Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Gids. Jaargang 18 (1929-1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Gids. Jaargang 18
Afbeelding van De Vlaamsche Gids. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Gids. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.36 MB)

ebook (4.11 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Gids. Jaargang 18

(1929-1930)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

Bij Karel van de Woestijne's Overlijden

Ik twijfel er niet aan: zooals er thans in Frankrijk een onbeslechtbare strijd om de literaire kroon wordt gevoerd tusschen Racine en Corneille en de overwinning nu eens naar den een, dan weer naar den anderen overhelt, al naar gelang de tijdsomstandigheden hun gewicht in de rechtsche of de linksche weegschaal leggen, - zoo zal er over afzienbaren tijd, met klem van redenen, vaak een parallel worden gemaakt tusschen Karel van de Woestijne en Guido Gezelle, om wie, in de Vlaamsche literatuur, de kroon der poëzie zal spannen. Want met van de Woestijne hebben wij niet enkel den grootsten dichter zijner generatie verloren, maar een van de twee grootste dichters waarop onze letterkunde sedert haar ontstaan trotsch mag gaan.

Dat Karel van de Woestijne ooit onder het volk de populariteit zal genieten die Guido Gezelle geniet, geloof ik intusschen niet; maar niettemin is het zeker dat uit het werk van den Van Nu en Strakser een keus van gedichten zou kunnen worden gemaakt, waardoor hij nader bij den man van de straat zou komen te staan en in breedere lagen worden begrepen en genoten; doch bij de elite, die poëzie proeven en waardeeren kan, zal nooit de zwaarder en koppiger wijn, dien Karel van de Woestijne ons biedt, worden ter zij geschoven voor het ontegensprekelijk frisscher en zuiverder bronwater, dat, als het ware uit den oorsprong der tijden, ons uit het werk van den West-Vlaming tegenvloeit. Wie dan poëzie genieten kan, - nu eens zal hij zich laven in Gezelle's Verzen, maar op andere oogenblikken zal hij zich verdiepen in De Modderen Man of in Het Bergmeer: twee glanspunten van gelouterde schoonheid.

 

* * *

Sedert zijn eerste schrijversjaren was van de Woestijne - Goethe indachtig - er van overtuigd dat poëzie alleen kon zijn gesymboliseerde of lyrische autobiographie. Maar misschien heeft

[pagina 19]
[p. 19]

die opvatting nooit grooteren invloed op den dichter gehad dan in de laatste jaren van zijn leven, toen hij, lichamelijk naar het scheen haast gebroken, zelfs in den familiekring afgetrokkener, een nog intenser zielen-leven is gaan leven, dat ook zooveel subtieler in zijn eenvoud, zooveel schitterender in zijn koelheid was. Maar van het eerste begin af, en tot het einde toe, heeft van de Woestijne gestaan in het teeken van den innerlijken strijd: den strijd van zijn geest en van zijn zinnen tegen het leven, dat hem was beschoren en den tijd waarin hij had te leven. Het leven en zijn tijd: de omstandigheden waarin hij zelf verkeerde, waarmee hij ten deele genoegen nam of die hem verrukten, maar die nooit ten volle zijn rusteloos-onvoldanen hartstocht bevredigden; de revolutionaire opvattingen van den tijd, waarin hij uit wrangheid meer dan uit goedertierenheid ten deele opging, maar die zijn dieper-ik, de onbewust gistende innige neigingen van zijn gemoed onvoldaan lieten. Aanvankelijk zocht hij er onbewust troost in, los te staan van elken band en te mogen leven in de weelde der symbolen. Want de natuur of 't natuurlijk simpele bestaan waren hem vreemd. In hen kon hij geen sterkte, geen vernieuwing van zijn krachten vinden. De moeheid, zuster van het à quoi bon, liet hem daarom nooit los. Hij was moe, omdat hij, al was hij in den grond levenslustig en al kon hij bij gelegenheid grappig doen, nooit als andere kinderen had gespeeld, nooit als andere jonge lieden de teugels van het leven had gevierd. Sedert altijd in de lectuur verdiept, aan de lectuur zelfs verslaafd, sprak zijn hartstocht zich uitsluitend uit in het vers. Niet het gelouterde essentieele van dien hartstocht - waarvan, zooals van het lam, vlokken vacht aan de vele doornen van den weg zouden zijn blijven hangen - maar de ruwe hartstocht, onontbolsterd, met slakken en al. En met de zwoelheid van de gloeiende eenzaamheid.

