De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 107]
| |
Het probleem van de vrijheid bij J.-P. Sartre
| |
[pagina 108]
| |
dienen die, vooraleer te sterven, tegen alles en allen in de stilte wil verbreken, waarin Frantz zich nu, sedert dertien jaar, opsluit. De confrontatie, eindelijk bereikt aan het slot van het stuk, zal vader en zoon voorgoed in een dubbele zelfmoord verenigen. Men zegt er ons niet meer over. Het komt er dus op aan in het stuk zelf, en aan de zijde van Johanna, naar de oorzaken en omstandigheden van Frantz' opsluiting te zoeken. Wie is deze Frantz von Gerlach rondom wie deze familie zich beweegt? Waarom leeft hij sedert dertien jaar op zijn kamer, zonder contact met de wereld, zonder iemand te zien behalve zijn zuster Leni, die hem eten brengt, en de wacht houdt ‘contre tous ceux qui veulent sa perte’ (blz. 64)? Vanaf de eerste tonelen wordt Frantz ons als een echte von Gerlach voorgesteld. De von Gerlachs zijn Duitse grootindustriëlen van protestantse afkomst; het zijn slachtoffers van Luther; ‘ce prophète les a rendus fous d'orgueil’ (blz. 49). Dit is wel het voornaamste kenmerk van deze monsterachtige familie. Hoogmoed van de vader, die over alle zeeën staal vervoert en, oog in oog met de dood, niet zal toelaten dat enkele kankercellen zich tebuiten gaan, en dus een laatste maal de natuur blijkt te willen dwarsbomen, nl. door zelfmoord te plegen; hoogmoed van Leni, die slechts met een von Gerlach kan paren, en voor wie een incestueuze liefde voor Frantz het lot is; hoogmoed van Frantz die, bewust van zijn eigenwaarde en zijn belang in de wereld, deze wereld op zijn schouders beweert te willen dragen. Een krankzinnige hoogmoed, die deze drie von Gerlachs tot een familie bindt en verbindt, op dewelke een vreemdelinge, de schoonzuster Johanna, komt stuiten. Reeds als jongeling bezat Frantz deze mateloze hoogmoed, die van hem een echte von Gerlach maakt. ‘Il se promenait sur les collines’, zegt ons de vader, ‘en discutant avec lui-même et, quand sa conscience avait dit oui, vous l'auriez coupé en morceaux sans le faire changer d'avis’ (blz. 49). Dit is wel de oorzaak van het drama, - Frantz heeft een geweten en een hoogmoed, die paal noch perken kennen. Het is dit geweten, dat aleisend is, dat hem het hele stuk lang op de hielen zal zitten, hem zal verontrusten en pijnigen om van hem eindelijk, na tal van gewetensbezwaren, tot de sublieme onevenwichtige te maken, die we sedert dertien jaar op zijn kamer opgesloten vinden. Van nature onrustig en schroomvallig, gekweld door zijn veeleisend geweten, een ziener en een visionair, vertoont Frantz andere punten van overeenkomst met hem die zijn prototype schijnt te zijn, nl. Maarten Luther, de gesekwestreerde op de Wartburg. Op de hoogtepunten van zijn waanzin zal Frantz de oesterschelpen, die op zijn kamer liggen, het portret van Hitler naar het hoofd gooien. Is hier niet het gebaar van Luther in te zien, die Satan zijn inktpotten naar het hoofd | |
[pagina 109]
| |
smijt? En de eerste psychologische schok, die Frantz ondergaat, is hij niet dezelfde als die van zijn geestelijke meester: het geldt een moord, een gebeurtenis die beiden voor het hele leven zal merken? Een puritein zijnde tot het uiterste, zal Frantz geen rust kennen, totdat hij zijn oorspronkelijke zuiverheid zal hebben teruggevonden. Ondergeschikt aan deze hoogmoed, hebben de von Gerlachs een andere karaktertrek: ‘ils ont peur des mots’ (blz. 17). ‘Ils n'ont aucune prévention contre la vérité, mais chaque fois que c'est possible, ils s'arrangent pour qu'elle soit dite par un étranger’ (blz. 31). Deze vrees voor de woorden en de waarheid, die met een zekere