| |
| |
| |
Maurits Bilcke
Van Anderlecht, Olivetti-prijs na overlijden
Op de tentoonstelling ‘Prijs Jonge Belgische Schilderkunst 1953’ heb ik, waarschijnlijk voor de eerste maal, een doek van Van Anderlecht gezien: ‘De Haven’. Geen speciale aanmerking. In 1954 noteerde ik in mijn kataloog dat ‘Het dorp’, geschilderd was ‘in de trant’ van Anne Bonnet.
Het jaar daarop behaalde Van Anderlecht een ‘vermelding’, samen met Mara en Vandercam, en schreef ik over zijn ‘Quai des usines’, ‘Gazomètres’ en ‘Moulin à eau’: ‘Van Anderlecht schildert er met de brede borstel nogal wild op los. Hij bekommert zich niet veel om de vorm en geeft de voorkeur aan enorme doeken (waarom zo groot?) met toetsen die tegen elkaar stoten en wringen, over elkaar heenglijden en elkaar voorbijsteken met woeste bewegings-gebaren. De schilder is niet vrij te pleiten van een zeker “gigantisme” en men beeldt zich in wat hij zou kunnen voortbrengen, indien meer statische rust haar intrede zou doen’. Van Anderlecht schreef toen over deze beoordeling: ‘Elle m'a fait vraiment plaisir en ce sens qu'elle fixe avec exactitude l'état présent de ma peinture’.
In 1956 stonden we met bewondering voor het vrij groot doek ‘De Wereld der Stilte’, een min of meer informele, wit-zwarte kompositie.
Daar hij het vorig jaar een vermelding in de wacht had gesleept, hoopte Van Anderlecht met dit doek de prijs te winnen. Die viel te beurt aan Vandercam, terwijl Van Anderlecht slechts ‘onderscheiden’ werd. Ik hechtte toen in mijn kritiek veel belang aan het doek van Van Anderlecht, die aanmoediging nodig had en ze trouwens verdiende. ‘Dans l'effort solitaire que poursuit l'artiste qui tend à s'exprimer, votre témoignage, - schreef hij -, apporte le courage et la confiance’.
Hij besloot dan ook een persoonlijke tentoonstelling te wagen en verzocht mij een tekst te schrijven voor de uitnodiging. De tentoonstelling werd op 20 december 1957 geopend in de verdienstelijke Galerie Edmond Carabin, 7 Steenweg op Charleroi. Uit deze inleiding volgende uittreksels: ‘Chaque tableau a sa forme, parce que chaque
| |
| |
nouvelle toile naît d'une aventure, je dirais presque d'un drame, bien personnel, unique... La main est libre. Mais l'esprit est là, qui veille et spiritualise la matière, la belle matière qui se répand sur la tiole. Il dirige l'instinct, l'intuition. Et la matière s'épanouit et commence à vivre sa vie poétique. Pour toujours... Sensualité et sensibilité, temps et éternité, rythme et stabilité, images cosmiques. Et, surtout, le bel amour de l'expression de notre temps... Des toiles, signées Van Anderlecht. Des toiles et un nom à retenir’.
Van Anderlecht was zeer gevoelig. Tegenover het publiek geplaatst, was hij dan ook gelukkig steun te vinden: ‘Heureux l'orphelin quand un parrain de qualité lui apporte le réconfort. Ainsi, je me trouvais bien désemparé pour présenter mes travaux. Laissez-moi vous dire, en cette minute de vérité qu'est le contact avec le public, combien votre juge-ment m'a donné de l'assurance. Tant d'incertitudes encombraient mon esprit; vous les avez dissipées d'un trait de plume - votre préface. Certes, nous avons choisi la voie impénétrable. Mais que n'avons-nous plus souvent des coups de lumière de votre qualité pour éclaircir le chemin? Puisque vous avez daigné déceler quelque profondeur de sentiment dans mes tableaux, je vous affirme ici, que c'est le même coeur qui les a conçus qui vous remercie dans toute sa violence... et je vous resterai toujours reconnaissant’.
