leidmotief dat ook Bordewijk bij een van zijn romans geleid heeft ‘wees nooit te stellig’.
Diezelfde grondstroming heb ik trouwens menen terug te vinden in uw literair oeuvre dat ik rond dezelfde tijd heb leren kennen.
Kenner en genieter van de Franse literatuur, geestesgenoot ook van de libertijnse 18-eeuwers zoals Diderot en Voltaire, gedreven door een door scepticisme getemperde impulsiviteit, en een gevoelige nuchterheid, hebt U inderdaad baanbrekend werk verricht in de tijd, dat uw eerste roman verscheen. U was 35 jaar oud toen ‘André Terval’ het licht zag. Dat U tot zolang hebt gewacht, en dat U trouwens nooit een veelschrijver is geweest, is veelbetekenend voor uw gewetensvolle opvatting van uw roeping als schrijver. Van Sheherazade over de Verzoeking van Sint-Antonius, naar de Schone Slaapster, hebt U een eerste hoogtepunt bereikt in Het Huis te Borgen, dat ontegensprekelijk het mooiste is uit uw vele ‘woningen’.
De autobiografische inslag van dit werk is anders dan bij Gysen, Claes of Walschap. Een zin als deze: ‘Iedere gelijkenis met nog levende of overleden personen is geen toevallige, maar een door de schrijver opzettelijk gewilde’ verrast door zijn koele, bijna hooghartige ironie, waarmee U de dingen in de wereld bekijkt, inbegrepen wellicht de wereld van de Vlaamse Radio en Televisie. Ik zie U zitten aan het strand van Blankenberge met de zon in 't gezicht en de hoed achter in uw nek geschoven een helmhalm kauwend, terwijl U met een spotlach in de mondhoek en een spotlicht in uw ogen de mensen langs het water ziet paraderen, mensen die, met het hoogstnodige bekleed, denken dat zij schoon zijn, en die het beneden hun waardigheid vinden, ook een grashalm te kauwen.
U is een voorloper van deze huidige generatie, die verbitterd en gegriefd door het alles behalve stichtelijke tijdsbeeld, deze wriemelende wereld bekijkt vanop de duinheuvel van uw zandige Parnassus.
In tegenstelling met de ‘littérature engagée’ van Mauriac en Camus, is U een intellectualistisch scepticus, ‘un homme qui n'adhère à rien’, zoals Greshoff het eens uitdrukte.
U hebt dit zelf nooit onder stoelen of banken gestoken. In uw ‘Inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid’ lees ik:
‘Onverschilligheid tegenover religieuze, filosofische en sociale problematiek, alsook tegenover sentimentele nederlagen, hoefde daarom op zich nog niet onvruchtbaar te zijn’.
En verder:
‘In staatkundige aangelegenheden ben ik steeds toeschouwer, nooit partijganger geweest, hetgeen zeker niet belet sympathieën te koesteren’.