door eene vermelding in het werk van Sanders: de Gandavensibus eruditionis fama claris, 91. De onderstaande posten bewijzen dat hij eenen almanak vervaardigde, waarvan zeker maar weinig exemplaren meer bestaan.

‘Betaelt Mr Lieven van Thuyne, poorter ende jnwonende deser stede, gheswooren geometrist ende mathematicus van synen style, de somme van iiii lib. iii s. iiii gr. voor synen dienst, moyte ende aerbeyt by hem ten versoucke van myne heeren scepenen ghenomen van upden meridiaen ende gheleghentheyt van dese stede ghemaect ende ghecalculeert ende naer behoorlycke visitatie ghedaen drucken ende uutghegheven heeft de almanacken ende prononsticatie van den jaere 1612 tot vereeringhe deser stede ende dienst vande jnsetenen van diere, soo gheestelicke als weerlicke.’
‘Betaelt Gaultier Manilius, gheswoorne boucdrucker deser stede, de somme van ii lib. hem by myne heeren scepenen gheaccordeert tot hulpe van de schade, by hem ghesupporteert
[pagina 116]
[p. 116]
jnt drucken vanden almanack up de vorme ende onderhoude van dese diocese, door jnductie van myne heeren scepenen de voorsaeten, midts den menichvuldighen druck hem jnneghebleven doordien Mr Lieven van. Thuyne, aucteur van dies, alsnoch niet teenemale jn kennesse en es, ende anderssins.....’
(Stadsrekening van Gent, 1612-1613.)
‘Betaelt Mr Lieven van Thuyne, gheswooren lantmetere deser stede, de somme van xxxiii s. iiii gr. hem ook toegheleyt ter causen dat hy ghecalculeert ende met groote moyte by een vergadert heeft den almanack ende calendier van den loopenden jaere 1617 ende den selven aen myn Ed. heeren den hoochbailliu ende schepenen ghedediceert....... xxxiii s. iiii gr.’
(Idem 1616-1617.)

XXII.
Justus de Harduyn.

Deze was een der beste dichters van de XVIIe eeuw, leerling, te Loven, van Justus Lipsius, die hem bij het eindigen zijner studie het meermaals gedrukte vleiend getuigschrift in Latijnsche verzen ter hand stelde. Te Gent geboren den 11 April 1582, werd de Harduyn ten jare 1605 priester; hij bediende de pastorij van Oudegem, bij Dendermonde, van 1607 tot 1637, en overleed aldaar den 9 Mei 1641.

‘Betaelt heer Justus de Harduyn de somme van xii lib. gr. hem by myne heeren scepenen ghejondt teender vereeringhe ten regarde van seker nieuwe Geddelicke Lofsanghen, die hy aen hemlieden jnt tprente ghepresenteert heeft, conforme syn overgheven.’
(Stadsrekening van Gent, 1619-1620.)
[pagina 117]
[p. 117]
‘Betaelt heer Justus de Herduyn, priester ende pastor van de prochie van Auweghem, ende heer David van der Linden, pensionnaris van den lande van Dendermonde, de somme van xvi lib. xiii s. iiii gr. tot hulpe van de oncosten by hemlieden ghedoocht jnt doen drucken van een boucxken, ghejntituleert Pius jn patriam conatus triumphalis pro auspicali jntroitu serenissimi principis Ferdinande Austriaci, S.R.E. cardinalis jnfantis Hispani belgicae gubernatoris et Burgundiae in urbem GandaviGa naar voetnoot(1)........... xvi lib. xiii s. iiii gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1635-1636.)

XXIII.
Pieter van der Meeren.

Nog een tot heden onbekend gebleven landmeter en sterrekundige, die, gelijk meer andere uit de XVIe en XVIIe eeuwen, zich onledig hielden met het samenstellen van almanakken.

‘Betaelt Pieter van der Meeren, scholmeestere, de somme van iii lib. vi s. viii gr., hem ghejont ende toegheleyt over de conste by hem gheexerceert jnde geometrye ende astronomye ende tuutgheven van drye copien ofte almanacken volghende syn vertooch aen myne heeren schepenen by requeste ghedaen...
iii lib. vi s. viii gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1621-1622.)