Ik haal dit dankwoord van Van Anderlecht niet aan uit hoogmoed. Wel met een zekere fierheid. Ik werd immers in die tijd nog verkeerdelijk aangezien als de verdediger van ‘uitsluitend’ geometrisch-abstrakte kunst, en het scheen sommigen dan ook ‘een waagspel’ te wedden op het ‘informeel’ paard dat Van Anderlecht ons in zijn stal liet zien. Anderzijds werpt de tekst van de kunstenaar een helder licht op wat toen in hem omging. ‘Tant d'incertitudes encombraient mon esprit’ ... ‘Nous avons choisi la voie impénétrable’ ... ‘Profondeur de sentiment’ ...en vooral ‘Le coeur dans toute sa violence’.
Enkele weken later wint hij nogmaals een ‘vermelding’ in de ‘Prijs Jonge Belgische schilderkunst’, samen met Vandenbranden en Wyckaert, en gaan stilaan de ogen van de ‘kunstkenners’ open. Wanneer hij in mei 1959 eksposeert in het Hessenhuis te Antwerpen, beschrijft Jean Dypréau de schilderijen van Van Anderlecht in zijn inleiding als ‘dramatische beelden, ondubbelzinnige tekens van opstand’. De kritikus beweert terecht dat het is ‘om zichzelf te verkennen dat Van Anderlecht is gaan schilderen. Vandaar die behoefte aan grote oppervlakten, die uitspattingen van kleur, die aanvallen die de lijst met moeite in bedwang houdt’.
In juni van hetzelfde jaar eksposeren Vandercam en
| |
| |
Dotremont in de Société Royale des Beaux-Arts te Verviers hun slijk-skulpturen. In deze skulpturen werden teksten gegraveerd op het ogenblik dat de werken nog niet gebakken waren. De teksten werden niet bij voorbaat geschreven of gedacht om in aarde te worden neergeschreven.
Heeft een ongeveer dezelfde inspiratie Vandercam naar de samenwerking met een ander schilder en een dichter-kunstkritikus gedreven? Ik herinner mij hem een bezoek te hebben gebracht enkele dagen voor de opening, in de galerij ‘Aujourd'hui’, van de tentoonstelling ‘Peinture partagée: Dypréau-Van Anderlecht-Vandercam’. De dichter-kritikus Dypréau was niet aanwezig, maar Vandercam en Van Anderlecht samen waren zo welsprekend en entoesiast dat ik na een stortvloed van woorden, uitroepen, korte en langere zinnen (stortvloed die ongeveer drie kwartier heeft geduurd) toch een vaag beeld kon vormen van wat hun tentoonstelling zou zijn. De gedrukte verklaring die ik een paar dagen later te Tervuren ontving verdreef de laatste misten. Het loont alleszins de moeite die ‘verklaring’ hier vertaald te publiceren:
‘Ons voornemen en het rezultaat van onze medeplichtigheid waren: de plaats ontdekken waar geschrift en schilderkunst elkaar ontmoeten om in elkaar te vervloeien. Onderweg moesten echter heel wat kruiswegen en slingerpaden onderzocht worden en stuitten wij op heel wat avonturen! Uit zorg voor oprechtheid, en niet uit voorzichtigheid, bekennen wij het gevoelen te hebben slechts een eerste tocht te hebben gedaan. Bij dit eindpunt maken wij een korte inventaris op en situeren wij daardoor onze poging. Wij zullen gezamenlijk onze verantwoordelijkheden opnemen.
Sinds het geschrift bestaat, heeft het een beeld benaderd om er zich mee te identificeren, om het te kommentarieren en soms een betekenis te geven. Wij zouden er hier kunnen aan herinneren hoe het Oosten en het Westen getracht hebben de toenadering van deze twee tekens te verzoenen: dat van de schilder en dat van de kommentator of de dichter. Maar heden wordt het probleem anders gesteld: het betreft de ontmoeting niet alleen van twee gebaren, maar ook een tegenover elkaar opstellen van de twee tekens, een konflikt.
Bezie deze dagelijkse woorden. Zij gaan vechten met de kleuren, hun omlijningen zoeken, hun betekenis uitvinden. Zodoende zullen zij het doek doen openspatten en zijn evenwicht vernietigen. Maar het doek verdedigt zich, vernedert de woordenvloed, drijft de mikroob-onder-vorm-van-letter uit. Is een kompromis mogelijk? Een overeenstemming tussen het bepaald teken van het geschrift en het onbepaald teken van de schilder? Uw teken en het mijne zijn doodsvijanden. Daarom is het dat zij samen zullen leven.
