| |
| |
| |
J. Terlin
Maurice Merleau-Ponty
I
Op 3 mei 1961 overleed de Franse wijsgeer Merleau-Ponty op amper 53-jarige leeftijd. Evenals Albert Camus, verdween hij te vroeg, werd zijn werk te vroeg onderbroken. Hij werd geboren te Rochefort-sur-mer op 14 maart 1908. Aan zijn buitengewoon schitterende loopbaan, ging een strenge vorming vooraf aan de Ecole Normale Supérieure, bekroond door de Agrégation de Philosophie. Hij vond erkenning van zijn eerste publicaties af: zijn proefschriften ‘Structure du Comportement’ en ‘Phénoménologie de la Perception’, onderscheidenlijk verschenen in 1941 en 1945 en waarin hij zich openbaart als volgeling en voortzetter van de denkbeelden van Husserl. Op 41-jarige leeftijd werd hij benoemd als hoogleraar aan de Sorbonne, als 44-jarige verkreeg hij aan het Collège de France de leerstoel van Lavelle, die destijds bekleed werd door Bergson.
Zijn opvattingen waren nauw verwant met die van de toenmalige jeugd, die zich op haar beurt aangetrokken voelde door zijn levenshouding, door de kunst waarmee hij aan haar verzuchtingen bleek tegemoet te komen.
Met Sartre en Camus stond Merleau-Ponty na de tweede wereldoorlog bovendien aan het hoofd van de Franse intelligentsia. Aan de zijde van Sartre bezielt hij het tijdschrift ‘Les Temps Modernes’ en sedert 1945 maakt hij tevens van de politiek het voorwerp van zijn bespiegelingen. Zijn overwegingen leiden tot het werk ‘Humanisme et Terreur’ waarin hij de processen van Moskou omstreeks 1930 behandelt en de boeken van Arthur Koestler. Hij wordt aangetrokken door de politieke stromingen die aansturen op de stichting van een nieuwe linkse partij, staande buiten de twee grote arbeiderspartijen en hij treedt toe tot de R.D.R. (Rassemblement Démocratique Révolutionnaire) opgericht in 1948 door Jean-Paul Sartre en David Rousset. Laatstgenoemde beweging zou echter kort nadien verdwijnen. In 1953 komt het tot een breuk met Jean-Paul Sartre ingevolge het verschijnen van diens reeks artikelen in ‘Les Temps
| |
| |
Modernes’ over ‘Les Communistes et la Paix’. Hij licht zijn standpunt toe in zijn boek ‘Les Aventures de la Dialectique’, waarin het geheel van zijn critiek ten overstaan van het marxisme samengebracht is.
Dit boek lokt bij Simone de Beauvoir een scherpe reactie uit onder vorm van een artikel dat naderhand ook deel zou uitmaken van haar ‘Privilèges’.
Later publiceert Merleau-Ponty verscheidene bijdragen in ‘L'Express’ en zetelt hij naast Mendès-France en Daniel Mayer in het voorlopig bureau van de ‘Union des Forces Démocratiques’ (U.F.D.)
In september 1961 weigert hij het manifest der 121 betreffende het recht tot dienstweigering voor de oorlog in Algerië te ondertekenen. Enkele weken later ondertekent hij een manifest dat de nadruk legt op de ernst van het zedelijk drama, waarmee de Franse jeugd af te rekenen heeft door het Algerijns conflict en dringt hij aan op onderhandelingen die de vrede moeten bespoedigen.
Merleau-Ponty heeft niets weg van de kamergeleerde: al wat zich rondom hem voordoet, onderzoekt hij met geduldige aandacht, met een zeldzaam vermogen voor maat en zonder ooit zijn standpunt op te dringen.
Bij hem is het filosofisch werkterrein niet afgezonderd van dat van de kunst, worden de exacte wetenschappen niet over het hoofd gezien en is de politiek waaraan hij een groot gedeelte van zijn werk besteedt niet volkomen doordrongen voor vooraf ingenomen wijsgerige standpunten.
