De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 2]
| |
[Nummer 1]![]() (Foto E. Story - Screntia)
Professor HANS VAN WERVEKE | |
[pagina 3]
| |
Geestesleven - wetenschappenHans Van Werveke zeventigHans Van Werveke werd geboren op 22 januari te Gent als derde kind van het gezin van Alfons Van Werveke. Vader Van Werveke was gedurende vele jaren onderwijzer te Gent. Hij had een grote belangstelling voor de geschiedenis van zijn geboortestad, waar hij later hulparchivaris, conservator van het museum voor oudheden en eindelijk conservator van de historische monumenten werd. De liefde tot de studie van de geschiedenis schijnt wel een familietrek te zijn van de Van Werveke's, vermits ook de jongere broer van Hans Van Werveke, Laurent, historicus is geworden en vermits de belangrijkste historicus van het hertogdom Luxemburg in de tweede helft van de negentiende eeuw, Nikolaas Van Werveke, een volle neef was van de grootvader van Hans Van Werveke. De ommekeer in de loopbaan van vader Van Werveke mag voor een groot deel toegeschreven worden aan zijn vriendschap met Paul Fredericq, die toen aan de Gentse Universiteit Nederlandse letterkunde en geschiedenis doceerde en die één van de leidende figuren van de Vlaamsgezinde liberalen was. Door Fredericq, die voorzitter was van de Gentse afdeling van het Willemsfonds, kwam vader Van Werveke eveneens in het Willemsfonds, waar hij belast werd met het beheer van de vijf Gentse volksbibliotheken van het Willemsfonds, een feit waaraan de jonge Hans Van Werveke reeds vroeg zijn grote belezenheid had te danken. Eindelijk was vader Van Werveke redacteur van het liberaal Vlaamsgezind weekblad ‘Het Volksbelang’, dat toen onder leiding stond van Fredericq. De lectuur van dit weekblad heeft er zeker veel toe bijgedragen dat de jonge Hans Van Wereveke de vlaamsgezinde werd die hij tot op heden steeds is gebleven. Op de verdere levensloop van Hans Van Werveke evenals op zijn opvattingen heeft het ouderlijke milieu dus een grote invloed gehad. Daarom paste het er vooraf iets over te zeggen.
Hans Van Werveke bezocht de lagere afdeling van de rijksmiddelbare school aan de Reep te Gent, waar zijn vader nog kort te voren leraar was geweest en vervolgens de Grieks-Latijnse humaniora van het Atheneum aan de Boudelostraat te Gent. Als leraars had hij er o.m. Leo Van Puyvelde, Hippoliet Meert en Victor Fris. Zijn beste vak was wiskunde, hetgeen moet vermeld worden omdat Van Werveke's begaafdheid voor wiskunde niet vreemd is aan zijn latere belangstelling voor zekere wiskundige, inzonderheid statistische aspekten van de studie van de geschiedenis. Hoewel Van Werveke nog tijdens de eerste wereldoorlog, in 1916, zijn studies aan het Atheneum beëindigde is er geen ogenblik sprake van geweest dat hij de lessen zou volgen aan de met de hulp van de Duitsers toen juist vernederlandste universiteit van Gent. Samen met prof. Henri Pirenne was trouwens prof. Paul Fredericq de trouwe vriend en leidsman van vader Van Werveke, om zijn verzet tegen een vernederlandsing door de bezetter naar Duitsland gevoerd. Van Werveke