| |
| |
| |
Van Anderlecht 1918-1961
au sommet de la vie - VERTIGE
Peinture partagée 1959
Verz.: J. Dypréau
| |
| |
Schilderij 1959
Verz.: Ph. d'Arschot
Schilderij 1960
| |
| |
Schilderij 1959
METTRE LE MUR EN QUESTION
Schilderij 1960
| |
| |
November 1960 - Akwarel - Verz.: M. Bilcke
Schilderij 1960
Al de foto's werden genomen door F. MONIER
| |
| |
Zal het woord zijn plaats vinden? Zal het zijn stempel nalaten? Of zal het uitgewist worden door de vloed, door deze boog op zoek naar hemelse regen? Ik schrijf in het zand. Ik schrijf op het vlees. Vernietig mij. Mijn woord is enig en gij kunt het vernietigen waar en wanneer u wil. Maar alleen op uw eigen verantwoordelijkheid.
“En de borsten stierven”, zo schreef Miro. Maar heden sterven de betekenissen. De woorden rukken op in alle richtingen en alle richtingen stormen op de woorden af.
De woorden zijn geen tekens meer, maar signalen.
Zij geven het alarm. Zij ordenen. Zij verbieden.
Gehoorzaam de woorden. Gehoorzaam hen niet. Het doek stelt geen omwonden vragen meer. Het dringt aan, het voorvoelt u, het daagt u uit. Geef het doek gelijk, misprijs het, scheld het de huid vol. Het bevestigt uw vrijheid’.
Wij staan hier werkelijk - dat komt voldoende tot uitting in de vorm van de tekst zelf -, voor een tweegevecht. Niet de overwinning of de nederlaag boeit ons. Wel het gevecht zelf, zijn sierlijkheid, zijn dramatiek, zijn gebaren, zijn ritme, zijn voor- en achterwaartse beweging en, de doodsbedreiging en de regel van het fair-play, de dans voor het leven of voor de dood, de spanning, de individuele vrijheid en de gezamenlijke inspanning.
De tentoonstelling maakte ophef. In een uitzending van de ‘Kunstkaleidoskoop’ van de B.R.T. heb ik toen gezegd: ‘Het triumviraat toont het rezultaat van een eksperiment dat erin bestond op het doek zelf de samenwerking te bekomen van de schilder en de dichter. Nu eens borstelt eerst de schilder enkele vlekken of vegen op het maagdelijk wit doek, wat onmiddellijk de inspiratie van de dichter uitlokt en hem aanzet op het doek en met het penseel een woord neer te schrijven. Op zijn beurt kan dan weer de schilder, door dat woord getroffen, - en in overeenstemming met dat woord of met die slagzin -, uitdrukken wat in hem omgaat. In één doek vindt men de uitdrukkingen van de drie kunstenaars samen. Het kwam er voor hen op aan, uitdrukking te geven van de spontane inspiratie, een daad te stellen van het unieke en onvervangbare ogenblik, de poëtische geladenheid zonder omwegen een blijvende gestalte te geven. Het rezultaat is vrij uitdagend, ja ietwat revolutionair. Slagzinnen als “Oproep tot wanorde”, “Hulde aan de onbekende déserteur”, “Teken uw leven” en dergelijke, storen natuurlijk de gevestigde orde, wat wellicht de bedoeling was. Dat deze onruststokende doeken in een “Paleis” worden tentoongesteld is niet zo verrassend. Logischer zou wellicht zijn, dat deze kunstenaars het eksperiment in het publiek zouden wagen en dan ook met medewerking van dat, laat staan anoniem, publiek. Het kan ver leiden. Men
| |
| |
kan zelfs niet vermoeden tot waar. Met hun temperament moeten deze kunstenaars nochtans kunnen wagen het eksperiment uit te voeren. Voor radio- en televisiereporters kan het een verrassend extraatje worden. Maar dan van op een zekere afstand. Men kan nooit weten wat er én de kunstenaars én het publiek te wachten staat’.
Van dat publiek spektakel is ondertussen niets in huis gekomen. Het drie-man-eksperiment volstond voor ieder kunstenaar afzonderlijk. Wel heeft Van Anderlecht een twee-man-eksperiment herhaald met de Antwerpenaar Jef Verheyen.
