De Vlaamse Gids. Jaargang 41
(1957)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 605]
| |
De dagen van ‘De Vlaamse Gids’ 1957
| |
[pagina 606]
| |
scheiden, die dan min of meer overeenkomen met de opeenvolgende ‘revoluties’. De eerste stap was het invoeren van allerlei werktuigen, van allerlei gereedschap, waardoor het werk vereenvoudigd kon worden. Het wiel is misschien wel de belangrijkste uitvinding op die trap. Een tweede stap - wel te verstaan is er geen strikte historische opvolging, die verschillende stadia vloeien in elkaar over - was het gebruik van buitenmenselijke energie. De eerste energie-bronnen waren de dieren en de slaven (die immers als niet-menselijk beschouwd werden), later water en wind. Dit betekende niet alleen een sparen van de eigen spierkracht, maar ook het verkrijgen van grotere mogelijkheden. Die grotere mogelijkheden kregen vooral een revolutionair karakter bij het invoeren van de stoommachine, al ras gevolgd door de ontploffingsmotor. De electrische energie heeft zekere sociale gevolgen doordat ze de verspreiding van de motoren toelaat tegenover de sterk centraliserende werking van stoom- en ontploffingsenergie. De atoomenergie, die trouwens meestal toch zal gedomesticeerd worden in de vorm van electrische energie, brengt hier niets nieuws. In de derde fase nu heeft de techniek machines gemaakt, die een besparing en een uitbreiding van mogelijkheden betekenen voor de denkarbeid. (Wij zouden hier onderscheid willen maken tussen het routinegebruik van onze hersenen, denkarbeid, enerzijds en de genuanceerde, analyserende en vooral syntetiserende en scheppende geestesarbeid, anderzijds, waarbij wij ons echter wel degelijk bewust zijn van het vage van een dergelijk onderscheid.) Een besparing op die denkarbeid doen we bijvoorbeeld door het gebruik van een rekenmachine. De moderne electronische rekenmachines geven ons daarenboven een ruime uitbreiding van de denkmogelijkheden omdat zij een aantal gegevens kunnen combineren, dat ver ligt buiten het bevattingsvermogen van het menselijke geheugen. Op grond daarvan zal die machine in veel gevallen een juistere voorspelling kunnen doen en dan een betere beslissing kunnen treffen dan de mens. Natuurlijk zijn er ook van die derde fase talrijke voorlopers. We noemden reeds de rekenmachine. Veel aangehaald wordt ook het voorbeeld van de regulator van Watt op de stoommachine als voorloper van de thans ontwikkelde electronische controleapparaten. De uitvinding van Watt regelt inderdaad de spanning van de stoom in de ketel: wordt die spanning te groot, dan wordt een klep geopend om stoom te laten ontsnappen. De man, die de stoomspanning moest volgen en beoordelen wordt vervangen. Maar dat is toch slechts een momentane en plaatselijke controle. De electronische controleurs laten echter allerlei vergelijkingen toe met omstandigheden van vroeger of op andere plaatsen. De krachtige, regelmatige en onvermoeibare energiebronnen, die aan de grondslag lagen van de eerste industriële revolutie lieten de automatisatie toe: het voortdurend en volgens een onveranderlijk plan herhalen | |
[pagina 607]
| |
van bepaalde technische processen. Dat die automatisatie nog gedeeltelijk moest aangevuld worden met menselijke arbeid, door de automatische menselijke arbeid aan de lopende band, kan beschouwd worden als een technische onvolmaaktheid. Maar in ieder geval blijft de mens daar nodig voor de voortdurende plaatselijke en momentane controle. Correcties op interne onvolmaaktheden, en vooral correcties wegens verandering van de uitwendige omstandigheden, dienen door het menselijke controlerende denken uitgevoerd te worden. De electronische combinatiemachines (de benaming