| |
| |
| |
Het tijdschrift ‘Ruimte’ (1920-21)
door F. van Passel
HET tijdschrift Ruimte verscheen te Antwerpen van maart 1920 tot oktober 1921 onder de leiding van Eugeen De Bock. Ondanks zijn kortstondig bestaan heeft het blad een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkelingsgang van de Vlaamse letterkunde na de eerste wereldoorlog. De uitgever zelf heeft in De Vlaamse Gids van juni 1950 enkele herinneringen opgehaald aan een tijd, waarin het Vlaamse dynamisme de Antwerpse jeugd doorzinderde en haar dreef tot artistieke experimenten van hoog gehalte. Steunend op de gegevens van De Bock en op het resultaat van een langdurig onderzoek zal ik trachten een synthese te leveren van de geschiedenis en de betekenis van Ruimte.
| |
1. De Voorgeschiedenis
De voorgeschiedenis van Ruimte speelde zich af tijdens de bezetting. Omstreeks 1916 begon de eenzijdige invloed van de Duitse tijdschriften op de Vlaamse jeugd duidelijk te blijken. Waar de meeste reeds gevestigde kunstenaars zich resoluut tegen de bezetter keerden, daar was het gemoed van de jongeren ontvankelijker voor het groot aantal symptomen van een diepgaande vernieuwing, die bleken uit de Duitse tijdschriften Die weissen Blätter, Die Aktion, Der Sturm. De studententijdschriften De Goedendag en Aula stonden open voor de pogingen van humanitair expressionisme naar Duits model. In De Stroom, het culturele tijdschrift van de Vlaamse activisten waarvan slechts vier nummers verschenen, trachtte Paul Van Ostaijen een theoretische basis te leggen voor de nieuwe artistieke richting in zijn opstel: Ekspressionisme in Vlaanderen. Hij publiceerde een maand voor de wapenstilstand de eerste dichtbundel van het humanitair expressionisme: Het Sienjaal.
De repressie van het activisme sloeg de jongeren uiteen, zij hadden gestudeerd aan de vernederlandste universiteit te Gent, zij hadden meegewerkt aan tijdschriften of bewegingen voor een federalistisch België, zij hadden een ambt aanvaard tijdens de bezetting. Het merendeel der jonge expressionistische kunstenaars was van verre of van dichtbij betrokken bij het activisme en werd daarom verontrust door het gerecht. Door de algemene
| |
| |
bezorgdheid voor de wederopbouw en de gevolgen van de oorlog, zoals papierschaarste enz. slaagden ook de ‘passief’ gebleven kunstenaars er niet in de continuïteit van het Vlaams-culturele leven te verzekeren. Gedurende ongeveer dertien maanden lag het artistieke leven in Vlaanderen lam.
Pas in december 1919 was de toestand in zoverre normaal dat aan de wederoprichting van tijdschriften kon worden gedacht. Jozef Muls teruggekeerd uit Rusland en Engeland was de eerste om van wal te steken met een verjongde Vlaamsche Arbeid, waarin hij hoopte naast de weergekeerde frontkunstenaars ook de jonge expressionisten op te nemen. Zijn oproep vond geen gehoor bij deze laatsten, die er niets voor voelden te werken onder de leiding van een veertigjarige.
| |
2. Het Manifest
Eugeen De Bock, die zopas de uitgeverij De Sikkel had opgericht en een grote belangstelling toonde voor de vernieuwing in de kunst, besloot de stap te wagen met een specifiek modern tijdschrift voor de jongeren. Hij had een dubbel doel: de uiteengeslagen activisten weer samen brengen voor een nieuwe Vlaamse beweging en voldoen aan de verElsten van het humanitair expressionisme. Hij noemde het tijdschrift ‘Ruimte’, omdat er een algemene drang bestond buiten de perken van de literatuur te treden.