Doch allengerhand, onder den druk van het nooit elders dan sporadisch in het vers beleden leed van zijn leven, is van de Woestijne gaan zoeken naar den weg die, buiten alle bijkomstigheid en toevalligheid, leidt naar berusting: de loutering van zijn inwendig wezen, van de verbeeldingen van zijn gemoed, door zich zelf, al zoekende en al tastende, te stellen onder de hoede van een ideëel, zuiver, mild en goedertieren wezen, dat hij God heeft genoemd. Van den dichter van zijn tijd, met zijn overlading aan

[pagina 20]
[p. 20]

gedachteleven, aan excentrische uitvindingen, aan koortsige zinnelijke experimenten, zwaar van den druk der overbeschaving - zwoele luchtgesteldheid vóór 't onweer - is van de Woestijne, langs een innerlijken zuiveringsweg, geworden de dichter der pure, on-wezenlijke menschelijkheid. Zeker, in De Modderen Man, God aan Zee en Het Bergmeer vinden wij denzelfden grondtoon terug als in het Vaderhuis, De Boomgaard der Vruchten en De Gulden Schaduw; maar de vroegere overgevoeligheid, de vroegere weelderigheid zijn geworden acute pijniging, sobere beslistheid. De kleurige en geurende vruchten van den Boomgaard zijn geworden de effen, doch diep-bewogen en, met duizenden facetten lichtende, diamanten spiegel van Het Bergmeer. En Karel van de Woestijne zelf van Florentijn een Franciskaan.

 

* * *

 

Het proza van Karel van de Woestijne, waarin De Boer die sterft een hoogtepunt bereikt, heeft eigenlijk denzelfden ontwikkelingsgang doorgemaakt: van De Zwijnen van Kirké's soms in gongoristische bewogenheid op-golvende volzinnen, onder welker daver wij soms vreezen te gaan bezwijken, tot de vlijmscherpe helderheid van De Beginselen der Chemie...

 

* * *

 

Maar daarmee wil ik niet gezegd hebben dat de latere periode van van de Woestijne's leven het zou gewonnen hebben van de eerste. Dat de eeuwige strijd in den dichter tusschen zijn sensualisme en zijn mysticisme geëindigd zou zijn met de overwinning van zijn mystieke neigingen en het goede in hem het kwade zou hebben verteerd. Er is in den schrijver in den loop der jaren niets wezenlijks veranderd. Maar de zin voor het groteske, het dwaze en het monsterachtige is met de jaren afgenomen; de uiterlijkheden verliezen aan kleur en aan geur; de subtielere ironie is er in de plaats van gekomen: sensualisme en mysticisme zijn gaan samenvloeien in het gestolde licht van den koelen diamant. Anders is het werk geworden, naar den schijn koeler, puntig-schitterender. Het vroegere werk woog over u en verwarmde u als een mantel van weid-

[pagina 21]
[p. 21]

sche pracht; het latere neemt ge in u op en van u uit straalt het dan uit in wondere schittering. Het is niet schooner omdat het anders is, maar omdat het, hetzelfde zijnde, koel-intenser is. Maar soms toch is het kleurige, geurige vleesch van een perzik heerlijker genot dan een helder schitterende diamant. En grijpt men naar van de Woestijne's vroeger werk.

 

* * *

 

Met van de Woestijne hebben wij verloren den grooten dichter van het moderne gevoelsleven, maar ook een mensch die met ascetische gelatenheid het leed, dat ook hem niet werd gespaard, in het diepste en zuiverste van zijn wezen heeft opgenomen, als de spijze der Schoonheid.

 

F.V. TOUSSAINT VAN BOELAERE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Fernand Toussaint van Boelaere

  • over Karel van de Woestijne


datums

  • 24 augustus 1929