Al te weinig werden de zuiver letterkundige verdiensten van Merleau-Ponty tot dusver in het licht gesteld. Het ‘technisch’ karakter van de wijsbegeerte en de bevreemdende indruk nagelaten door sommige vaktermen maken de filosofische taal vaak ongenietbaar. Merleau-Ponty is nooit overdreven technisch, noch literair in de ongunstige betekenis van het woord: inhoud en vorm der gedachte vinden bij hem een stijlvolle samensmelting.
| |
II
Indien Merleau-Ponty dient gerangschikt te worden bij een wijsgerige beweging, dan is hij wellicht meer fenomenoloog dan aanhanger van dat geheel van leerstellingen, die men groepeert onder de naam van existentialisme. Op alle filosofen van zijn leeftijd, had de fenomenologie een diepe indruk nagelaten. Was het niet Sartre zelf die zegde dat de ‘Ideen zu einer reinen Phänomenologie und phänomenologischen Philosophie’ van Husserl, waarvan het eerste deel verscheen in 1913, het gewichtigste filosofisch boek was van het begin van de eeuw?
| |
| |
Wat het meest de aandacht trok in deze houding - ik bedoel hier de fenomenologische houding - was dat zij afstand deed van iedere speculatieve filosofie en van elke rationalistische constructie van de ervaring om terug te keren ‘zu den Sachen selbst’. Het kwam er niet meer op aan om uit te leggen of te ontleden, maar eenvoudig om de gegeven ervaring te beschrijven.
Een van de voornaamste uitzichten van de leer bestond in de befaamde ‘Intentionalität des Bewusztseins’, die een einde stelde aan de over zichzelf heengebogen afzondering van het bewustzijn (solipsisme), althans zoals die afzondering bestond in een verkeerd opgevat of oppervlakkig idealisme.
Onmiddellijk vond het IK de wereld en de dingen terug en zelfs dat andere Ik dat ‘de andere’ heet, vermits, hoe paradoxaal ook, het Ik de aanwezigheid van de andere onderstelt, m.a.w. van zodra ik mijzelf als dusdanig ontdek, bevind ik mij met de anderen in een wereld die ons gemeenschappelijk is. (Das Ich ist Intersubjektivität).
De opvattingen van Merleau-Ponty stemmen het meest overeen met de denkbeelden van Husserl zoals hij die ontwikkelt in zijn laatste tijdens zijn leven verschenen werk: ‘Die Krisis der europäischen Wissenschraften und die transzendentale Phänomenologie’ (Belgrado 1936). Want, indien de fenomenologie de studie is der essenties, essentie van de waarneming, essentie van het bewustzijn: ‘C'est aussi une philosophie qui replace les essences dans l'existence et ne pense pas qu'on puisse comprendre l'homme et le monde autrement qu'à partir de leur “facticité”. C'est une philosophie transcendantale qui met en suspens pour les comprendre les affirmations de l'attitude naturelle, mais c'est aussi une philosophie pour laquelle le monde est toujours “déjà là” avant la réflexion, comme une présence inaliénable, et dont tout l'effort est de retrouver le contact naïf avec le monde pour lui donner enfin un statut philosophique.’ (Phénoménologie de la perception, p. 1.)
Het vertrekpunt van elke bezinning is de ‘Lebenswelt’, de gewone wereld waarin we allen leven, die door het subject geprojecteerd wordt als een gezichtseinder.
De fenomenologie en Merleau-Ponty wendden zich af van iedere systematische filosofie en in die zin is zijn filosofie in wezen onvoltooid en onvoltooibaar. Kan men zelf nog gewagen van filosofie, in de betekenis waarin Cicero of Seneca de mens aanspoorden de wijsheid te beoefenen, of in de betekenis van metafysica of filosofie die zichzelf wil overtreffen?
Aanknopend bij de latere Husserl bespaarde Merleau-Ponty zich de begoochelingen van deze laatste wat betreft
| |
| |
de ‘wetenschappelijke’ strengheid waarvan de filosofie zogezegd blijk moest geven.
Zijn voornaamste werk wijdt hij in 1945 aan de fenomenologie van de waarneming.
In de waarneming wortelt alle kennis. Want laten wij bedenken, ‘La perception n'est pas une science du monde, ce n'est pas même un acte, une prise de position délibérée, elle est le fond sur lequel tous les actes se détachent et elle est présupposée par eux’ (Phénoménologie de la perception, p. V).
Zijn eerste boek ‘La Structure du Comportement’ staat in het licht van dezelfde gedachtengang, maar beweegt zich veeleer op het terrein van de wetenschappelijke ervaring, zoals Professor de Waelhens het terecht opmerkt in zijn voortreffelijk boek ‘Une philosophie de l'ambiguité - L'existentialisme de Merleau-Ponty’, terwijl het hogervermelde werk in het teken staat van de natuurlijke en naïeve ervaring. Zonder paradoxaal te worden kan ten andere gerust voorgehouden worden, dat elke waarneming op zichzelf reeds een gedraging is, zoals elke gedraging zijn waarneming met zich brengt.