Vooraf achtte De Bock het nodig een manifest voor het tijdschrift op te stellen om het publiek voor te lichten en uit de reactie gegevens te putten voor de oplage van het blad. Te dien einde deed hij beroep op vier vrienden, leden van het kringetje voor moderne kunst door Van Ostaijen tijdens de bezetting te Antwerpen opgericht, om samen met hen de toestand te onderzoeken en een geschikte tekst op te stellen. De jonge dichter Victor Brunclair, de grafische kunstenaars Jos Leonard en Paul Joostens alsmede Stan Van Ostaijen als vertegenwoordiger van zijn naar Duitsland uitgeweken broer hielden met De Bock een eerste vergadering te zijnen huize.
Als leidraad voor de artistieke tendens van het manifest namen zij de beginselverklaring van het Duitse tijdschrift Die weissen Blätter, de uiteenzetting van Paul Van Ostaijen in Ekspressionisme in Vlaanderen en de verzenbundel Het Sienjaal. Hun bedoeling bestond erin het manifest van de nieuwe generatie op te stellen, maar ze zijn daarin niet ten volle geslaagd omdat geen van de vijf op dat ogenblik een duidelijk besef had van het globale uitzicht der humanitair expressionistische richting. Klaarder was hun standpunt ten opzichte van de Vlaamse strijd: zij proclameerden de wedergeboorte van de Vlaamse Beweging en riepen de kunstenaars op tot een politieke actie. Zij verklaarden te willen streven naar een nieuwe gemeenschapskunst en de ethische basis van elke artistieke activiteit te erkennen.
Retrospectief en in het historisch kader van het expressionisme beschouwd, was dit manifest uiterst mager gestoffeerd: er ontbrak een
| |
| |
precies artistiek credo, van medewerkers was nog geen sprake, er bleef een gevaarlijke dubbelzinnigheid bestaan als de vijf verklaarden in principe niet tegen impressionistische kunst gekant te zijn. Toch voelden de lezers de geestdrift en de wil tot vernieuwing en dat alleen reeds was een voldoende reden om met enthousiasme het nieuwe tijdschrift te begroeten en medewerking toe te zeggen.
| |
3. De Medewerkers
De eerste nummers van Ruimte maakten ophef: Wies Moens publiceerde enkele gedichten uit De Boodschap, Marnix Gijsen stond de omstreden Loflitanie van den heiligen Franciscus van Assisi af, Gaston Burssens, Victor Brunclair, Maurits Van de Moortel, Paul Verbruggen, Karel Van den Oever, Antoon Jacob en uiteindelijk ook Paul Van Ostaijen zonden gedichten in. Albert Van Hoogenbemt, Jos Leonard, E. De Bock, Victor Brunclair, Antoon Jacob, Karel Chrispeels, Victor Lacour, Marcel d'Haese zorgden voor proza en kritieken. Herman Vos, Maurits Van de Moortel en Antoon Jacob schreven opstellen over de sociale en politieke problemen. Om het kader te verruimen verschenen vertalingen van Li-Tai-Pe, van Däubler, van Herbert Read, van Ludwig Rubiner en van Rupert Brooke. Voor het grafische gedeelte zorgden de gebroeders Jespers, Paul Joostens, Jos Leonard, de gebroeders Cantré e.a.
Het tijdschrift kende in totaal twintig nummers lopend van maart 1920 tot oktober 1921. Toen Ruimte door inwendige twisten over artistieke en pecuniaire problemen ophield te verschijnen, was de expressionistische beweging levenskrachtig genoeg om Vlaamsche Arbeid in te palmen en een vijftal andere tijdschriften op te richten. De uitbouw van het programma werd in die verschillende bladen voortgezet en het is slechts door de studie van het geheel, dat wij erin slagen een overzicht van het humanitair programma samen te lezen.
| |
4. Het Programma
Wat wilde het humanitaire expressionisme der Ruimte-groep? Tegenover de naakte stoffelijke werkelijkheid stelde het zijn geloof in de geest, in de werkelijkheid binnen in ons;
tegenover de positief-wetenschappelijke gegevens, het geloof in het onverklaarbare, het intuïtieve, het visionaire;
tegenover de materialistische geld- en genotwoede, de zucht naar verdieping in het innerlijke wezen, naar het goddelijke toe, naar de mystiek;
tegenover de scherpe psychologische ontleding van de persoonlijke conflicten, de synthetische kijk op de noden en ellenden van de ganse maatschappij;
tegenover het individualisme en de burgerlijke kijk op de samenleving, het altruïsme en de socialiserende zin;
| |
| |
tegenover het brutale militarisme en het kapitalisme, het humane pacifisme en de broederliefde;
tegenover de zogezegde decadente overbeschaving van het oude Europa, de geestdriftige krachten van de vitale primitieven, de edele rust en de wijsheid van het oosten. (Li-Tai-Pe, R. Tagore.)
