lings al wat buitenlandse uitgevers opdrongen of internationale impresari te verkoop aanboden.
Het buitenland heeft altijd groot belang gehecht aan de afzet voor lyrische of ook voor concertkunst in België. Dat belang toont aan dat de uitvoerende gezelschappen én het publiek zeker niet waardeloos waren.
De culturele uitstraling van die uitvoerende gezelschappen is groter geweest, niet alleen binnen maar ook buiten de grenzen, dan men zou durven vermoeden. België was in de 19de eeuw een prachtig afzetterrein voor de Franse lyrische kunst geworden. In de opera vond de Franse cultuur sterke propagandamiddelen niet alleen te Brussel, maar ook te Antwerpen, te Luik, te Gent met de Royal's. Het eerste slachtoffer was het zeer levendig oorspronkelijk Waals lyrisch toneel, dat ondanks enkele grote successen waarvan de titels nog niet vergeten zijn, zwichten moest voor het Frans repertorium of voor een plaatselijke Franstalige productie.
Het sterk ingrijpen van het Frans repertorium heeft voor de Vlamingen een gelukkig gevolg gehad. Het gaf een niet te onderschatten spoorslag aan de krachtsbundelingen voor het vormen van de Vlaamse Opera, die zich door de jaren heen, ondanks een onvermijdelijk beroep op het Duits repertorium, cultureel onafhankelijk heeft kunnen houden. Tot voor een twintigtal jaren kon de Vlaamse Opera eveneens een rol spelen ten voordele van eigen scheppingskunst.
Men zou nu eens op statistische wijze het komen en gaan van de voornaamste leden van de Belgische operagezelschappen moeten opmaken. Met verwondering, misschien ook met ontroering zou men vaststellen dat zonder toelagen, zonder opgelegde richtingslijnen van hogerhand, een ware nationale samenwerking tussen de gezelschappen bestond in de voorbereiding en de tewerkstelling van zangers, regisseurs en dirigenten.
Talrijke jonge lyrische kunstenaars werden te Gent en te Luik gekweekt en kregen hun vervolmaking te Antwerpen of te Brussel. De jonge zangers kwamen gewoonlijk uit de plaatselijke conservatoria of waren ontdekkingen van de directeuren. Vanuit Antwerpen en Brussel vertrokken er heel wat naar het buitenland.
Dat geduldig en deskundig kweken in samenwerking werd geleidelijk opgegeven. Het is heden oneindig veel gemakkelijker een rolbezetting te maken met enkele kunstenaars gespecialiseerd in het zingen van een zeer beperkt repertorium en optredend klaar aangeboden door het internationaal impresariaat. In het beoordelen van operavoorstellingen is men dan zo onrechtvaardig de Belgische krachten die geen opleidingskansen kregen te vergelijken met buitenlandse