rekenmachine is enigszins te eng en de veel gebruikte term ‘electronisch brein’ kan tot misverstand aanleiding geven) met hun talrijke vertakkingen naar overal verspreide registratie en controle-apparaten laten thans een verdergaand proces toe, waarvoor wij het nieuwe woord automatie wensen te gebruiken. Kenmerkend hierin is de zogenaamde terugkoppeling (feedback), waarbij een machine zonder menselijke tussenkomst wordt geregeld aan de hand van de ervaringen, metingen, van het door de machine geleverde product. Voor een volledig geautomeerde fabriek regelt die terugkoppeling bijvoorbeeld de juiste samenstelling van de toegevoegde grondstoffen aan de hand van de waarnemingen door het controlemechanisme aan het eindproduct, dat de fabriek verlaat. De werking van die electronische combinatie-machine dient trouwens niet tot de leiding van de interne controle beperkt te blijven. De productiesnelheid en de aard van de productie kunnen daarenboven door de combinatiemachine bevolen worden aan de hand van gegevens en verwachtingen over de afzet-markten en de grondstoffenmarkten e.d. Deze regelings-mogelijkheden worden nog vergroot door het feit dat een systeem van geautomeerde machines waarop verschillende schakelingen kunnen toegepast worden, gewoonlijk veel meer variaties in het eindproduct toelaat dan een stel star geautomatiseerde machines. Voegen we hier nog aan toe, dat die combinatie-machines zeer zeker niet tot de zuivere industrie-sector beperkt moeten blijven. Over algemene economische maatregelen kan beslist worden (en is in sommige gevallen in Amerika reeds beslist) op grond van de dwingende conclusies van dergelijke machines. Modebedrijven, filmindustrieën, literatuurproducenten kunnen zich richten naar de beslissingen van die electronische machines op grond van de combinatie van de verschillende smaak-reacties van de mensen. En verwerkt men daarbij ook nog onderzoeksresultaten uit psychologie, pedagogie en sociologie, dan zijn hiermede tevens de beïnvloedingsmogelijkheden gegeven waarmee op de meest effectieve wijze de smaak van het publiek kan ‘gevormd’ worden (een psychologische terugkoppeling!). In dit licht gezien lijkt het ons zeer zeker gewettigd te spreken van een volledige nieuwe ontwikkeling van de techniek. En wie zegt ingrijpende vernieuwingen in de techniek zegt onvermijdelijk belangrijke veranderingen in de maatschappijGa naar eind(2). Deze reeds op dit ogenblik te overzien lijkt wel | |
[pagina 608]
| |
onmogelijk. Wij zullen slechts trachten enige aanduidingen te geven van de problemen, die zich hierdoor in de toekomst op de diverse gebieden van het maatschappelijke leven zullen stellen. Het eerste probleem, waar wij voor staan is de angst voor een massale werkloosheid in geval van een ver doorgevoerde automatie. Reeds zijn er enkele stakingen geweest, waarbij verzet tegen automatie als argument naar voren werd gebracht. Dit schijnt wel niet helemaal juist geweest te zijn, er was inderdaad ter plaatse andere werkgelegenheid, en het gold dus eigenlijk slechts een gebrek aan herscholingsmogelijkheden. Nochtans blijkt uit dit feit, dat de ongerustheid wel degelijk bestaat bij de werknemerskringen. Volgens de huidige stand van zaken, is deze angst echter onnodig. Amerikaanse onderzoekingen hebben getoond dat slechts een 10 t.h. van de arbeidersbevolking te werk gesteld is in bedrijven die in aanmerking kunnen komen voor automatie. Het percentage van de mogelijke automering zal ongetwijfeld geleidelijk aan toenemen naarmate de desbetreffende technieken verder ontwikkeld worden. Maar daar staat tegenover dat er zelfs voor de toepassingen binnen het kader van de huidige mogelijkheden een ernstige rem te vinden is in het