begon zijn universitaire studies bijgevolg pas in januari 1919, toen de franstalige universiteit opnieuw werd geopend. Hij was op dat ogenblik al éénentwintig. Het lag voor de hand dat hij geschiedenis zou studeren. Van tal van professoren was toen de beste tijd voorbij, ook van P. Fredericq, oud geworden en gebroken door de beproevingen van de oorlogsjaren. Er was echter Henri Pirenne, wiens meesterschap dat van al zijn collega's overschaduwde. Van Werveke werd zijn leerling en promoveerde bij hem in oktober 1922 tot doctor in de letteren en wijsbegeerte, groep geschiedenis, op een proefschrift van kerkhistorische aardGa naar eind1, een terrein van de geschiedenis waarop Van Werveke naderhand nooit meer bedrijvig zou zijn. Het terrein behoorde evenmin tot de directe belangstellingssfeer van Pirenne. Daar Van Werveke later precies op die gebieden van de geschiedenis welke Pirenne's voorkeur hadden werkzaam is geweest en dit bovendien sterk in de geest van Pirenne deed, lijken de omstandigheden van zijn promotie wel eigenaardig. Wellicht had Pirenne, die tijdens Van Werveke's eerste doctoraatsjaar nog steeds rector was en die op het ogenblik van diens promotie reeds voor een rondreis naar Amerika was vertrokken, niet voldoende tijd en gelegenheid om de uitzonderlijke kwaliteiten van zijn leerling te ontdekken. Wellicht was Van Werveke ook toen reeds te bescheiden om zich te doen opmerken. Twee jaar na zijn promotie zou de toestand er heel anders uitzien. Intussen was Van Werveke leraar geworden aan het meisjesatheneum te Gent, waar hij reeds als universiteitsstudent enkele lessen had gegeven, had hij zijn militaire dienstplicht volbracht en had hij eveneens zijn eerste publicaties laten verschijnenGa naar eind(2). Intussen, in juli 1923, was echter ook de Nolf-wet door het parlement goedgekeurd, waardoor de Gentse universiteit gedeeltelijk werd vernederlandst. Toen het daaropvolgende jaar, in de zomer van 1924, enkele Nederlandse vakken in de tweede kandidatuur letteren en wijsbegeerte | |
[pagina 4]
| |
vacant werden verklaard, stelde Van Werveke zich kandidaat voor de cursus Geschiedenis van België, waarmede hij bij K.B. van 20 september 1924 als part-time docent werd belast. Zijn collega voor de gelijkaardige Franstalige cursus was zijn leermeester Henri Pirenne zelf. De benoeming van Van Werveke tot docent aan de zgn. Nolf-universiteit was, van Vlaams standpunt uit, een goede benoeming. Zij was het zelfs des te meer daar zij, ook van wetenschappelijk standpunt uit, een goede benoeming was. De toekomst zou dit weldra bevestigen. Van Wereveke's leeropdracht werd geleidelijk uitgebreid met de voor de vorming van de historicus zo belangrijke praktische seminariecursussen, waaraan veel later, in 1945, de cursus Economische Geschiedenis werd toegevoegd, die hij in feite reeds sedert 1941, ter vervanging van zijn in 1940 overleden collega H. De Sagher, doceerde. In de samenstelling van deze leeropdracht is vanaf het einde van de tweede wereldoorlog tot aan Van Werveke's emeritaat in 1966 geen wijziging meer gekomenGa naar eind(3).