schijnheiligheid gepaard gaat, zal van de von Gerlachs, op gezette tijden, leugenaars maken. Het zal, inderdaad, niet altijd gemakkelijk zijn te weten of Frantz de waarheid zegt, of zichzelf misleidt om zijn al te puriteins geweten tot zwijgen te brengen. Dit werkelijk osmoseverschijnsel, waarbij Frantz door de von Gerlachs als het ware wordt opgeslorpt, komt in het stuk tot uiting in de identificatie van Frantz met de vader (in dit opzicht valt op te merken, dat deze helemaal abstract blijft, en hij het enige personage van het stuk is, aan wie Sartre geen naam gegeven heeft): ‘Je le connais comme si je l'avais fait’, zegt Frantz, ‘et, pour tout dire, je ne sais plus trop qui de nous deux a fait l'autre. Il m'a créé à son image - à moins qu'il ne soit devenu l'image de ce qu'il créait’ (blz. 103). Deze gelijkenis van de vader en de zoon zal tot de versmelting van de twee personen in de dubbele zelfmoord voeren, waarin beiden nog slechts één wezen zullen vormen, daar de vader de zoon in zich zal hebben opgenomen. ‘Je t'ai fait, je te déferai. Ma mort enveloppera la tienne et, finalement, je serai seul à mourir’ (blz. 218). Doch laten we niet vooruitlopen op de feiten. Niet tevreden Frantz naar zijn beeld te hebben gevormd, heeft de vader door eigen macht zijn zoon tot onmacht gedoemd. Lang voor zijn geboorte door deze almachtige vader gedetermineerd zijnde, is Frantz veroordeeld een lot te volgen dat vooraf bepaald is, en waaraan hij geenszins kan ontsnappen. ‘Je ne choisis jamais’, bekent Frantz aan Johanna. ‘Je suis choisi. Neuf mois avant ma naissance, on a fait choix de mon nom, de mon office, de mon caractère et de mon destin’ (blz. 107). Alle vrije wilsbeschikking is hem ontzegd en de voortdurende bescherming vanwege zijn vader zal Frantz beletten om het even welke persoonlijke daad te stellen. ‘On lui permettait tout parce qu'il ne comptait pour rien’ (blz. 56). Aldus vertegenwoordigt Frantz volgende tegenstrijdigheid: opgevoed om een machtspersoon te zijn, een hoofd, een alleenheerser, blijkt het dat hij een onmachtige, een onverantwoordelijke is, een nietsnut. Dit is zijn kwelling. Zijn wereld ontsnapt hem, | |
[pagina 110]
| |
juist als die onderneming waarvan de vader de bezitter is, maar die hij niet meer beheert. Aldus het lot dat Frantz, - zoals we zullen zien, - eenmaal zal durven overschrijden. Tweede bedrijf. Het doek gaat op, - Frantz is daar. Vanaf dit ogenblik zullen we niet nalaten verder door te dringen in wat tegelijk zijn waanzin en zijn superieur geweten is. In zijn versleten uniform van luitenant der Duitse Wehrmacht, een monocle op, loopt hij wijdbeens zijn kamer op en neer, terwijl hij aan zijn magnetofoon onsamenhangende redevoeringen dicteert. Onsamenhangend, inderdaad. Ze zijn een beeld van zijn innerlijke chaos, die we terugvinden tot in de wanorde op zijn kamer waar, alles door elkaar, stukgeslagen meubelen, vernielde bibelots en oesterschelpen verspreid liggen. We geloofden, dat Frantz zich in zijn kamer opgesloten had om te ontsnappen aan de beschuldiging van moord op een Amerikaans officier, die het gevolg was van een twist. Thans vernemen we, dat zijn vrijwillige opsluiting door heel andere oorzaken verklaard dient te worden. Hierin gesteund door Leni, is Frantz ervan overtuigd (of liever, hij wil ervan overtuigd zijn), dat Duitsland nog altijd een puinhoop is. Hij wenst niet de ooggetuige te zijn van deze doodsstrijd; hij heeft zich uit de wereld teruggetrokken om, voor een denkbeeldig gerechtshof, in het voordeel van zijn volk en zijn eeuw te getuigen. ‘Je ne ferai pas le circuit touristique des cathédrales détruites et des fabriques incendiées’, roept