gebrek aan voldoende geschoolde kaders. Hier staan we een eerste maal voor de tweeledige splitsing, die we nog herhaaldelijk zullen tegenkomen. Er dreigt een teveel aan werkkrachten in sommige industrie-takken en het zullen vooral de minst-geschoolden zijn, die het eerst ontslagen zullen worden. Maar aan de andere kant is er reeds thans een gebrek aan de technisch goed geschoolden. De minder en niet geschoolden zullen misschien in de eerste tijd nog gedeeltelijk kunnen opgevangen worden door een uitbreiding van de diensten-sector, maar uiteindelijk zal de oplossing toch moeten gezocht worden in een voortdurende verkorting van de arbeidsweek. Voor die groepen zal het culturele probleem van de vrije tijdsbesteding zich steeds scherper gaan stellen. We zullen daar nog op terug komen. Hier alleen deze opmerking, dat dit vraagstuk van de vrije tijdsbesteding van de grote massa weinig geschoolden een belasting meer zal betekenen van de reeds zo zwaar overbelaste kleine groep hoog-geschoolden.Ga naar eind(3). Aan die kleine groep zullen onvermijdelijk hoge eisen gesteld worden. Het is de groep van de ingenieurs, die de geautomeerde fabrieken moeten onderwerpen, maar ook de bedrijfsleiders, die het economische beheer moeten plannen en superviseren, de maatschappelijke leiders, die de sociale problemen moeten oplossen, enz. In tweede instantie behoren daartoe ook de grondig technisch geschoolde onderhouds- en controlewerkkrachten. Een derde laag wordt gevormd door die hulpkrachten, die de ideeën en de plannen, die door de topgroep uitgewerkt werden, en allerlei andere externe gegevens voor zover ze niet rechtstreeks door de apparaten kunnen opgenomen worden, moeten ‘vertalen’ op ponskaarten, magnetische banden e.d. De karakteristiek van de topgroep zal zijn lange zware scholing en een | |
[pagina 609]
| |
voortdurende overbelasting. De bijzonderste karakteristiek van de tweede laag zal waarschijnlijk de noodzaak zijn van een voortdurende vrijwel werkloze waakzaamheid. Op bepaalde dringende momenten zal een dergelijke onderhouds- en controle-werkkracht dan echter snel en effectief moeten kunnen ingrijpen, hetgeen een betrekkelijk zware technische training vooronderstelt. Het werk van de derde laag is te vergelijken met het werk aan de lopende band. Met dien verstande echter, dat de arbeider aan de lopende band een geautomatiseerde handenarbeid verricht, die weinig of geen scholing vereist. De ‘vertaler’ moet echter juist een zodanige denkarbeid - oordelen en beslissen - verrichten, die nog niet door de machine kan gedaan worden. Het aanleren van dit werk zal een behoorlijke scholing vooropstellen. Maar eenmaal aangeleerd en ingeoefend zal het een geautomeerd denkproces worden, dat geen geestesinteresse meer vraagt. Herhaaldelijk hebben we reeds over de noodzakelijke scholing gesproken en zo komen we dan ook onvermijdelijk tot een onderwijsprobleem. Thans stelt dit probleem zich reeds als een gebrek aan voldoende geschoold technisch personeel. Het is te verwachten, dat het zich binnenkort meer algemeen zal stellen: hoe kan het onderwijs zich aanpassen aan de tweeledige splitsing van de werkgelegenheid? Algemeen kan wel gesteld worden (en dit op grond van de ontwikkeling van de wetenschappen in het laatste tiental jaren) dat het noodzakelijk is terug te komen van de te ver doorgedreven specialisaties. Voorts wordt iedere poging tot een uitgebreide encyclopedische kennis steeds groter dwaasheid, gezien enerzijds de steeds massaler wordende hoeveelheid menselijke kennis en anderzijds de eenvoudige mogelijkheid van het machinaal laten opzoeken van allerlei feiten. Dat geldt voor iedereen, maar dan staan we bij de kleine groep, bij de ‘werkers’ van de toekomst, voor de noodzaak van een grondige algemeen-technische kennis. Hoe hoger in de top. moet die kennis tegelijkertijd diepgaander en meer-omvattend zijn; in het bijzonder zal het onderwijs moeten gericht zijn op een logische scholing, die in staat moet stellen het geheel te analyseren en te overzien. En daartegenover zou het onderwijs voor de grote groep met de vele vrije tijd eerder gericht moeten zijn op wat wij zouden willen noemen een algemene levenskunst, een ruime culturele levensgenieting. Het toenemen van de vrije tijd bij de grote groep, zal wel een zekere uitlaatklep betekenen voor een economisch probleem, dat zich stelt bij de arbeidsduur en zelfs per arbeider. Die vrije tijd zal immers een sterke stijging veroorzaken van de consumptie in het algemeen en van de amusements-consumptie in het bijzonder. Daarbij zal er echter voor gewaakt moeten worden, dat ook de non-actieven (door gebrek aan scholing, zelfs aan scholingsmogelijkheid of anderszins) kunnen deelnemen aan deze consumptie; m.a.w. de verdeling van het totale nationale product dient effectief en rechtvaardig te zijn, niet volgens werkprestatie of volgens kunnen, | |
[pagina 610]
| |
maar eenvoudig op grond van het mens-zijn. Kan deze ontwikkeling gelijke tred houden met het invoeren van de automatie, dan zal trouwens de angst er voor bij de werknemers voor het grootste deel weggenomen zijn. Deze aangepaste verdeling van het nationaal inkomen dient des te scherper in het oog gehouden te worden omdat er juist een gevaar is voor het tegendeel. Volgens de huidige stand van de technische ontwikkeling zijn er inderdaad buitengewoon grote kapitalen gemoeid met de automering van een industrie (en hetzelfde geldt trouwens voor de inrichting van de atoomcentrales, die de nodige energie voor de geautomeerde industrie kunnen leveren). Weliswaar kan verwacht worden, dat langzamerhand ook automeringen op kleinere schaal mogelijk zullen zijn, maar dat neemt niet weg, dat ook deze toch een belangrijke toeneming van de investeringen zullen vereisen. De nieuwe ontwikkeling schijnt dus alleszins te gaan in de richting van een versterking van de kapitaalconcentraties (en voor onze bespreking hier heeft het geen belang of dit nu in handen zal zijn van een staatsorganisme of van een klein aantal ‘onafhankelijke’ financiers). Dat het hier eventueel zal gaan om de samenvoeging van de kleine spaargelden van de grote massa (voor zover er geen tijdelijke regressie van het sparen zal zijn door een plotseling toenemen van de vrije tijd en derhalve van de amusements-consumptie) heeft weinig belang; het komt immers aan op het beheer dat zal uitgeoefend worden door enkele financiële beheers-technici, die deel zullen uitmaken van de kleine topgroep. Moeten we er de nadruk op leggen, dat de stap van het technisch-industrieel en financieel beheer tot het politiek en maatschappelijk beheer slechts zeer klein is? Zelfs nu. En in de toekomstige ontwikkeling zal die stap waarschijnlijk nog kleiner worden; wij mogen verwachten, dat het gehele beheer zal ineenvloeien tot één technocratie. Het is geen toeval, dat de wetenschapGa naar eind(4), die aan de basis ligt van de technische ontwikkeling van de automatie, de naam van cybernetica gekregen heeft. De Amerikaans-Oostenrijkse wiskundige Norbert Wiener heeft het woord welbewust afgeleid van het Griekse ‘kubernetes’, d.i. stuurman, maar ook overdrachtelijk bestuurder, leider. En vooral in zijn populair-wetenschappelijke uiteenzetting ‘The human use of human beings’ (eerste uitgave 1950, gereviseerd in 1954) laat hij geen twijfel: volgens hem betreft de cybernetica, die in engere zin de studie is van het overbrengen van berichten, inlichtingen en bevelen, ook in het algemeen het onderzoek van de menselijke communicaties.Ga naar eind(5) Dit lijkt misschien wel ver gegrepen. Sociologie, economie en verwante wetenschappen hebben weliswaar in de laatste decenniën enorme vooruitgang gemaakt met behulp van meer metrische methodes, maar het lijkt toch nog zeer verre toekomst, dat we werkelijk een volledig beheerst beeld zouden kunnen geven van de menselijke contacten en hun ontwikkeling. Daarbij mogen we echter niet vergeten, dat een deel van de moeilijkheden | |