| |
5. De inhoud
De creatieve verdienste van de medewerkers aan Ruimte ligt in hun poëzie: een aantal verzen uit De Boodschap, uit De Voorhof, uit Het Sienjaal zijn wezenlijke aanwinsten voor onze literatuur. Hun intrinsieke waarde zit in de verheven boodschap van broederliefde en vrede, in de idealistische overmoed van hun levensbeschouwing, in de frisse beeldspraak en in de wonderlijke harmonie van overmoed en vrijvers. Daarenboven zijn zij belangrijk om de grote invloed, die zij gedurende de periode van '20 tot '30 hebben uitgeoefend zowel op de Hollandse als op de Vlaamse dichters. Ik verwijs hier naar een oordeel van Anton Van Duinkerken, die er zich nu nog steeds over verbaast, dat hij en zijn vrienden zo diep beïnvloed werden door de Ruimte-poëzie.
Nochtans moeten wij vaststellen, dat de meeste poëzie het karakter droeg van een geforceerde schepping, de tendens verdrong al te vaak de dichterlijke inspiratie, het ethisch bewustzijn remde de spontane scheppingskracht. De opgeschroefde humanitaire geestdrift ontaardde vaak in holle retoriek en vals pathos. De gedichten van Brunclair, van M. Van de Moortel, van Burssens en zelfs een belangrijk aantal verzen van Moens en Van Ostaijen kunnen ons niet meer bekoren.
De vernieuwing van de poëtische inhoud veroorzaakte een ingrijpende vormverandering. De geweldige geestdrift en de strijdlust van de expressionisten doorbraken de regelmatige versvorm naar het voorbeeld van Whitmans Leaves of Grass; onder invloed van het futuristisch manifest namen de dichters hun toevlucht tot het gebruik van alleenstaande woorden, de verbindingswoorden vielen weg. De beeldspraak werd gemoderniseerd: door het gebruik van termen ontleend aan de technische vooruitgang werd de kloof tussen poëzie en modern wereldbeeld overbrugd. Naarmate het metrum uiteenviel vergrootte de rol van de beeldspraak, het aantal beelden nam toe en er was een evolutie naar het gezochte suggestieve beeld. Over dit aspect van het humanitaire expressionisme zijn eindeloze polemieken gevoerd tussen Urbain Van de Voorde enerzijds en Brunclair, Moens en Van Ostaijen anderzijds. Merkwaardig is in de humanitaire poëzie ook de bijbelse en plechtstatige toon, die meestal bekomen wordt door het overvloedig gebruik van pauzen en omslachtige zegswijzen ontleend aan de oosterse talen.
Voor het proza is de oogst practisch nihil, we kunnen maar één voldragen werk in humanitaire geest onthouden: De Celbrieven van Wies
| |
| |
Moens. Uit het werk van de jonge gedetineerde spreekt een intens geloof in de universele broederlijkheid en de menselijke goedheid; de schrijver brengt hier in proza dezelfde christelijke en Vlaamse boodschap als in zijn poëzie. Spijtig genoeg draagt de bundel brieven de stempel van de bijzonder geladen en overspannen atmosfeer van die tijd. Vele zinnen klinken ons als retoriek in de oren en vaak glimlachen wij om de grenzeloze naïeveteit van de schrijver.
Het proza van Paul Van Ostaijen, de Grotesken staat geheel afzonderlijk en doet meer aan Kafka denken dan aan het humanitair expressionisme. De cynische verloochening van de menselijke waardigheid, de ontluistering en de satire zonder opbouwend idealisme zijn principieel in strijd met de verheven geest van het humanitarisme. Van Ostaijen en zijn vrienden hadden de novelle Die Verwandlung gelezen toen ze in 1915 verscheen in Die weissen Blätter en hoewel ze de bedoeling niet gans begrepen waren ze allen zeer onder de indruk.