Daarmede is meteen het uiterlijk stramien van Van Werveke's academische loopbaan bondig geschetst. Veel moeilijker valt het thans het onderwijs zelf van de meester en de wijze waarop hij dit opvatte en gaf te karakteriseren. De meeste oud-studenten van Gent, filologen en juristen, hebben met Van Werveke's onderwijs alleen kennis gemaakt in de grote voordrachtcolleges over de geschiedenis van België. Van Werveke is echter nooit de grote redenaar geweest die een talrijk gehoor met woord èn stem in vervoering bracht. Daarvoor is zijn persoonlijkheid te introvert, zijn stem te zacht. Bovendien houdt hij niet van de vereenvoudiging, het elementaire of de veralgemening, waartoe een hoogleraar, geplaatst voor een massa studenten, helaas vaak zijn toevlucht moet nemen. Van Werveke integendeel bleef steeds grondig en diepgaand: hij spaarde zijn talrijk gehoor weinig details, doch tegelijk schonk hem dit de gelegenheid zijn zin voor nuanceringen, getuigend van een verfijnde geest, te laten blijken voor wie aandachtig het weloverwogen doch daarom ook vaak langzame betoog volgde. Naar de inhoud was de cursus Geschiedenis van België tegelijk en ondanks het uitvoerige, detailrijke betoog, een meesterlijke synthese van onze vaderlandse geschiedenis in al haar aspekten. Hoewel hij in de laatste jaren van Van Werveke's onderwijs in gestencilde vorm ter beschikking stond van de studenten, is het toch jammer dat aan de cursus tot op heden, b.v. onder de vorm van een gedrukt handboek, niet meer bekendheid werd gegeven. Ten opzichte van Pirenne's zeer uitvoerige Histoire de Belgique brengt de cursus, in zijn meer beknopte vorm, inderdaad een nieuwe visie op de geschiedenis van ons land, een meer algemeen Nederlandse visie, waaraan Van Werveke trouwens als redacteur van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, blijvende gestalte heeft gegeven. Wellicht ligt in deze verzoening van de Belgische met de algemeen-Nederlandse geschiedenis tevens de meest belangrijke boodschap welke Van Werveke aan vele generaties studenten heeft meegegeven. De studenten historici hadden het voorrecht professor Van Werveke ook en vooral in de kleine werkcolleges, de zgn. seminarieoefeningen te leren kennen. Hier zagen zij de vakman, de meester in het historisch vakmanschap, letterlijk aan het werk. Zoals zijn leermeester Pirenne had Van Werveke immers de gewoonte opzoekingen waarmede hij bezig was tot voorwerp te nemen van de praktische licentiecursus in de historische kritiek. Dit betekende meestal dat hij zelden van te voren wist tot welke resultaten het bronnenonderzoek zou leiden, dat hij vóór het oog van zijn studenten uitvoerde en waarin hij ze persoonlijk betrok. Vaak dacht hij luidop na, aarzelde, formuleerde een hypothese die hij achteraf soms weer opgaf nadat één van zijn ‘medewerkende’ studenten een andere hypothese suggereerde. Dikwijls gebeurde het dat de studenten zich afvroegen waar hun meester heen wilde: het onderzoek vorderde af en toe te traag naar hun zin en ze begrepen maar niet waarom de professor zo lang bij het één of andere ogenschijnlijk minder belangrijke detail bleef stilstaan. Ik herinner mij echter levendig hoe groot onze verrassing was toen wij, wanneer het academisch jaar ten einde liep, Van Werveke de synthese zagen maken van de talloze detail-studies waarin wij ons samen met hem, in dezelfde gespannen aandacht, doch nog niet bewust van het groter geheel waarin alle bouwsteentjes thuishoorden, gedurende een vol jaar hadden verdiept. Plots zagen we een vaste hand met meesterschap het ontwerp schetsen van één der vele studies die Van Werveke's wetenschappelijke faam hebben gevestigd. Nog groter waren ons genoegen en onze bewondering toen wij het resultaat van die opzoekingen, waaraan wij ons terecht of ten onrechte deelachtig waren gaan voelen, in gedrukte vorm konden lezen. Gesteld in die sierlijke taal, waarvan Van Werveke het geheim kent, en toch nuchter en zakelijk tegelijk, hebben al zijn studies het kenmerk dat er zo'n groot gevoel van zekerheid van uitstraalt. Zij zijn inderdaad op zo stevige grondslagen gevestigd dat zij tot nu toe zeer zelden door nieuwe studies van anderen werden achterhaald. Eén van Van Werveke's jonge vrienden zei onlangs, naar aanleiding van enkele niet-historische geschriften van de auteur: ‘Bij de lektuur van Van Werveke heeft men altijd het gevoel dat hij schrijft sub specie eternitatis’. Ik meen dat zijn oud-studenten het geheim hiervan kennen: zijn geweldige bedachtzaamheid, waarin nuchterheid en een volkomen gebrek aan vooringenomenheid gepaard gaan met een verfijnd gevoel voor nuancering dat een artistiek temperament verraadt.