[pagina 611]
| |
van de sociale wetenschappen juist gelegen is in het feit, dat men daar te doen heeft met ontelbare, alle met elkaar in wederzijds verband evoluerende, factoren. Juist in dat opzicht hebben we in de electronische combinatie machines buitengewone helpers gekregen. In principe lijkt dergelijke cybernetische beheersing van de maatschappelijke ontwikkeling dan ook niet meer onmogelijk. Op beperkte schaal zijn er zelfs reeds enkele verwezenlijkingen in die richting aan te stippen. Een merkwaardig gesprek van de auteurs met een technicus van zo'n electronische combinatiemachine lezen we bijvoorbeeld in het boeiende boek van Robert JUNGK, Die Zukunft hat schon begonnen,Ga naar eind(6), over het ontslag door President Truman van generaal Douglas MacArthur in april 1951: ‘“Wissen Sie, wie wir es nennen (die SEAC, Standards Eastern Automatis Computer)? Das Orakel von Washington. Und diese Hütte, in der es untergebracht ist: Das kleine Weisze Haus.” | |
[pagina 612]
| |
Ook hier echter geldt weer, dat het ontwerpen én bedienen van die combinatiemachines voor maatschappelijk beheer en politiek in handen zal zijn van enkelen die zeer grondig geschoold zijn in sociale wetenschappen en in de bijzondere techniek van dergelijke machines. Uiteindelijk zal aldus het eigenlijke beheer van het land in handen komen van een zeer kleine - druk werkende en overbelaste! - groep, die moet regeren over de grote massa. Of er in die omstandigheden nog een ernstige democratie zal kunnen bestaan, is een bang vraagstuk. Reeds nu kan men zich afvragen in hoeverre de uitslag van een stemming het resultaat is van de werkelijke wil van het volk en in hoeverre van de doelbewuste propaganda, die gevoerd werd, En de huidige propaganda-methodes zijn nog zo weinig wetenschappelijk geraffineerd. Zal een toekomstige ‘democratie’ niet verworden tot een regering van de propagandisten? In de beide angstwekkend pakkende, want geloofwaardige, toekomstromans The Brave New World (Aldous Huxley, 1932) en 1984 (George Orwell, geschreven in 1949) neemt de propaganda inderdaad een centrale plaats in in de staatsorganisatie. Bij Orwell is ook zeer duidelijk de tweeledige splitsing: de kleine leidende groep, de Partij, die denkt en werkt, en daar tegenover de grote massa ‘prols’, die meer vegeteert dan leeft. Vooral dan ten aanzien van de leden van de Partij is de denktucht zeer streng en over het algemeen ook effectief dank zij een strikt doorgevoerde permanente doorsijpeling van de ‘partijgedachte’, o.m. via een steeds werkende T.V. De toekomstige partijleden worden reeds van kindsbeen af opgenomen in de jeugdorganisaties; zij worden daar zodanig doordrongen met de partij-gedachte - of misschien juister gezegd de partij-discipline, want de gedachte verandert volgens de politieke noodzaak - dat het een dagelijkse ‘weldaad’ is, dat kinderen hun ouders bij de politie aangeven wegens ‘thinkcrime’. In de Brave New World begint men de geestelijke en lichamelijke voorbereiding, die een uniformering is, reeds van vóór de geboorte, nl. door een geperfectioneerd systeem van biologische beïnvloeding van de ‘reageerbuis-kinderen’. Ook daar trouwens is