Jos Leonard, Frank Van den Wijngaert en Victor Brunclair hebben op zuiver technisch gebied experimenten gewaagd met cinematografische effecten om een ultra-moderne roman te schrijven maar geen enkele proef schonk bevrediging. Fragmenten verschenen niet alleen in Ruimte maar ook in Vlaamsche Arbeid en tot in 1928 heeft Brunclair zijn uiterste best gedaan. Het resultaat was een roman De Monnik in het Westen, die thans zo goed als vergeten is.
Omstreeks 1930 bloeide in onze letterkunde een romankunst op, die onder vele opzichten voldeed aan de ethische eisen van Ruimte. De nieuwe prozakunst trachtte uit te stijgen boven de dorpsnovelle en het provincialisme, ze behandelde hoofdzakelijk conflicten van de geest. Ook het proza van Marnix Gijsen vertoont dezelfde ethische belangstelling voor het waarom der menselijke gedragingen.
Voor het toneel heeft de beweging rondom Ruimte geen creatieve betekenis gehad: het blad publiceerde tijdens zijn bijna tweejarig bestaan niet één origineel toneelwerk. Door Karel Chrispeels werd een poging ondernomen om interesse te wekken voor de toneelrevolutie in Duitsland, hij vestigde de aandacht op de voorstellingen van expressionistisch toneel te Keulen. De vernieuwing van het Vlaamse toneel is niet van Ruimte uitgegaan maar van de soepelste der Van Nu en Straksers Herman Teirlinck.
In Ruimte verscheen weinig literaire kritiek, de baanbrekende opstellen over het humanitaire expressionisme zijn later in Vlaamsche Arbeid, in Pogen en andere bladen gepubliceerd. Ruimte had het probleem aangesneden in zijn inleidend artikel en in een opstel van De Bock over de stand van de jonge Vlaamse letterkunde. De boekbesprekingen bleven meestal beperkt tot bibliografische gegevens en ellenlange citaten.
De bijdragen over plastische kunsten daarentegen waren belangrijk. Ze bewezen de uitgebreide documentatie over de nieuwste richtingen in de kunsten, ze bewezen ook dat het humanitaire expressionisme plastisch
| |
| |
gesproken reeds voorbijgestreefd was en dat een reeks andere experimenten de aandacht opeiste. Vooral Paul Van Ostaijen, die in het naoorlogse Berlijn verkeerd had in kringen, die het organisch expressionisme en het dadaïsme huldigden, gaf blijk van veranderde inzichten. Hij verloor zijn belangstelling voor het ethische programma van Ruimte en werkte slechts mee omdat geen ander blad voor hem open stond. Terecht heeft De Bock dan ook Van Ostaijen een ‘anti-Ruimte’ man genoemd.
| |
6. Invloeden
Het is een gemeenplaats van de humanitaire kunstenaars te beweren, dat zij onder Duitse invloed stonden en dat hun werk in velerlei opzicht gelijkenis vertoont met de poëzie van Franz Werfel, Th. Däubler, Else Lasker-Schüler, August Stramm e.a. Dat mag ons echter niet blind maken voor de invloed van W. Whitman, G. Apollinaire, Fr. Jammes, Vildrac om maar enkele niet-Duitse kunstenaars te noemen. Heel vaak heeft het woord invloed een verwijtende betekenis, maar laten wij niet vergeten, dat het ook een blijk van grote belangstelling voor het intellectuele en artistieke leven buiten onze grenzen is en dat het de jongeren tot eer strekt hun doel op Europees niveau te stellen.
| |
7. Het buiten-literaire
Op Vlaams terrein heeft Ruimte zijn taak vervuld: de opstellen van Herman Vos en Antoon Jacob bewezen de leefbaarheid van een naoorlogse groepering, zij schonken de moed terug aan honderden ontwortelde jonge mensen en kweekten een vernieuwd Vlaams bewustzijn aan bij de jeugd. In het kader van de Vlaamse Beweging na de eerste wereldoorlog heeft Ruimte een niet te onderschatten organisatorische taak vervuld. Zodra de leefbaarheid van het tijdschrift bewezen was, durfde Herman Vos het aan een zuiver nationalistisch blad De Ploeg uit te geven en daarin te ijveren voor amnestie, Vlaamse rechten en politieke actie.