In de ontginning van de natuurlijke en onmiddellijke ervaringswereld (monde antéprédicatif) doet Merleau-Ponty zich ten volle gelden. Van meet af aan wordt de mens als in-de-wereld-zijn (cf. het In-der-Welt-sein van Heidegger) beschouwd. Nooit is hij zuiver ding of zuiver bewustzijn. Zoals Merleau-Ponty het zeer treffend in een van zijn latere essays uitdrukt: ‘Notre siècle a effacé la ligne de partage du “corps” et de l' “esprit” et voit la vie humaine comme spirituelle et corporelle de part en part, toujours appuyée au corps, toujours intéressée, jusque dans ses modes les plus charnels, aux rapports des personnes.
Pour beaucoup de penseurs à la fin du XIXe siècle, le corps c'était un morceau de matière, un faisceau de mécanismes. Le XXe siècle a restauré et approfondi la notion de la chair, c'est-à-dire du corps animé.’ (Signes p. 287, Gallimard 1960).
Merleau-Ponty heeft een dankbaar gebruik gemaakt van recente wetenschappelijke werken op het gebied van de psychologie, psychopathologie en fysiologie. Dit betekent niet dat zijn wijsbegeerte afhankelijk zou zijn van de wetenschap in haar ruimste betekenis, want eerst verschijnt de natuurlijke en onmiddellijke ervaringswereld, die in zekere zin de grondslag legt van de wereld waar de wetenschappen hun werkterrein vinden, en de wijsbegeerte stijgt boven deze twee werelden uit, ofschoon niet volkomen. Aldus komt een nederige doch stevig gegrondveste ‘rede- | |
| |
lijkheid’ tot stand, die volkomen afgemeten is aan de ervaringen waaruit zij voortgesproten is.
Wat nu door redelijkheid bedoeld wordt?
Deze is te bespeuren in het immer terugkeren der zelfde dingen, onder wisselende gedaanten, die ten slotte, het aanschijn geven aan een zinvol geheel. Dit zinvol geheel leidt geen afzonderlijk bestaan, doet zich niet voor als absolute geest of als wereld in realistische zin. Welke ook het voorwerp zij van Merleau-Ponty's overdenkingen, telkens blijft dat eerste uitzicht der dingen, dat ontstaan van iets zinvols, terecht zijn aandacht gaande houden.
Treffende beschouwingen wijdt hij aan de taal in de inleiding die hij geschreven heeft voor zijn laatste werk: ‘On brise le langage quand on en fait un moyen ou un code pour la pensée, et l'on s'interdit de comprendre à quelle profondeur les mots vont en nous, qu'il y ait un besoin, une passion de parler, une nécessité de se parler dès qu'on pense, que les mots aient pouvoir de susciter des pensées - d'implanter des dimensions de pensées désormais inaliénables - qu'ils mettent sur nos lèvres des réponses dont nous ne nous savions pas capables, qu'ils nous apprennent dit Sartre, notre propre pensée.’ (Signes, préface p. 24-25). En verder in dezelfde inleiding: ‘Ecoutons Marivaux: “Je ne songeais pas à vous appeler coquette - ce sont des choses qui se trouvent dites avant qu'on y rêve”. Dites par qui? Dites à qui? Non pas un esprit à un esprit, mais par un être qui a corps et langage à un être qui a corps et langage...’ (Signes, p. 27). Door zijn plotse dood blijven wij verstoken van zijn nieuw werk, dat hij wilde schrijven over de taal, waaraan hij zijn eerste overwegingen besteedde in ‘Signes’.
Blijft Merleau-Ponty nu uitsluitend op het terrein der psychologie? Stellig niet. Maar als men hem vergelijkt met een filosoof als Hegel, had men hem de volgens ons gerechtvaardigde strikvraag kunnen stellen tot welk stadium van de ‘Phänomenologie des Geistes’ hij gaat.
Evenals zijn meester Husserl geeft hij de indruk de waarheid te situeren in het onmiddellijke gegevene.