XXIV.
Cornelis van der Meeren.

Meer bekend als boekdrukker en -handelaar. Men weet niet of hij meer schreef dan de vertaling van het hieronder vermelde boekje, welks

[pagina 118]
[p. 118]

volledige titel, benevens eene korte beschrijving, worden medegedeeld in de Bibliographie gantoise, II, 8-9. Van der Meeren voegde bij zijn werk eenige rijmkens, die hem geene plaats zullen verwerven in de rij onzer ‘dichters’.

‘Betaelt aen Cornelis van der Meere, bouckvercooper ande Crane, de somme van ix lib. gr. ter causen dat hy ghepresenteert heeft an myn Ed. heeren den hoochbailliu ende schepenen seker boucxken van het broederschap vanden glorieusen patriarch St. Joseph, by hem ghetranslateert uytte Franchoyse jnde Nederlantsche taele, ende ghedediceert aende voorn. heeren... ix lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1623-1624.)

XXV.
Herman van der Heyden.

Geboren te Loven, oefende, omtrent eene halve eeuw, de geneeskunst uit te Gent. Schrijver van minstens drie werken over geneeskunde, onder welk één misschien in Nederlandsche taal, of daarin overgezet, maakte hij zich ook bekend als Latijnsch dichter. (Bibl. gant., I, 287.)

Een Gentsch doctor, die onder den schijnnaam van Vallesius Philiatros te 's Gravenhage een hekelschrift uitgaf op twee zijner stadsgenooten, de heelmeesters J. Hellebusch en J. PinketGa naar voetnoot(1), spreekt met lof van H. van der Heyden, wiens boek over

[pagina 119]
[p. 119]

den ‘Camerganck ende Buyckloop “hij zegt” seer wel ende gheleerdelijck geschreven’ te zijn.

‘Betaelt Mr Herman van der Heyden, docteur jnde medecyne, de somme van vyftich ponden grooten, hem gheaccordeert ende by gheleyt jn consideratie van den nieuwen bouck, by hem ghemaeckt jn het stuck van de medecyne, aen schepenen toegeschreven.................. l lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1643-1644.)
‘Betaelt mr Herman vander Heyden, docteur jnde medecyne, de somme van zesthien ponden xiii s. iiii gr., hem ghejont voor een vereeringhe ten opsiene van de moeyte ende oncosten by hem ghedoocht jnt maecken ende doen drucken van sekeren bouck in fransche taele ende aen het magistraet ghedediceert, waeraf den tytle is: Discours et advis sur les fluz (de ventre) douloureux, le troussegalant (dict Cholera Morbus), la Peste et aultres accidents etc... xvi lib. xiii s. iv gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1646-1647.)
‘Betaelt mr Herman van der Heyden, docteur jnde medecyne, ten pensioene deser stede, de somme van vyftich ponden grooten jn recognitie van zekeren bouck by hem anden collegie ghededieert, ghejntuleert: Synopsis discursuum jdionat gallico editorum...       l lib. gr.’
(Idem, 1649-1650.)

XXVI. Arnout van Gheluwe, ‘de Vlaamsche boer.’

Arend of Arnout van Gheluwe was geboren te Ardooie, ten jare 1604. Van geringe afkomst - hij oefende het bedrijf van wever uit - ging hij in 1625 naar Delft, in Holland, en bleef daar aan het weefgetouw den tijd van achttien jaren.

[pagina 120]
[p. 120]

In zijne vrije uren las hij een groot getal boeken voor en over den hervormden eeredienst, maar bleef, hoewel te midden van onroomschen, dank aan zijn helder begrip, scherpzinnigheid en oordeel, het ouderlijke geloof getrouw. Vurig ijveraar zelfs voor den katholieken godsdienst, zocht hij in Holland, en nadat hij door de regeering was gedwongen dat land te verlaten, nadien in Vlaanderen, de leeraars der Luthersche en Calvinistische secten op, om met hen, in het openbaar, redetwisten te houden over het geloof, waarbij zelden of nooit het laatste woord aan zijnen tegenspreker bleef. Arnout van Gheluwe overleed te Gent, waar hij eenen boekhandel had begonnen.

Urbanus van Gheluwe (zijn zoon?) wordt op het jaar 1663 vermeld als rederijkerGa naar voetnoot(1).

