de film van een jonge Vlaming, nog student aan het Rites, Begin, van Jan Kieckens, in New Tempo, ‘stimulans’, in Cibernetik, 5,3, in Trois Minutes, in Opus 3 en vooral in Markopoulus' The Illiac Passion. Elliott Stein van The Financial Times prijst Erlebnisse der Puppe, The Embryo, en Anima Mundi. Geen enkel van die films komen in het palmares voor. Dit brengt reeds het getal van ‘waardevolle werken’ op tweeëntwintig. Tweeëntwintig op negentig, is dit een laag of een hoog percentage?
Nu meen ik dat het publiek van een filmfestival niet over de waarde van ieder film kan oordelen, of beter gezegd, dat iedereen in dit publiek noodzakelijker wijze zijn voorkeur, zijn affiniteiten met bepaalde werken heeft. Bijna alle festivaliers waren filmmensen in een zeer bijzondere betekenis. De meesten, wel tachtig t.h. hadden er zelf een film of hadden aan een film meegewerkt, en de andere twintig t.h. waren studenten uit filmscholen, musici, schrijvers, theatermensen, min of meer bij het huidige filmgebeuren betrokken. Wat nu wel enige verwondering kan wekken is dat die artisten, die alle nieuwe wegen zoeken, zo weinig nieuw in het werk van anderen vonden. Aan meerdere realisators stelde ik vlakaf de vraag: ‘Gij vindt dat de werken die gij hier ziet niets nieuws geven. Meent ge niet dat wanneer morgen of overmorgen uw collega's uw film zullen zien, zij hetzelfde zullen zeggen?’. ‘Misschien wel’, was het antwoord van enkelen, die mij eerlijk in de ogen keken.
Dat de kunstenaar voor het zoeken van een ‘andere’ niet openstaat, moet ons niet verwonderen. Hij weet goed waar hij naartoe wil, en gevangen in zijn perspectief, is hij meestal blind voor het zoeken van anderen. De criticus die, zoals dit voor alle vijf leden van de selectiejury het geval was, sinds tientallen jaren de vele experimenten over de wereld volgt, kan makkelijker de vele facetten van de vernieuwing en van de verruiming onderkennen.
Daarom moet men op een filmfestival goed de jury de kunstenaars en het publiek uit elkaar houden. Wat gebeurt er met de vele, meestal jonge mensen, die nieuwe wegen zoeken, niet, zoals men meestal denkt, om op te vallen, maar uit inwendige noodzaak? Ze houden van hun kunst ze zijn erdoor bezeten, ze willen zich uitdrukken zoals ze zijn, ze verlangen de wereld en wat hen omgeeft te doen zien zoals zij het zien. Wat hun goed recht is. Hoe geraken ze aan de middelen en wanneer ze hun werk klaar hebben hoe kunnen ze hun zoeken aan anderen mededelen? Hoe komen ze met anderen, die zijn zoals wij, in contact? Op die vragen en alleen op die vragen wil Knokke voor de artisten een antwoord zijn. Het is een feit dat geen enkele van de vertoonde films te Knokke in een commerciële zaal kan gegeven worden, wat, althans voor België op hetzelfde neerkomt, als dat die films alleen te Knokke, en in het filmmuseum te Brussel, kunnen gezien worden.
Het publiek dat in onderhavig geval voor het grootste gedeelte uit diezelfde kunstenaars bestaat, vindt op het festival een inspiratie. Het werk van anderen moet eigen creativiteit losslaan. Eén film kan daartoe volstaan. Het is dan ook normaal dat men met bepaalde werken dweept en andere lekker kraakt.
De jury echter moet aan iedere film haar volle aandacht geven. Stephen Dwoskin, die te Knokke om zijn gezamelijke oeuvre werd bekroond, schrijft in Cinim: ‘Unfortunately people look at films in the same way that they look at each other - very distant from it all. In other words they “look at” but are seldom involved in’. Een jurylid moet telkens weer aan ieder werk zijn volle aandacht geven. Voor de meeste films blijft de festivalier aan de oppervlakte. Na tien minuten verlaat hij de zaal omdat de camera nog niet van plaats is veranderd. Maar misschien ligt juist daarin het experiment? De kunstenaar wil dat men ‘er in komt, en bij een experimentele film is dit bijzonder moeilijk, omdat ieder experiment ‘anders’ is.