hij Johanna toe, die erin geslaagd is bij hem op zijn kamer te komen. ‘Je ne rendrai pas visite aux familles entassées dans les caves, je ne vagabonderai pas au milieu des infirmes, des esclaves, des traîtres et des putains. Je suppose que vous êtes habituée à ce spectacle mais, je vous le dis franchement, il me serait insupportable. Et les lâches, à mes yeux, sont ceux qui pensent le supporter. Il fallait la gagner, cette guerre. Par tous les moyens. Je dis bien tous; où disparaître. Croyez que j'aurais eu le courage militaire de me faire sauter la tête, mais puisque le peuple allemand accepte l'abjecte agonie qu'on lui impose, j'ai décidé de garder une bouche pour crier non. Non! Non coupable!’ (blz. 110). Aldus verschijnt Frantz, de leugenaar op gezette tijden, de simulant, over wie boven, in al zijn hoogmoed, want in werkelijkheid is dit alles slechts een mythe, die hij voor eigen gebruik schept; hij weet zeer goed dat het Duitsland van 1959 geen puinhoop meer, integendeel even welvarend als voorheen is. Indien Duitsland verpletterd was, zoals hij veinst te geloven, zou hij zich niets te verwijten hebben, - zijn veeleisend geweten zou gestild zijn, vermits hij, door de oorlog tot het eind toe te voeren, heel zijn plicht gedaan heeft. ‘Les ruines me justifiaient’, zal hij later tegen zijn vader zeggen, ‘j'aimais nos maisons saccagées, nos enfants mutilés’ (blz. 208). Maar hij zal ook volgende be- | |
[pagina 111]
| |
kentenis afleggen: ‘J'ai prétendu que je m'enfermais pour ne pas assister à l'agonie de l'Allemagne; c'est faux. J'ai souhaité la mort de mon pays et je me séquestrais pour n'être pas témoin de sa résurrection’ (blz. 208). Wat verliest wint. Deze overwinning in de nederlaag, deze oorlog die men moest verliezen om hem te winnen, deze heropleving van Duitsland, feitelijk een eeuwige smaad aangedaan aan de doden, een bewijs, dat de strijd die Frantz voor zijn vaderland gevoerd heeft een nutteloze strijd geweest is, dit alles bevestigt eens te meer zijn onmacht. De leugen stelt dus Frantz, in zoverre dit mogelijk is, in staat tegenover zichzelf een eerlijke houding aan te nemen, en voorlopig het schuldbewustzijn te onderdrukken dat het gevolg is van een enkele fout, waarvan we in het stuk de betekenis zullen ontdekken. Met hetzelfde doel maakt hij gebruik van een andere list; hij beschouwt zichzelf als de getuige van zijn eeuw, tegenover wat hij noemt een toekomstig gerecht der eeuwen, het gerecht der Schaaldieren (Crustacés). In de zoldering van zijn cel verborgen, vormen de Krabben, - dit nieuwe ras der dertigste eeuw, dat aan dat van de mensen opgevolgd is, - tegelijk dit gerecht, en zijn eerste publiek. Tegenover deze rechters, die aan zijn vernuftige verbeelding ontsproten zijn, - we vinden hier de mythomaan terug, - verdedigt Frantz niet zonder waardigheid ons aller zaak, de mens als Mens. ‘Je suis tout homme et tout l'Homme’, roept hij uit. ‘Je suis le Siècle comme n'importe qui’ (blz. 168). Op deze wijze wordt Frantz von Gerlach, de gesekwestreerde van Altona, het particulier geval, tot een geval met universele betekenis. Hij schrijft de Geschiedenis, onze geschiedenis, en onvermoeibaar dicteert hij die aan zijn magnetofoon. Van op de tinnen van zijn hoogmoed, en met de hele inzet van zichzelf, verschijnt hij voor de rechtbank, en verkondigt hij: ‘L'homme est mort et je suis son témoin. Siècles, je vous dirai le goût de mon siècle et vous acquitterez les accusés’ (blz. 79). Frantz getuigt hier à décharge. Van de Krabben, deze magistraten die er anders uitzien en andere ideeën hebben dan wij, poogt hij, - een onmogelijkheid, ten slotte, - onze vrijspraak te verkrijgen.