‘Betaelt Arnoult van Gheluwe de somme van iii lib. gr., hem ghepresenteert ter causen dat hy aen de heeren van den collegie heeft gheexibeert diversche boucxkens, ghejntituleert den gheestelicken Jagher van Sampsons bossen, raeckende de religie ende de ketterye...     iii lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1647-1648.)
‘Betaelt Arnoult van Gheluwe de somme van xii lib. gr. hem by myne heeren schepenen ghejondt over doncosten van
[pagina 121]
[p. 121]
het drucken ende leveren van zeker boucxkens aen dheeren schepenen vander keure ende ghedeele, by hem ghemaect jn disputatie jeghens Hermanus Tegularius, ghepretendeert ghereformeert predicant van Dhelft, jn Hollant.   xii lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1648-1649.)
‘Betaelt Arnoult van Gheluwe, de somme van xxiiii lib. grooten hem ghejont jn recompense vande boucxkens an dheeren van tcollegie toegheeyghent, ghejntituleert den catholycken Echo ofte waren Gendtschen wedergalm, ende de onderwysynghe ende disputatien die hy daghelicx js (doende) jeghens persoonen van ander religie, contrarie an de gone vande catholycke Roomsche apostelicque................. xxiiii lib. gr.’
(Idem, 1648-1649.)
‘Betaelt Arnoult van Gheluwe de somme van acht ponden grooten over de leverynghe vande boucxkens anden collegie ghedaen, gheintituleert het tweede ende derde deel van den Catholicken Echo ofte waeren Ghendtschen wedergalm........ viii lib. gr.’
(Idem, 1649-1650.)
‘Betaelt Arnoult van Geluwe de somme van v ponden grooten hem bygheleyt tot hulpe vande oncosten by hem ghedoocht jn het drucken van diversche exemplairen jnhoudende diversche schoone leerynghen ende disputatien raeckende de catholieke religie, aen myne heeren schepenen ghedediceert......... v lib. gr.’
(Idem, 1651-1652.)
‘Betaelt Arnoult van Geluwe de somme van xxv ponden grooten over vyftich exemplairen ghejntituleert: den afghetrocken Masscher van het vermondt ghereformeert louter woordt Godts, an hemlieden ghedediceert ende ghedistribueert an beede de collegien.................... xxv lib. gr.’
(Id.)
‘Betaelt Arnoult van Gheluwe de somme van seven ponden xvi s. grooten over de leverynghe van sessendertich boucxkens, by (hem) aen den collegie ghepresenteert, volghende der requeste,
vii lib. xvi s. gr.’
(Idem, 1657-1658.)
[pagina 122]
[p. 122]
‘Betaelt Arnout van Geluwe de somme van ix s. iiii gr. over de leverynghe van xxviii portracten van den keyser, ghedistribueert ande heeren van den collegie........ ix s. iiii gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1658-1659.)
‘Betaelt Arnoult van Gheluwe de somme van elf ponden thien schellynghen grooten over de leverynghe van diversche boucken, by hem ande heeren van den collegie ghedaen... xi lib. x sch. gr.’
(Idem, 1661-1662.)
‘Betaelt Arnoult van Gheluwe, gheseyt den Vlaemschen boer, de somme van ses ponden grooten over sessentwintich exemplaere boucxkens van Jacob ende Eseau, by hem ghelevert anden collegie, volghende der requestie.......... vi lib. gr.’
(Idem, 1668-1669.)
‘Aen Arnout van Gheluwe, over ghepresenteert te hebben aen borchmeestre ende schepenen deser stede, seventhien exemplairen van sekeren bouck, gheintituleert den Flamschen BoerGa naar voetnoot(1), lxxii liber parisis.’
(Stadsrekening van Kortrijk, 1663-1664.)

XXVII.
Albrecht-Ignaas d'Hanins.

Deze dichter, geboren te St.-Nicolaas, omtrent 1630), maakte in zijnen tijd nog al opgang. Eerst kapitein in dienst van het koninklijk leger, liet hij omtrent het jaar 1666 den eeredienst van Mars

[pagina 123]
[p. 123]

varen voor dien van Apol en gaf een tamelijk groot getal Nederlandsche, Fransche, Latijnsche en Spaansche gedichten uit. Te Gent gevestigd, droeg hij verscheidene zijner werken op aan het magistraat, hetwelk hem telkenmale een hulpgeld toestond.