In oktober 1960 vinden wij Van Anderlecht weer in een tentoonstelling in het C.A.W. te Antwerpen, ingericht door de ‘Nieuwe Vlaamse School’. Te dezer gelegenheid verscheen een eigenaardige beginselverklaring, ondertekend door Mark Claus, Herman Denkens, Jan Dries, Vic Gentils, Jef Kersting, Nic Klerks, Guy Mees, Eng. Van Anderlecht, Guy Vandenbranden, Wim van de Velde en Jef Verheyen. ‘De Nieuwe Vlaamse School erkent in zichzelf DEZE vlaamse traditie, dat het universele van de moderniteit in de eigen aard, d.i. de vlaamse, vervat ligt.’ En verder: ‘Als nu de Belgische officiële instanties die Vlaamse schilderkunst als Belgisch willen tonen, wordt dit even moeilijk als appelen voor citroenen verkopen’.
Ondertussen had Van Anderlecht in de Galerie Bernard te Grenchen in Zwitserland tentoongesteld, samen met Fontana, Crippa, Samona, Swan en Peeters (juli-augustus 1960). Twee maanden later houdt hij er een persoonlijke tentoonstelling, ingeleid door Jean Dypréau, wiens laatste zin ik vooral onthoud: ‘L'art est un exhibitionnisme secret’. De uitnodiging bevatte tevens een tekst van Van Anderlecht zelf die wij, om de kunstenaar beter te kunnen begrijpen, hier willen afdrukken: ‘Le complément direct. C'est l'humanité entière qui fait notre peinture: dans son interroga-tion obsédante, elle nous force à tracer l'image de son destin. Les passions et les instincts font le crime... et ma peinture. Les formes et les couleurs pour elles-mêmes ne me satisfont pas. Il faut qu'elles impliquent une blessure. Ne plus parler d'art. On ne parle bien que de ce qu'on aime; quand on aime vraiment, on se tait’.
Die ‘blessure’ heeft Van Anderlecht zelf sommige zijner schilderijen toegebracht. Ik denk b.v. aan het doek ‘Couper la parole’, moedwillig doorstoken en aan flarden gescheurd...
Ook elders zou de wonde bloeden. De gezondheid van Van Anderlecht liet te wensen over. Heelkundige bewerkingen waren onheilspellend. Toch nam de kunstenaar nog deel aan een tentoonstelling in de galerij ‘Le Zodiaque’ in
| |
| |
december 1960, samen met Drybergh en Gentils. Zijn doeken hebben mij daar diep en op ongewone wijze getroffen. Mijn onderbewustzijn heeft wellicht gevoeld dat er iets gaande was, maar ik kon toen nog niet de draagwijdte mijner woorden meten, toen ik in de ‘Gazet van Antwerpen’ van 21 december schreef: ‘Met Van Anderlecht ten slotte breekt het volledig orkest stormachtig los in een heftig tumult. Geweld, ritme, beweging, gewicht, klank en kleur, licht en verflagen recht uit de pot: de spektakulaire daad. En dan blijft men bij voorkeur staan voor een doek, uitsluitend in wit-zwart, een gevoelig rustpunt tussen de hartverscheurende, krampachtige, ja wanhopige stuiptrekkingen van een schilder die, volledig opgetild door de roes der roekeloosheid, bereid is tot het uiterste te gaan en er desnoods voor te sneuvelen. Of moeten wij hierin zien: een onverwoestbare levensdrang, zo pijnlijk en door zijn oprechtheid zo ontroerend dat alle woorden er misplaatst bij worden? Nu Kerstmis nadert, wensen wij Van Anderlecht dat leven honderd procent!’
Amper twee maanden later, na de dood van Van Anderlecht, op 7 maart 1961, heeft men mij gezegd dat het klonk als een profetie. Helaas...
Dat een zeer gevarieerde jury van twaalf Belgische en buitenlandse kunstkritici en kunstschilders de ‘Olivetti-Prijs 1961’ wijselijk aan Van Anderlecht heeft toegekend, moge, zoals Professor Agan het op de deliberatie gezegd heeft, de jongeren ertoe aanzetten het pikturaal avontuur tot het uiterste door te drijven. Het voorbeeld van Van Anderlecht weze een simbool. ‘Seine Malerei war keine spielerische Schöntuerei, sie war das Bild und der Spiegel einer groszen, einer suchenden Seele’, schreef het Grenchner Tagblatt. ‘Er war nicht nur einen groszer Künstler, er war auch ein groszer Mensch, und die ihn kannten, werden ihn nicht vergessen können’.
Van Anderlecht vergeten? Hij begint pas waarlijk te leven.
|
|