Maar evenzeer als hij Duitsland welvarend weet, en niet aan zijn doodsstrijd toe, weet Frantz dat hij zichzelf bedriegt, als hij zich als getuige van zijn eeuw beschouwt. Deze dubbele leugen is ten slotte slechts een ijdele vlucht voor zijn geweten van protestants puritein. Ook moeten we niet meer wachten om de eigenlijke oorzaak van zijn sekwestratie te vernemen. Tot onmacht voorbeschikt, heeft Frantz eenmaal inbreuk gedaan op het lot, dat zijn vader hem voorbestemd had. Te Smolensk, op het Russische front, is Frantz tot het uiterste van zijn macht gegaan. Tot vernederende onmacht gedoemd, verleende de | |
[pagina 112]
| |
hoogmoedige zich een ogenblik onafhankelijkheid, en nam op een nacht het oppergezag in handen. Hij toonde zijn gezag door een vreemde, onuitwisbare daad: hij onderwierp partisanen aan foltering. Een onuitwisbare daad, die noch zijn eigen geweten, noch Johanna, die op haar schoonbroeder verliefd wordt, noch zijn vader tegenover wie hij zich na dertien jaar opsluiting uitlaat, aanvaarden. Door op deze manier tot de misdaad te zijn overgegaan, met het doel eens en voorgoed voor zichzelf uit te komen, ziet Frantz deze daad terugslaan op zichzelf, en hem voor immer tot onmacht doemen.
Zijn puriteins geweten vermag deze tegenstrijdigheid niet aan te nemen, nl. tussen de morele betrachtingen die hij in zijn jeugd nastreefde, toen hij nog aan de menselijke waardigheid geloofde, en de gewelddaden, die hij op een gegeven ogenblik heeft begaan. Frantz is niet bij machte de beul in hem te aanvaarden. Wat Johanna betreft, die buiten zijn weten de plannen van de vader dient, zij wordt voor de gesekwestreerde even veeleisend als voor haar geweten. Wanneer hij er zich toe verplicht ziet haar zijn houding tegenover de Russische partisanen te bekennen, ziet hij zich meteen door haar geweigerd, die hij is gaan beminnen. De vader, die er eindelijk toe gekomen is hem te ontmoeten, heeft zijn doel bereikt. Zowel Johanna als de beul verwerpend, weet hij dat er voor Frantz nog slechts één oplossing is, nl. ‘en être la cause et le destin’ (blz. 218), hem opslorpen, hem vernietigen.
Zo zullen de vader, verpletterd door het bedrijf dat hij tot stand gebracht heeft, en de zoon, uitgehold door de vader die hem heeft verwekt, zoals de schrijver zegt op een lege hemel stukbarsten, terwijl zij vrijwillig, in een gevaarlijke bocht langs de Elbe, aan overdreven snelheid doen; het wordt het dubbele drama van de onmacht en de onvruchtbaarheid van onze daden, die in onze maatschappij tot ondoeltreffendheid gedoemd zijn, en bijna onvermijdelijk tot gewone gebaren worden vervormd. Dit is het thema dat, na tal van omwegen, voorgoed in het stuk als centraal voorkomt, en dat we thans, indien we het in zijn geheel willen vatten, in het perspectief van Sartres wijsgerige opvattingen hebben te plaatsen.