Zoals Van Wereveke's studenten uit zijn praktisch onderwijs zijn wetenschappelijke publicaties zagen groeien, zo zijn thans wij vanuit de typering van de hoogleraar en zijn onderwijs onwillekeurig overgegaan tot de bespreking van zijn wetenschappelijk oeuvreGa naar eind(4). Vooraleer op enkele bijzondere aspekten ervan in te gaan moet het als geheel gesitueerd worden in het kader van hetgeen de ‘Gentse historische school’ wordt | |
[pagina 5]
| |
genoemd. Daar men met deze naam het feit wil onderstrepen dat bij de Gentse hoogleraren en hun leerlingen historici gemeenschappelijke trekken aanwezig zijn die teruggaan op de stempel die Pirenne's onderwijs rechtstreeks of onrechtstreeks op hen heeft gedrukt, betekent dit dat eerst en vooral en zelfs hoofdzakelijk de verhouding moet onderzocht worden tussen Van Werveke's historisch werk en dat van zijn leermeester Pirenne. Voor geen andere van Pirenne's leerlingen is de filiatie met de meester zo duidelijk als voor Van Werveke. Toen hem in 1961 het eredoctoraat van de Universiteit te Utrecht werd verleend zei de Utrechtse hoogleraar en historicus F. Hugenholtz over Van Werveke o.m.: ‘Ik moet verklaren dat wat mijn uw werken het meest aantrekt het feit is dat U zo conservatief - en dat in de beste zin van het woord: conserverend - het werk van Pirenne voortzet’. Het werk van Pirenne moest inderdaad voortgezet worden: de grote Belgische historicus stond eigenlijk pas aan het beginpunt van de wetenschappelijke geschiedschrijving in België; daardoor werd hij er meestal toe gebracht schetsmatig en strak synthetiserend zeer ruime en fundamentele problemen van de middeleeuwse geschiedenis te behandelen, vooruitlopend op meer diepgaand onderzoek, in een zekere mate op intuïtieve wijze slechts een klein, hoewel representatief deel van de bronnen benuttendGa naar eind(5). De taak die op deze pioniersarbeid moest volgen heeft Van Werveke, meer dan welke andere leerling van Pirenne ook, op zich genomen. Men mag beweren dat hij daardoor in aanzienlijke mate heeft bijgedragen tot een juiste waardering van de grote historicus. Symbolisch in dit opzicht kan één van Van Werveke's jongste prestaties genoemd worden: de door hem in 1963 bezorgde heruitgave van hetgeen wellicht Pirenne's beste werk mag genoemd worden, de Histoire économique et sociale du moyen âge, verschenen in 1933, die Van Werveke door een Annexe bibliographique et critique up to date heeft gebrachtGa naar eind(6). Inderdaad heeft Van Werveke's historisch oeuvre, zoals dat van Pirenne voor het grootste deel betrekking op de economische en sociale geschiedenis van de Middeleeuwen. Vertrekkend van de verschillende richtingen die Pirenne op dit gebied van de geschiedenisbeoefening had aangegeven, is Van Werveke tot conclusies en resultaten gekomen die veel verder reikten dan wat Pirenne zelf had gezien. Dit bereikte hij niet alleen door grondiger onderzoek en door aanwending van meer omvangrijk bronnenmateriaal, waardoor hij af en toe bepaalde visies van Pirenne kon nuanceren of corrigeren. Van Werveke is veel meer dan de ‘conserverende’ voortzetter van Pirenne's pioniersarbeid. Zijn originaliteit, die door Pirenne zelf werd opgemerkt (‘l'esprit le plus original parmi mes élèves’ moet hij eens van Van Werveke gezegd hebben), ligt vooral in zijn meer ‘exacte’, wiskundige benadering van bepaalde problemen uit de economische en sociale geschiedenis. Die wiskundige begaafdheid was reeds gebleken in het middelbaar onderwijs; door ze te gebruiken bij de beoefening van de geschiedenis, die tot dan toe overwegend kwalitatief-beschrijvend was gebleven, was Van Werveke ver vooruit op zijn vakgenoten. Zo komt het dat zijn meest waardevolle bijdragen - waarmede we diegene bedoelen welke de historische wetenschap in het algemeen het grondigst hebben vernieuwd - betrekking hebben, enerzijds op de financiële, inz. de geld- en muntgeschiedenis van de Middeleeuwen en op de economische verschijnselen die hiermede