Op sociaal-politiek terrein hechtte het blad belang aan de economische ontwikkeling van het Vlaamse volk, het sloot in dat opzicht aan bij de theorieën van August Vermeylen en Lodewijk De Raet. Tot onmiddellijke resultaten is het niet gekomen omdat de medewerkers aarzelden aan te sluiten bij een politieke partij. In hun hart waren zij overtuigde collectivisten maar ze schrokken terug voor de aansluiting bij de socialistische partij omdat deze te weinig belangstelling betoonde voor het flamingantisme en anderzijds een paar gelovigen afschrikte. Nochtans is die sociaal-economische belangstelling van de kunstenaars rond Ruimte van belang geweest. Een aantal jongeren werd er door aangespoord het sociale element in de kunst te verwerken.
| |
| |
| |
8. Betekenis
De grootste verdienste van Ruimte voor de Vlaamse cultuur ligt mijns inziens op literair-organisatorisch gebied: het heeft een nieuwe groepering gevormd en aan het werk gezet, het heeft de ‘moderne’ jongeren in staat gesteld hun werk te publiceren en over de nieuwe ideeën te debatteren. Het heeft bovendien bewezen dat de Vlaamse Beweging niet dood bleef en dat een cultureel tijdschrift leefbaar was. Door het stimulerend voorbeeld van Ruimte ontstonden Ter Waarheid, Pogen, Opstanding, Het Overzicht, zij zetten de Ruimte-gedachte in haar geheel of gedeeltelijk voort.
Ruimte heeft een stimulerende invloed gehad op het geheel der Vlaamse literatuur door zijn hernieuwd geloof in de mens, door de herwaardering van de geest, door zijn revolutionaire geestdrift. Het heeft vooral een klimaat geschapen, waarin de generatie van dertig is opgegroeid, het heeft een beweging ingeluid, die tot op heden voortduurt. De huidige avant-garde theorieën zijn in menig opzicht de voortzetting van de taak door Ruimte in 1920 zo geestdriftig aangevangen.
Gedurende een korte periode heeft de groep van Ruimte een cultuur-uitstraling bewerkt. De Hollandse jongeren, vooral de katholieken keken vol ontzag op naar Wies Moens en Paul Van Ostaijen, Waalse bladen verzochten De Bock om bijdragen over Ruimte en de verhouding tot Van Nu en Straks, Brusselse franstalige clubs inviteerden Van Ostaijen, vertalingen van verzen uit De Boodschap verschenen in het Italiaanse tijdschrift La Rivista.
| |
9. Ruimte en Van Nu en Straks
In de verschillende literatuurgeschiedenissen wordt van Ruimte beweerd, dat het een hevige oppositie voerde tegen de opvattingen der Van Nu en Straksers. Dat is een gevaarlijke generalisatie omdat in het tijdschrift zelf slechts sporadisch gereageerd werd tegen een paar aspecten van de generatie van negentig. De eigenlijke aanval greep buiten het tijdschrift plaats, in Vlaamsche Arbeid en in een brochure over Karel Van de Woestyne. De meeste aanvallers behoorden tot de groep van Ruimte maar ook medewerkers aan Het Roode Zeil (Paul Kenis) trokken van leer tegen Vermeylen en Van de Woestyne.