Zoals we dit hebben aangetoond, heeft Frantz eenmaal het lot overschreden, dat zijn vader voor hem had bestemd. Hij heeft zich een moment onafhankelijkheid veroorloofd. Hij heeft zich, zoals een schrijver zegt, de macht toegestaan ‘de se déprendre de son existence parmi les choses, le pouvoir inconditionné de dire non à l'être constitué par notre histoire personnelle et par le monde qui nous entoure’Ga naar eind(1). Nochtans, ‘ce pouvoir de dégagement n'a de sens que dans la mesure où il rend possible un véritable engagement’Ga naar eind(2). En hier is Frantz tekort geschoten. De verachtelijke daad, die erin bestaat zijn medemens | |
[pagina 113]
| |
te folteren, hij heeft ze niet begaan om vollediger aan de oorlog deel te nemen, en op deze manier de eindoverwinning af te dwingen; hij heeft Russische partisanen gefolterd om zich te doen gelden, zich van de invloed van de vader te bevrijden, om van zijn vrijheid een werkelijkheid te maken. Door van zijn vrijheid een doel op zichzelf te hebben gemaakt, heeft Frantz de daad die hij gesteld heeft, van alle zijnsmogelijkheid in de toekomst beroofd. Deze daad blijkt derhalve onvolledig te zijn, en juist hierdoor, tot een simpel gebaar te zijn gereduceerd. In zijn verovering van de vrijheid, - Sartre vat ze enkel op als zijnskeuze, d.i. geëngageerde vrijheid, - lijdt Frantz op erbarmelijke wijze schipbreuk, en stelt vast dat hij opnieuw in zijn existentieel bestaan ommuurd, opgesloten, gesekwestreerd is geworden. Deze onmacht, die erin bestaat ‘à signifier notre vie en la projetant vers un certain avenir, en l'engageant dans une entreprise définie’Ga naar eind(3), een onmacht die men eveneens bij de vader, Johanna en zelfs bij Leni ontdektGa naar eind(4), is dus wel het onderwerp van Les séquestrés (men merke de meervoudsvorm) d'Altona.
De vader en Johanna hebben inderdaad hetzelfde drama gekend. Terwijl ze er zich van bewust werden, dat hun leven niet de minste zin had, hebben ze gepoogd zich van het bestaan los te maken, waarin we als dingen en voorwerpen leven. Ze hebben gepoogd naar hun essentie terug te grijpen, hun leven een betekenis te verlenen, hiervoor een rechtvaardiging te vinden. Doch de vader zal bekennen, dat de stoomschepen geen rechtvaardiging brengen. Tegenover de moeilijkheid, zoniet de onmogelijkheid het object te transcenderen, heeft hij de strijd opgegeven. Johanna, anderzijds, heeft een rechtvaardiging gevonden. Gedurende een korte tijd, waarin ze als star van het succes kon genieten, heeft ze gedacht voor haar leven een rechtvaardiging te vinden: ‘Ils sont venus me dire que j'étais belle et je les ai crus. Est-ce-que je savais, moi, ce que je faisais sur terre? Il faut bien justifier sa vie. L'ennui c'est qu'ils s'étaient trompés’ (blz. 73). Evenzeer als de vader, mislukt ze in haar poging. Deze ervaring, die haar dicht bij haar schoonbroeder brengt, stelt haar in staat Frantz tot in zijn diepste bewustzijn te begrijpen; tevens verklaart dit haar liefde voor hem die, als zijzelf, een gesekwestreerde is. Leni ten slotte, een andere gesekwestreerde, zal Frantz op zijn kamer vervangen. Wat Werner, de jongste zoon betreft, over wie we het nauwelijks gehad hebben, hij is de enige smeerlap (salaud), de enige die er zich bij neerlegt naar de maat der dingen te leven, ‘dont l'essence préexiste à l'existence’Ga naar eind(5), en dit bestaan bepaalt.
‘Témoin attentif de notre époque’, meent R. Garaudy, ‘Sartre en exprime le chaos et la volonté d'en sortir’Ga naar eind(6). In werkelijkheid zien | |
[pagina 114]
| |
we, in zijn laatste stuk, niets anders dan de chaos, en niet de weg om eruit te geraken. Eens te meer zijn hier object en subject, existentie en essentie geenszins tot een vergelijk kunnen komen. |
|