‘Betaelt Albert Ignaes d'Hanins de somme van thien ponden grooten, hem by gheleyt ter causen van het maecken ende doen drucken van het leven, martelie ende doot van den H. Martelaer St Lievinus, patroon van Ghendt, in Vlaemschen dicht, die ghedistribueert zijn an beede de collegien,   x lib. gr.’
(Stadsrekening van Gent, 1659-1660.)
‘Betaelt Albert Ignace d'Hanins de somme van ii ponden gr., hem bygheleyt ter causen van ghedicht thebben zeker rymspel van den manhaftighen ridder Liederick de Buck, eersten forestier van Vlaenderen,       ii lib. gr.’
(Idem, 1663-1664.)
‘Betaelt Albertus Ignatius d'Haenens de somme van thien pattacons over het maecken van diversche Carmina in het haelen van den primus van Leuven.’
(Idem, 1677-1678.)
‘Betaelt Albert Ignace d'Hanins de somme van vyf ponden grooten over syne diensten ghedaen jnt maecken ende opdraghen an myne Ede heeren schepenen een boecxken, jnhoudende Latynsche ende Vlaemsche dichten, met anagramata ende cronica, ter eeren vau Mr. Judocus Goethals, eersten van de Universiteyt van Leuven,          v lib. gr.’
(Idem, 1681-1682.)
‘Betaelt Albertus Ignatius d'Hanins de somme van thien ponden grooten over d'oncosten, besoigne ende diensten by hem ghedaen jnt maecken van den lofdicht over de victorie, becom-
[pagina 124]
[p. 124]
men jeghens de Turcken, het ontsetten van de stadt Weenen,
x lib. gr.’
(Idem, 1683-1684.)
‘Betaelt aen Albertus Ignatius d'Hanins de somme van twee ponden grooten over seker carmen ofte vers, by hem aen schepenen van der keure ghepresenteert ter causen van honingh ende wasch, ghevonden in de statue van Keyser Carel op de Vrydagmerct,          ii lib. gr.’
(Idem, 1688-1689.)
‘Betaelt aen den ghereformeerden kapitein dHanins de somme van iv ponden grooten ter causen van het lofdicht, by hem ghemaeckt ter eeren van onse ghenaedighe coninghinne, ghearriveert synde in Spaegnien, ende by hem in meye lestleden een deel exemplaren van dien int collegie ghebragt.. iv lib. gr.’
(Idem, 1690-1691.)
‘Betaelt aen myn heer d'Hanins, kapitain ghereformeert, de somme van viii ponden vi sch. viii gr. over de redemtie van een stuck wyn, hem ghepresenteert ter causen vande Carmina, by hem ghemaeckt op de groote victorie op den 19n Augusty 1692 door de glorieuse waepenen van syne keyserlycke Mat. jn Sclavonien teghen de Turcken.... viii lib. vi sch. viii gr.’
(Idem, 1691-1692.)
‘Betaelt an den heere d'Haenins, capitain ghereformeert, de somme van l guldens over den wyn, hem ghepresenteert ter causen van de dichten, by hem gehemaeckt over het gheluckich arrivement van syn hoocheyt electorale den hertoch van Beyeren, gouverneur van de Nederlanden...’
(Idem, 1691-1692.)
‘Aen sr Albert Ignatius d'Hanins 10 patacons permissiegeld over zijne presentatie van eene Carmina, by hem ghemaeckt ter causen van de dood van hare serenissime hoocheyt de keurvorstinne van Beyeren...’
(Idem, 1692-1693.)
[pagina 125]
[p. 125]
‘Betaelt aen Albertus Ignatius d'Hanins de somme van vyf ponden grooten ter causen van het lofdicht, by hem ghemaeckt ende aen d'heeren van het magistraet ghepresenteert angaende het huwelyk van syne hoocheyt den hertoch van Beyeren.................... v lib. gr.’
(Idem, 1694-1695.)
‘Schepenen van der keure ondonneren dheer Phil. de Stoppelaere an jr. N. d'Hanins de somme van 6 lib. gr., ct. gelt, ter causen van eenighe versen, by hem ghemaeckt op het veroveren van Naemen, den 1n deser September 1695, ende aen het collegie ghepresenteert den sesden van de selve maent... vi lib.’
(Verificatiën onder de rekeningen van den ontvanger der stadswerken.)
‘Betaelt aen jor Albert Ignatius d'Hanins de somme van acht ponden grooten jn consideratie van de Carmina, by hem ghemaeckt op het jeghenwoordigh h. jaer van jubilé, viii lib. gr.’
(Idem, 1699-1700.)