Hoger schreven wij dat elke niet systematische wijsbegeerte, die dus geen gesloten geheel vormt, onvoltooid en onvoltooibaar is. Hiermee rekening houdend dient evenwel beklemtoond dat de wijsbegeerte van Merleau-Ponty uiterst onvolledig blijft. Eens te meer onthield zijn te vroeg overlijden ons het antwoord op vele door hem opgeworpen vragen. Aldus komen dood en begeerte niet voor in zijn filosofie: binnen de perken van een fenomenologie van de waarneming wordt de begeerte bv. niet uitgelegd, hoe ruim het begrip waarneming ook kan opgevat worden. Husserl en Merleau-Ponty geven aan de waarneming en aan het
| |
| |
waargenomene de voorrang en daardoor bestaat er bij hen een primaat van het theoretische.
Vergeleken met Heidegger aanvaardt Merleau-Ponty geen grondig onderscheid tussen het zijn en het zijnde, zodat hij in de ogen van Heidegger gevangen blijft in een ‘regionale Ontologie’.
| |
III
Maar de menselijke wereld is tevens en misschien in de eerste plaats de wereld der geschiedenis. Evenals Sartre en vele andere Franse intellectuelen na 1945, gaat hij zich bezinnen over het marxisme. Dit is geen toeval, want het marxisme heeft het voordeel een politieke filosofie te zijn, die zich niet vergenoegt beginselen te ontwikkelen of waarden vast te leggen, maar tevens hun verwezenlijking eist. Zodoende is de begrenzing van het loutere zedelijke voor goed verbroken: ‘La politique n'est pas le contraire de la morale, elle ne se réduit jamais à la morale. Le Polonais Hlasko disait dernièrement que les convictions politiques des écrivains français ne l'intéressaient pas beaucoup parce qu'elles n'étaient que des attitudes morales. Il me semble qu'il avait raison’. (Signes, p. 408).
Verder is het marxisme werkelijk universeel. Het kwam er niet op aan een ‘westerse’ maatschappij in te richten of een maatschappij die deze of gene sociale categorie begunstigt. Zijn boodschap van hoop wordt door Merleau-Ponty terdege weergegeven in de inleiding van ‘Sens et Non-Sens’ (p. 10): ‘Pour des générations d'intellectuels, la politique marxiste a été l'espoir, parce qu'en elle les prolétaires et par eux les hommes de tous les pays devaient trouver le moyen de se reconnaître et de se rejoindre. La préhistoire allait finir. Une parole était dite qui attendait réponse de cette immense humanité virtuelle depuis toujours silencieuse. On allait assister à cette nouveauté absolue d'un monde où tous les hommes comptent. ‘Dit universeel humanisme is thans mogelijk daar de mensen zich de middelen verschaft hebben tot onderlinge toenadering (‘ses moyens de communications et de communion’, Signes, p. 281.)
De erkenning van de ene mens door de andere is niet langer een vrome wens, zij is te verwezenlijken. Voor het marxisme was de wereld der waarden ook niet afgezonderd van de dragende infrastructuur.
Ongetwijfeld, Merleau-Ponty was er zich van bewust dat edele gemoederen aanstoot konden nemen aan het ‘geweld’, dat het marxisme als onvermijdelijk aanziet. De marxistische maatschappij poogt de erkenning van de mens door
| |
| |
de mens tot stand te brengen langs de overgangsperiode van de dictatuur van het proletariaat om.
Bij het nastreven van dat doel kan geweld niet uitgesloten worden. Want het niet aanwenden van geweld bestendigt het voortduren van het geweld. Merleau-Ponty looft overigens Machiavelli in een aan hem gewijd artikel, omdat de Italiaan niemand een rad voor de ogen wil draaien: ‘En mettant le conflit et la lutte à l'origine du pouvoir social, il n'a pas voulu dire que l'accord fût impossible, il a voulu souligner la condition d'un pouvoir qui ne soit pas mystifiant, et qui est la participation à une situation commune. (Signes, p. 272) en verder: ‘Ce qu'on réprouve chez lui, c'est l'idée que l'histoire est une lutte et la politique rapport avec des hommes plutôt qu'avec des principes’ (Signes, p. 278).
Het marxisme is niet alleen een politieke wijsbegeerte, maar een wijsbegeerte van de geschiedenis. De filosoof zal zich dus hebben te bezinnen over de betrekkingen tussen wijsbegeerte en geschiedenis. En stellig moet een beginselvaste marxist hier redenen te over vinden om af te wijken van de interpretatie van Merleau-Ponty.