Vermeylen werd aangevallen om zijn anarchistisch individualisme, om zijn gebrek aan sociaal gevoel en om een tekort aan synthese. In velerlei opzicht was deze kritiek ongegrond en overbodig, omdat Vermeylen zijn anarchisme reeds lang herroepen had. Bovendien gold een aantal verwijten meer de speciale tijdgeest van de jaren negentig dan de persoon van Vermeylen zelf. Immers de tijdgeest bepaalde het individualistisch uitgangspunt der Van Nu en Straksers: juist daardoor zocht Vermeylen naar een synthese in het individu, wat volgens hem een noodzakelijke voorwaarde
| |
| |
was om te komen tot een synthese individu-gemeenschap. Hij streefde naar het wereldburgerschap door een intellectuele elite. Ruimte daarentegen had als uitgangspunt - (ook een teken van de tijd -) de gemeenschap, het zocht zijn synthese in het beeld van de harmonische samenleving, die het individuele van boven uit zou regelen, het trachtte naar de ontvoogding van de massa. Die twee uiteenlopende standpunten zijn niet te verzoenen en de eindeloze polemiek heeft de kloof niet versmald.
Karel Van de Woestyne werd aangevallen om zijn individualisme en zijn volslagen gebrek aan sociale belangstelling. Ook hier kan de polemiek herleid worden tot een discussie over het uitgangspunt. De 45-jarige Van de Woestyne bleef de mening toegedaan, dat de kunst individueel en esthetisch moest blijven. Het Roode Zeil en 't Fonteintje werden gekleineerd omdat beide tijdschriften weigerden de ethische imperatief in hun programma te schrijven. De langdurige polemiek heeft weinig aarde aan de dijk gebracht en geenszins bijgedragen tot sanering van de toestand.
| |
10. Discriminatie en einde
Ondanks zijn veelzijdige en noodzakelijke activiteit moest Ruimte vlug verdwijnen omdat zelfs voor de allernaïefste medewerkers spoedig bleek, dat de opgeschroefde idealen onbereikbaar bleven. Ondanks de inspanningen van de jeugdige expressionisten bleef het mensdom innerlijk verscheurd, hun idealistische overtuiging liep dood op een muur van botte onverschilligheid bij de massa waarvoor ze zich wilden opofferen. Het opgaan in uitingen van levenskracht verliep bij de doorsneemens in luidruchtige sport- en jazzmanifestaties, die het geestelijke overwoekerden en niets meer gemeens hadden met de gedroomde ethische belangstelling voor de gemeenschap. Op korte tijd verloren de humanitaire expressionisten hun kosmische idealen ten bate van het nationalisme, de sociologie en de kunst.
Reeds bij de aanvang van zijn tweede jaar ondervond Ruimte de weerslag van de gewijzigde belangstelling. Waar voor de eerste nummers de kopij zich ophoopte, moest de uitgever tijdens de tweede jaargang om een bijdrage bedelen. Marnix Gijsen zag het eerst het opgeblazen-pathetische van hun houding in en weigerde verdere medewerking. Paul Van Ostaijen publiceerde nog een paar opstellen in Ruimte omdat er voorlopig geen andere gelegenheid was. Daarbij kwam nog een aantal twisten tussen Brunclair en De Bock over het betalen van de medewerkers en de redactie, terwijl het blad voor de uitgever al een verliespost was. De onophoudelijke verwijten aan zijn adres deden De Bock ertoe besluiten van verdere uitgave af te zien.
Zodra Ruimte in de agonie lag hernieuwde Jozef Muls zijn voorstel tot fusie met Vlaamsche Arbeid. Deze keer viel het aanbod in goede aarde
| |
| |
en dadelijk kreeg Vlaamsche Arbeid een strijdvaardig karakter, dat Karel Van de Woestyne toeliet in juni 1921 te schrijven, dat de generatie van Ruimte de oude Vlaamsche Arbeid stormenderhand veroverd had.
Samenvattend kan van Ruimte geschreven worden, dat het voor de Vlaamse Beweging en de letterkunde een voorname organisatorische en stimulerende rol heeft gespeeld. Daarom ook zullen wij de generatie van twintig bij voorkeur vereenzelvigen met het tijdschrift Ruimte en het humanitair expressionisme, zelfs al zou gemakkelijk kunnen bewezen worden, dat de kunstenaars van 't Fonteintje - om maar één voorbeeld te nemen, - creatief gesproken evenveel gepresteerd hebben als hun veel rumoerigere tijdgenoten van Ruimte.
|
|