De werken van d'Hanins zijn alle zeldzaam, als waarschijnlijk maar gedrukt op een gering getal exemplaren. Veel aftrok zullen zij niet gehad hebben, daar zij onder letterkundig opzicht weinig om het lijf hebben.

XXVIII.
Jan Palfijn.

Het leven en de schriften van dezen beroemden Kortrijkzaan, wien zijne geboortestad een paar jaren geleden een standbeeld heeft opgericht, zijn bekend. Gent, dat den werkzamen, genialen man eene goede betrekking gaf, ondersteunde ook zijne wetenschappelijke studiën, welke niet alleen ten

[pagina 126]
[p. 126]

onzent, maar ook in Noord-Nederland, Frankrijk, Engeland en Duitschland zeer gewaardeerd werden.

‘Betaelt aen Jan Palfijn, mre chirurgien ende Anatomist, de somme van twaelf ponden xix s. gr. over het doen drucken ende binden van het boucxken, by hem ghemaeckt op het subject van de ontledynghe van de twee kinderen aen een gegroeyt, ende alsoo gheboren binnen dese stadt ten jaere 1702,
xii lib. xix s. gr.’
(Stadsrekening over 1703-1704.)
‘Betaelt aen Nobert Sauvage, schilder ende plaetsnijder, de somme van achthien ponden grooten over eene schilderije, representeerende de lichaemen van de voors. twee kinderen, midtsgaeders over de plaeten by hem ghesneden tot het boucxken dien angaende uytghegheven by mre Jan Palfijn, anatomist................. xviii lib. gr.’
(Idem.)
‘Betaelt aen Jan Palfijn, mre chirurgien, de somme van vyf en twintigh ponden grooten jn redemptie van den wyn ter causen van sekeren bouck van de osteologie, aen het collegie opghedraeghen............... xxv lib. gr.’
(Stadsrekening over 1709-1710.)

XXIX.
Pater Lodewijk-J. Robyn.

Deze Predikheer is opsteller van een boekje, dat wetenswaardige bijzonderheden mededeelt over de godsdienstberoerten binnen en omtrent Oudenaarde. Dit schrift vond grooten bijval, zoodat het niet min dan vier uitgaven beleefde: in 1721, te Gent, en in 1753, 1756 en 1773 te Oudenaarde.

Onderstaande brief, deelmakende van 't archief

[pagina 127]
[p. 127]

der stad Oudenaarde, pleit voor de zedigheid van den schrijver.

Gent, den 16 April (1721).
‘Mynheer,
Het boekjen, waer van ik UE. voortyts ghesproken hebbe, is voltrokken, en hebbe het zelfde op Ul. woord aen d'Heeren van 't Magistraet opgedragen; bidde van tzelfde gunstelyck te aenveirden van dien, denwelcken hetzelfde met alle ootmoedigheyt is opdraegende.
Zende ook met dankbaerheyt uwe schriften wederom, en ist dat UE. iets vind dat verbetert moet worden, zal geerne alles volgens Ul. verzoek volbrengen. Blijve, Myn heer,
UE. toegenegen dienaer,
Lud. J. Robyn, Ord. Pred.
Myn heer
Myn heer Cornelis de Meyere, eersten Raedspensionaris tot Audenaerde.’

Het antwoord van het magistraat op bovenstaand verzoekschrift is van den volgenden inhoud:

‘Burghemeestere ende Schepenen der stede van Audenaerde ordonneren d'Heer Albertus Goeman, hemlieder tresorier, te betaelen aen den eerw. Pater Ludovicus Robbyn, voor eene gratuiteyt ende recompensie, ter causen van het boeckxken, by hem ghemaeckt, wesende dHistorie van den oorspronck, voortganck ende onderganck der ketterye binnen ende ontrent Audenaerde, de somme van hondert guldens. Actum in tCollege desen 7n Mey 1721.
B.F. Odemaer’.
‘Ontfanghen in alle dankbaerheyt den inhoudt dezer, my gejont door het edel en hoogachtbaer Magistraet der stede van Oudenaerde, dezen 8 Mey 1721, binnen Gent.
Ludovicus J. Robyn, Ord. Pred.
[pagina 128]
[p. 128]