Voor Merleau-Ponty evenals voor Marx ten andere, heeft de geschiedenis een wereldlijk karakter. Dit betekent dat de geschiedenis noodzakelijk het toneel is, waar mensen hun doei nastreven en waar niets anders te bespeuren valt dan louter menselijke doeleinden.
Het verloop van deze geschiedenis wordt niet noodzakelijk gekenmerkt door vooruitgang: ‘On peut seulement dire que très probablement l'expérience finira par éliminer les fausses solutions et par se dégager des impasses. Mais à quel prix, par combien de détours? Il n'est même pas exclu en principe que l'humanité, comme une phrase qui n'arrive pas à s'achever, échoue en cours de route’ (Signes, p. 304).
Indien er uit de geschiedenis iets zinvols te halen valt, blijft dat onafscheidbaar verbonden aan het zin-loze, dat er de achtergrond van uitmaakt. Uit de samenbundeling van menselijke handelingen, dank zij welke betrekkingen ontstaan met de anderen en de buitenwereld, ontspruit de rede. Het redelijke, aanvankelijk louter begrip wordt het overheersend bestanddeel in het menselijk handelen, doch gaat dit niet te buiten en blijft even broos. Zich de toekomst indenken is bv. volkomen onmogelijk.
Mochten sommige uitleggers van het marxisme misschien de mening van Merleau-Ponty delen, dan zouden zij die de strengere leer aankleven, er spoedig het gebrek aan beginselvastheid van inzien: hoe Merleau-Ponty het ideaal van het marxisme ook trouw is, even wars blijft hij van het communisme. Het marxisme wil zijn leer in de werkelijk- | |
| |
heid zien omgezet (zie de beroemde These 11 über Feuerbach: ‘Die Philosophen haben die Welt nur verschieden interpretiert; es kömmt darauf an, sie zu verändern’ - Karl Marx - Die Frühschriften, herausgegeben von S. Landshut, blz. 341). Wat Merleau-Ponty hierover meent: ‘La politique marxiste a perdu confiance en sa propre audace, elle a délaissé ses propres moyens prolétariens et repris ceux de l'histoire classique: hiérarchie, obéissance, mythes, inégalité, diplomatie, police’ (Sens et Non-sens, p. 10). Indien het Russisch of Chinees communisme de verwezenlijking is van het marxisme, kan Merleau-Ponty zich daar onmogelijk volledig mee eens verklaren. In ‘Les aventures de la dialectique’, boek verschenen na zijn breuk met Sartre, schrijft hij: ‘Pour créer l'appareil de production, la société soviétique a mis en place un appareil de contrainte et a organisé des privilèges qui font peu à peu la vrai figure de son histoire’ (op. cit. blz. 132). De breuk tussen Sartre en Merleau-Ponty staat overigens in verband met het marxisme en zijn verwezenlijking. Gedurende lange tijd hadden beiden nochtans een gelijklopende ontwikkeling doorgemaakt. Zij zijn filosofen van eenzelfde tijd, in beslag genomen door dezelfde vraagstukken.
In 1942 publiceert Sartre ‘L'Etre et le Néant’, in 1945 geeft Merleau-Ponty zijn antwoord hierop in ‘Phénoménologie de la perception’, waarin het strenge Sartriaanse onderscheid tussen het ‘en-soi’ en ‘pour-soi’ gemilderd is. Vervolgens komt het grote probleem van het ogenblik te berde: het communisme. Op ‘Matérialisme et Révolution’ van Sartre volgt ‘Humanisme et terreur’ van Merleau-Ponty. ‘Les Communistes et la Paix’ lokt Merleau-Ponty's repliek uit in ‘Les aventures de la Dialectique’.
Na de inleiding die Sartre opstelde voor een heruitgave van het werk van zijn schoolmakker en vriend Paul Nizan, ‘Aden Arabie’, komt de inleiding die Merleau-Ponty schreef voor zijn laatst verschenen werk ‘Signes’.
Sartre heeft zijn filosofische gedachten op het gebied van politiek en geschiedenis verder ontwikkeld in ‘Critique de la Raison Dialectique’, het laatste werk dat Merleau-Ponty op touw gezet had en waarvan de titel reeds gekend was ‘Le Visible en l'Invisible’, laat vermoeden dat deze laatste zich eerder afwendde van beschouwingen over de wijsbegeerte van de geschiedenis.
Wat er ook van zij, nu is de dialoog onderbroken.
|
|