onmiddellijk verband houden, anderzijds op de demografische geschiedenis, ook historische demografie genoemd, en de daarmede verband houdende verschijnselen zoals epidemieën en hongersnodenGa naar eind(7). Kenschetsend is het trouwens dat in laatstgenoemd domein Van Werveke de chronologische grenzen van de Middeleeuwen ruim heeft overschreden, vooral tijdens de jongste tien jaren van zijn bedrijvigheid en dat hij precies inzake de demografische geschiedenis van de zeventiende en achttiende eeuw, die thans zo'n algemene belangstelling opwekt, grondig vernieuwend is opgetreden en op zijn beurt pioniersarbeid heeft verricht. Daarnaast is Van Wereveke vooral bedrijvig geweest op alle terreinen die met de geschiedenis van de steden in de Middeleeuwen verband houden: de Vlaamse handel, de lakennijverheid en het ambachtswezen, de ruimtelijke aspekten van de stadsontwikkeling, inz. de studie van de pre-stedelijke burchten en de problemen, o.m. terminologische, die ermede in betrekking staan. Dat zijn geboortestad Gent, waar zijn vader conservator van de historische gebouwen was, in dit deel van Van Werveke's oeuvre de eerste plaats bekleedt zal wel geen verwondering wekken. Aan de sociale geschiedenis van Gent is dan ook één van zijn meest volmaakte syntheses gewijdGa naar eind(8). Toch heeft hij daarnaast niet alleen aan Brugge en Antwerpen, in wier evolutie hij acht eeuwen Vlaamse handelsgeschiedenis weerspiegelde, een synthesen boekvorm gewijdGa naar eind(9), maar bovendien en vooral zijn de hoofdstukken die hij over de steden, ook in de Noordelijke Nederlanden, in de Algemene geschiedenis der Nederlanden heeft geschreven en diegene welke hij in de Cambridge Economic History of Europe aan de middeleeuwse stedengeschiedenis in West-europees verband heeft gewijd, richtinggevend geworden op dit gebied in de internationale historische wereld. Zij hebben hetgeen Pirenne daarover schreef en waardoor deze zo'n internationale bekendheid verwierf, in aanzienlijke mate vervangen. Ook op dit gebied is Van Werveke niet eenvoudig de conserverende voortzetter van zijn leermeester. Van Werveke's voorkeur voor de studie van de anonieme en collectieve verschijnselen die grotendeels het economische en sociale gebeuren beheersen, heeft niet belet dat hij, misschien meer dan Pirenne, oog heeft gehad voor de beslissende rol die bepaalde uitzonderlijke persoonlijkheden in de geschiedenis hebben gespeeld, zelfs op het terrein van de economie. Dit laatste bewees hij met een studie over hetgeen hij niet aarzelde de ‘economische politiek’ te noemen van de middeleeuwse Vlaamse graaf Filips van de Elzas. Dat Van Werveke deze rol echter niet louter van economisch-historisch standpunt | |
[pagina 6]
| |
uit beschouwde, doch ze in de eerste plaats op het politieke terrein situeerde, bewijzen zijn studies over Jacob van Artevelde, Lodewijk I van Nevers en een tweede artikel over Filips van de Elzas. Men kan vooral de twee laatstgenoemde studies biografische schetsen noemen, waarin de auteur bewees het uiterst moeilijke historische genre van de biografie aan te kunnen dank zij een indringend en verfijnd psychologisch gevoel en dank zij een nuchtere mensenkennis. Langs deze weg is Van Werveke in aanraking gekomen met de politieke geschiedenis, die hij bijna uitsluitend als redacteur van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden en als auteur van enkele hoofdstukken van politieke geschiedenis hierin, heeft bedreven. In deze sector heeft hij vooral oog gehad voor de Frans-Vlaamse verhoudingen, inz. tijdens de dertiende en veertiende eeuw, toen deze zo kritiek waren, evenals voor het algemeen-Nederlandse perspectief van onze vaderlandse geschiedenis, waardoor hij, na de controversen die Pirenne's Histoire de Belgique en Geyl's Geschiedenis van de Nederlandse Stam hadden verwekt, een thans algemeen aanvaarde visie op de historische rol van de Nederlanden en van België in de Nederlanden, op hechte grondvesten heeft gefundeerd.