een zeer scherpe scheiding tussen de verschillende menssoorten: de intellectuele denkers en leiders aan de top, de vegeterende werkers aan de basis. In een geautomeerde Brave New World zouden we als onderliggende massa de vegeterende vrije-tijdsbesteders hebben. De propagandistische beïnvloeding gebeurt er voor een groot deel door gebruikmaking van het Freudiaanse onderbewustzijn door herhaalde influistering tijdens de slaap van de babies en kleine kinderen. Liefde is in beide staten ten strengste verboden. Wel geeft het ministerie van propaganda in ‘1984’ tussen de speciale ‘proletarian literature’ naast de ‘rubbishy newspapers, containing almost nothing except sport, crime, and astrology’ ook hele pakken uit met speciale ‘Pornosec’. Hetgeen wel te verstaan streng verboden lectuur is voor de partijleden, | |
[pagina 613]
| |
waar de vrouwen bijna alle draagster zijn van een groot ereteken van de anti-sex-liga. Ook in Huxley's latere ‘Ape and Essence’ (1949) vinden we iets dergelijks: daar dragen de vrouwen op hun kleren in grote letters geschilderd, NO langs voren, NO langs achteren. Is het niet te verwonderen, dat het telkens een verboden liefde is, die ons verademing brengt en die althans aan twee mensen gedurende enige tijd de mogelijkheid geeft volkomen onredelijk en abnormaal te ontsnappen uit die àl te redelijke en àl te normale staatsorganisatie. Staan we niet voor een onoplosbaar dilemma? Het is onmiskenbaar wenselijk, terwille van het algemeen welzijn, dat onredelijke dwaasheden van de massa én van de individuen, voorzover dit weerslag kan hebben op de massa, vermeden zouden worden. Eén van de middelen daartoe is een strenge propaganda. Maar wat blijft er dan - en zelfs zonder gedachtenpolitie - nog over van een effectieve controle door het volk op de regeerders; hoe te vermijden, dat de oorspronkelijk wetenschappelijke zuiver werkende leidersgroep van de technocratie zou afglijden naar een alle vrijheid dodende dictatuur. Vooral op het terrein van de toekomstige ruime vrije tijd van de grote massa ligt een gevaar voor gemakkelijke beïnvloeding door de sensationele amusementsindustrie. Politieke propaganda zal trouwens ook alleen daarmee gemengd nog toegang vinden tot die massa. Verklaart de Engelse journalist Williams reeds nu niet, dat politieke leuzen in de boulevardbladen slechts zullen inslaan indien ze geschreven staan op de foto van een min of meer in badpak gehulde dame. In ons land heeft misschien ook de foto van een wielrenner enig succes. Van die amusementsindustrie schijnt op dit ogenblik wel de ernstigste bedreiging uit te gaan voor de ontmenselijkende uniformering van de passieve mens. De Amerikaanse socioloog Jerome Davis spreekt in 1935 reeds over ‘mal-creation’ in plaats van ‘re-creation’. Van eigen activiteit bij de vrije tijdsbesteding blijft weinig of niets over. Sport wordt gereduceerd tot kijken, tot het invullen van pronostieken en tot het lezen van de al te talrijke sensatieberichten op de sportpagina's. Het lezen van romanliteratuur is verdwenen ten bate van sex-crime beeldromans en films. Wandelen en reizen zijn verworden tot het in kudde meehossen van hotel tot hotel achter een grammofoon-gids aan, die vertelt wat de ‘reizigers’ straks thuis aan hun buren moeten vertellen. Enige zelfstudie is onbestaanbaar geworden en heeft plaats gemaakt voor de kennis van honderden modellen van auto's en van de nauwkeurige uitwendige maten van enige Sofia's en Gina's. Hoogstens hebben nog enkele technische knutselhobbies enig succes; dit zal echter maar het geval zijn zolang er nog enige sensatie uitgaat van de technische vooruitgang op mensen die binnenkort zelfs de wonderlijkste technische verovering niet meer wonderlijk zullen vinden. Ook hier weer een scherpe scheiding tussen de grote groep met de vele | |
