tijdens zijn verblijf in de Franse hoofdstad, zijn licht opsteekt en o.m. al de finesses van de metode, haar gebruik, haar moeilijkheden, bezwaren, contraindikaties, resultaten leert kennen, vooraleer ze te Amsterdam, onder leiding van Pel, verder kritisch te analyzeren.
In de interne kliniek van het Amsterdamse Binnengasthuis is Van Eeden, onder het waakzame oog van zijn promotor met de kunstmatige overvoeding van lijders aan longtuberkulose begonnen. Vele variaties van sondevoeding, bij alle vormen en op alle stadia van de ziekte, werden nauwkeurig geobserveerd, de patiënten gewogen, hun ingesta en egesta nauwkeurig gemeten, de koorts en de psychinische reakties tot in de details gevolgd. Van af oktober 1885 worden de klinische geschiedenissen genoteerd; men kan ze vervolgen tot medio mei 1886.
Van Eeden heeft op het einde van zijn werkzaamheid onder Pels leiding 17 gevallen volledig en nauwgezet kunnen observeren om daaruit de kwintessens voor een proefschrift van 86 bladzijden te destilleren. Niets wijst er op dat hij langer dan die 8 maand bij Pel heeft gewerkt. Het is zeker niet veel, en menig promotor zou daar thans niet mede tevreden zijn. Maar het was uitsluitend de overvoeding met vleespoeder die hij met zijn onderzoek op het oog had, en die tijd van 8 maand kon daarvoor volstaan.
Hij konkludeert dat een verbetering van de algemene toestand waargenomen werd bij 13 gevallen op de 17; er was tijdelijke verbetering van korte duur gevolgd door wederinstorting in één geval; er was verbetering van enkele symptonen in twee gevallen; er was in 't geheel geen verbetering in één geval.
Wat nu in het bijzonder de vleespoedervoeding bij longtuberkulose betreft, luidt de mening van de kritische Nederlander, die ook in de auteur van De kleine Johannes leefde, ‘de Franse onderzoekers munten voorzeker uit door genialiteit, energie en door de leesbaarheid hunner geschriften, doch het komt mij voor, dat zij bij sommige gedeelten van dit onderwerp wat spoedig geconcludeerd en wat oppervlakkig geredeneerd hebben. Ook bij de mededeling hunner onderzoekingen mist men vaak de bekende Duitse nauwgezetheid... Het komt mij bovendien voor, dat over teoretische kwesties die naar aanleiding van deze zaak kunnen rijzen, tamelijk losweg wordt heengelopen’. (blz. 63).
Hierop volgt een betoog waarvan het gevolg is dat men voor Frederik Van Eeden medicus, de hoed afneemt. Hij maakt er zich niet met wat algemeenheden van af, maar dringt diep tot de kern van het probleem door. Het is van een wetenschappelijk gestemde geest op zijn best, waarvoor wij, persoonlijk, heel De kleine Johannes cadeau geven.