Deze laatste beschouwingen brengen ons vanzelf bij de belangrijke plaats die Hans Van Werveke inneemt in de maatschappelijk-culturele ontwikkeling van ons land en in het bijzonder in de Vlaamse Beweging. Een goed historicus is niet onverschillig voor het politieke en maatschappelijke gebeuren om hem heen, vooral niet wanneer dit eigentijdse gebeuren zo sterk door het verleden wordt bepaald. Daarom ook heeft hij op de zin van dit gebeuren vaak een diepere kijk, een blik die zich verder uitstrekt in verleden en toekomst, dan het strikt aktuele. Het mag voor diegenen die hem minder goed kennen eigenaardig schijnen dat dit alles in hoge mate geldt voor Van Werveke, deze vaak in zichzelf gekeerd lijkende persoonlijkheid, die sommige oppervlakkige waarnemers ten onrechte als een teruggetrokken, wereldvreemde kamergeleerde zouden beschouwen. Dit laatste is beslist onjuist. Om te beginnen dient men erop te wijzen dat Van Werveke één van de zeldzame grote geleerden is die zijn wetenschappelijke kennis en inzicht ook in een meer aangepaste vorm voor een breder publiek toegankelijk heeft gemaakt. Dit bewijzen niet alleen zijn reeds in een ander verband genoemde synthesen over de sociale geschiedenis van Gent en over de handel van Brugge en Antwerpen, gepubliceerd in de uitgaven van het Willemsfonds, doch bovendien zijn zeer talrijke artikels in De Vlaamse Gids die, hoe verscheiden van inhoud ook, steeds erop gericht zijn aan het behandelde historische onderwerp een actualiteitskarakter te verlenen. In de tweede plaats dient Van Werveke's maatschappelijk-culturele en politieke belangstelling zeker en vooral verklaard te worden door zijn banden met het Willemsfonds. Met het Willemsfonds kwam hij in aanraking, meer nog: groeide hij op, dank zij de huiskring - zijn vader en diens vriendschap met Paul Fredericq - en dank zij de lektuur van het liberale vlaamsgezinde weekblad ‘Het Volksbelang’, waarin die twee eveneens bedrijvig waren. Van het Willemsfonds is Van Werveke dan ook eerst jarenlang, onder het voorzitterschap van de vergrijsde Oscar Van Hauwaert, de algemene ondervoorzitter en nadien, gedurende tien jaren - die hij zichzelf van bij de aanvang in 1951 strikt en onherroepelijk hiervoor uitgemeten had - de algemene voorzitter geweest. Door het Willemsfonds is Van Werveke zich wellicht het sterkst van de maatschappelijke rol die hij kon spelen bewust geworden, vooral als leidsman, langs liberale zijde, in de Vlaamse Beweging. Dit laatste bewustzijn is o.i. steeds sterker geworden naarmate, tijdens de laatste jaren van zijn voorzitterschap van het Willemsfonds, d.i. vanaf het jaar 1958 tot 1962, de Vlaamse problemen in het Belgische politieke leven, na de beëindiging van repressie, koningskwestie en schoolvraagstuk, steeds scherper en dringender werden gesteld. Van Werveke had ook in zijn functie van algemeen voorzitter van het Willemsfonds het sterke plichtsbewustzijn en het grote verantwoordelijkheidsbesef die hem kenmerken. Hieraan onttrok hij zich geenszins en nam resoluut stelling, in woord en geschrift, ten aanzien van de Vlaamse actualiteitsproblemen, zoals de afschaffing van de talentelling, de vastlegging van de taalgrens, de taalwetgeving, de vernederlandsing van het bedrijfsleven, het Brusselse vraagstuk en eindelijk de universitaire problemen. Dit doet hij ook nog heden, als lid van de stichting ‘Het Laatste Nieuws’ of als erevoorzitter en raadsman van het Willemsfonds. Hierin knoopt hij aan bij een grote liberale flamingantische