Deze mededeelingen leveren het onwedersprekelijk bewijs op, dat het toekennen van hulpgelden aan beoefenaren van letteren en wetenschappen, tegenwoordig weleens als een misbruik van onzen tijd aangeklaagd, vroeger algemeen, ja gedrongen was in de zeden en gebruiken onzer voorouders, en dat niet alleen stads-, maar ook gewestelijke besturen zich door ondersteuning van letterkundigen arbeid wilden onderscheiden. Zonder deze ondersteuning hadden ongetwijfeld velen der hiervoren vermelde schriften nooit het licht gezien, en ware de beoefening van taal en letteren, in de drie laatste eeuwen, geheel en al onbeduidend geweest. Meestergewrochten van blijvende waarde werden niet geleverd, 't is waar; maar onze Vlaamsche schrijvers begrepen, dat de invloed der vreemde overheerschers diende tegengewerkt te worden, vooral door het boek, om het volk, met zijne taal, zijnen eigenen zin en geaardheid te doen behouden. Onze aanteekeningen mogen de beknibbelaars overtuigen dat, in elke eeuw, de mannen, die zich nuttig maakten jegens de maatschappij en den letter- en kunstroem des lands trachtten te verhoogen, op de medewerking der Vlaamsche wethouders rekenen mochten.



illustratie

voetnoot(1)
Het inrichten en schikken der processie, met verscheidene rederijkersvertoogen, werd jaarlijks aan den dichter toevertrouwd.

voetnoot(1)
J. van den Vivere, Chronijcke van Ghendt, 213.

voetnoot(1)
Latijnsche overzetting, door Jan David, van zijn Vlaamsch boek: Den Christelijken Waerseggher, de principale stucken van t' christen Geloof en Leven int cort begrijpende.

voetnoot(1)
Archief der stad Oudenaarde. De afschriften der (heden onvindbare) brieven zijn van den archivaris van der Meersch.

voetnoot(1)
Dit werk verscheen ook in het Vlaamsch, te Antwerpen, ten jare 1635.

voetnoot(1)
Den kraijenden Haene van AEsculapius ofte Kerstnachtgedachten vanden jare 1682, door den nieuw ten dageraet verrysenden Vallesius Philiatros, medecijn tot Ghendt (1683).

voetnoot(1)
‘Betaelt mr Urbanus van Gheluwe de somme van zes ponden grooten, hem bygheleyt over t je vertooch by hem ende syne confrers gedaen in het spelen van diveersche actien,
vi lib. gr.’
(Stadsrekening over 1663-1664.)
voetnoot(1)
Deze titel is onjuist afgeschreven; 't werk heette: De Vlaemsche Boeren-Knodse, om den ydelen loosen alarm uytgheblasen van domine Hamerstede, nieu ghereformeert predicant van Maestricht, als roock te doen verdwynen. Gent, Max. Graet, 1664, 4o, 32 bl.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Jan Delmeere

  • over Jan Onghena

  • over Peter de Backere

  • over Jan David

  • over Antonius Sanderus

  • over Herman van der Heyden

  • over Albertus Ignatius d' Hanins

  • over Jan Palfijn

  • over Geeraard Pijsekin

  • over Joost van Coye

  • over Matthijs de Castelein

  • over Wulffaert Weys

  • over Gilis van Meerlant

  • over J. van der Haghen

  • over Philip van der Vaedt

  • over Frans Hoorenbaut

  • over J. van der Haghen

  • over Frans Ruuffelaert

  • over Karel van Beerlare

  • over Jan Stalins

  • over Jan de Pottere

  • over Lieven van Thuyne

  • over Justus de Harduwijn

  • over Pieter van der Meeren

  • over Cornelis van der Meeren

  • over Arnout van Gheluwe

  • over Lodewijk Robijn

  • Frans De Potter


datums

  • 23 juli 1641

  • 15 mei 1642

  • 22 maart 1642

  • 12 juli 1642

  • 17 juni 1642

  • 12 juni 1642

  • 16 maart 1651

  • 19 april 1651

  • 16 april 1721