[pagina 614]
| |
vrije tijd, die daarmee echter steeds minder origineels weet aan te vangen en net derhalve zoekt in steeds sensationelere, maar tegelijkertijd steeds sterker geuniformeerde amusementen. De grote groep die reeds noodzakelijkerwijs zo geestelijk passief is in haar schaarse werk, wordt steeds passiever in haar vrije tijdsbesteding. Alleen de kleine leidende groep kent nog de recreatieve ontspanning van het nonconformisme, maar heeft er steeds minder tijd voor. Is er dan geen enkele uitweg aan te duiden. Ligt er geen mogelijkheid in een meer effectieve cultuurverspreiding. Maar geen alles neerhalende kunstvulgarisatie (massa verspreiding van Van Gogh's Zonnebloemen al of niet met de sensationele bijlevering van een afgesneden oor!) wel een ophalen uit het passieve tot een actieve eigen volkskunst-schepping,Ga naar eind(7) die echter ook weeral geen kunstmatig herleefde would-be-folklore mag zijn. Anders wordt op het gebied van het culturele opnieuw de tweeledigheid van de toekomstmaatschappij toegespitst. Of zal er misschien in het geheel geen cultuur, in het geheel geen kunst meer mogelijk zijn. Zal de kunst ondergespoeld worden door robotisme en uniformisme, zoals voorspeld wordt in de pessimistische ‘Science Fiction’ van Gust Gils?Ga naar eind(8). Volgens zijn toekomstbeeld is alles reeds geëxploreerd en in detail aan machines overgemaakt, die het veel sneller en beter kunnen uitwerken. Alles, en in het bijzonder ook het kunst-beleven, de kunstinspiratie en de kunst-schepping. Maar hij concludeert dan ook: ‘Het blijft een opmerkelijk feit, dat de kunst zo oud als de wereld is geweest. Nu zij definitief is uitgestorven, blijkt inderdaad het natuurlijke einde van ons zonnestelsel nabij.’ Iedere denkarbeid, ook in de kunstbeleving en de kunstschepping zal op de duur door de robot, de combinatiemachine, die steeds dichter bij een werkelijk electronisch brein zal komen, overgenomen kunnen worden. De eigenlijke menselijkheid zal een toevlucht moeten zoeken in de laatste havens van de werkelijke geestelijke scheppingsarbeid. Maar ook de pseudoschepping, die in werkelijkheid slechts het logische slot is van een redenering, die van het reeds bekende uitgaat, zal op de duur door de robot kunnen overgenomen worden. Als menselijk blijft slechts de fantasie, het vol strekte geestelijke non-conformisme, het volstrekte vrijdenken. In de kunst en in de liefde kan de menselijkheid gered worden. En de menselijke maatschappij? Op ieder gebied ontmoetten we als het meest op de voorgrond tredende verwachting de splitsing in de twee groepen: de kleine leidende, denkende groep enerzijds, de grote, spelende, geestelijk passieve groep anderzijds. Het grote gevaar hiervan is de alle vrijheid dodende op conformisme (robotisme) en uniformisme berustende dictatuur. De enige mogelijkheid om die verwording van de komende tech- | |
[pagina 615]
| |
nocratie te vermijden lijkt mij gelegen in de volstrekte openheid van de beide groepen, in een volstrekte wederzijds gerichte sociale mobiliteit. Sociaal milieu - en het onderwijs-milieu speelt hier vooral een belangrijke rol - en levensmogelijkheden moeten zodanig zijn dat de mensheid niet in twee soorten gesplitst wordt, maar dat integendeel de overgang op gelijk welk tijdstip van de ene groep naar de andere zonder enige barrière kan gebeuren. Er zal eventueel een herscholing zijn, maar geen sociale herwaardering. Is onze lijst van verwachte problemen te pessimist, zijn onze conclusies over een mogelijke uitweg te optimist? Alleen de tijd zal het kunnen leren. Aan ons of aan onze kinderen. |
|