traditie: wanneer hij vooral in de jongste tijd, daarbij gaarne verwijst naar voormannen uit het verleden zoals een Julius Hoste of een Louis Franck, dan is het niet altijd zonder bitterheid over de teloorgang van een grote traditie in de politieke partij waarin hij het liberalisme dat hem dierbaar is, soms niet meer herkent. Van Werveke is als vlaamsgezinde steeds een taal- en een cultuur-flamingant geweest. Dit betekent niet dat hij geen begrip heeft voor de sociaal-economische oorzaken van de Vlaamse achterstand in België en voor hun rol in de culturele promotie van de Vlaamse gemeenschap. Vanwege een specialist van de sociaal-economische geschiedenis zou het omgekeerde trouwens verwonderlijk zijn. Het betekent echter wel dat hij aan de verdediging van de Nederlandse taal en anderzijds, in meer positieve zin, aan de beoefening en verzorging ervan het grootste belang toekent in de culturele ontvoogdingsstrijd van de Vlamingen. Zelf geeft hij in dit opzicht trouwens het voorbeeld: hij schrijft en spreekt niet alleen een sierlijk Nederlands, hij is er ook zeer om bekommerd dat anderen het eveneens zouden doen; zijn recente publieke stellingname in verband met de voorgenomen hervorming van de spelling van het Nederlands getuigt eveneens van zijn belangstelling voor de taal. Er is echter nog een andere reden waarom Van Werveke een taal- en cultuurflamingant genoemd mag wor- | |
[pagina 7]
| |
den. Zijn vlaamsgezindheid heeft hem inderdaad nooit geleid tot een onloyale houding tegenover de Belgische eenheidsstaat, noch tot een politieke stellingneming tegen de fundamentele structuur ervan, die hij mede om historische redenen steeds heeft verdedigd. Dit belet hem niet de culturele samenwerking met Nederland, meer nog: de culturele eenheid van de hele Nederlanden ook metterdaad na te streven. Behalve zijn redacteurschap van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden en van het tijdschrift Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden getuigen hiervan de menigvuldige wetenschappelijke en menselijke contacten die hij tussen Noord en Zuid heeft gelegd. Dat sedert de tweede wereldoorlog afwisselend om het jaar een historicus uit Utrecht te Gent komt doceren en een historicus uit Gent te Utrecht is grotendeels aan zijn initiatief en volharding te danken. Zijn benoeming tot doctor honoris causa van de Utrechtse universiteit in 1961 is van dit algemeen Nederlandse streven van Van Werveke meer dan de wetenschappelijke bekroning. We zouden dit betoog willen besluiten met de volgende overweging. Zou het overdreven zijn in de levensloop van Hans Van Werveke, in de betekenis van zijn wetenschappelijke en maatschappelijke verdiensten, de opgang te zien in dit land van een hele generatie van Vlaamse vooraanstaanden gedurende de eerste helft van deze eeuw? Is hij van deze generatie niet één van de meest typische en tegelijk schitterendste vertegenwoordigers? En heeft het feit dat precies zulk een figuur in vele opzichten het dichtst staat bij zijn leermeester Pirenne, de auteur van de Histoire de Belgique, daarenboven geen symbolische betekenis? Zonder deze betekenis thans nog verder te willen uitdiepen geloof ik jongere, die tevens het voorrecht had Hans Van Werveke gedurende twintig jaar van dichtbij te leren kennen, dat hierin inderdaad voor de generatie Vlaamse intellectuelen van de tweede helft van deze eeuw niet alleen veel stof tot nadenken schuilt doch tevens een verheffende boodschap.
Prof. Adriaan Verhulst |
|