schappelijke traditie mochten bogen geen ander alternatief zal overblijven dan aanleuning te zoeken bij een van de twee reuzen van de wetenschap en met hen te collaboreren, waarschijnlijk in een staat van min of meer grote ondergeschiktheid.
***
Het eigenlijk doel van mijn uiteenzetting is te doen uitschijnen dat een dergelijke evolutie, zowel in de ene als in de andere hypothese, noodzakelijkerwijze ook zal moeten gepaard gaan met een aanpassing van ons gans onderwijssysteem aan dat van de technisch-eersteklaslanden. In feite is dit proces reeds begonnen.
Men kan de nieuwe geestesgesteldheid die bezig is zich van ons onderwijssysteem meester te maken bestempelen als anti-historisch. Ik herinner mij ergens de volgende zin van E. Renan te hebben gelezen: ‘Le goût de l'histoire est le plus aristocratique des goûts; il court des risques’. De juistheid van deze voorspelling dringt nu door.
Wat steeds meer en meer vorderingen maakt in het onderwijs op alle niveau's is de gedachte dat men het bestudeerde object moet zien in zijn hic et nunc-uitzicht, niet meer in een historisch perspectief, waaraan verbonden is het utilitair, practisch uitzicht van de studie.
Aldus is verklaarbaar de fel afgenomen belangstelling voor de eruditie, het onbaatzuchtig kennen, de zuivere geleerdheid, het weten om het weten zelf.
Ik heb de laatste tijd bij herhaling horen verkondigen dat onze achterstand op de Verenigde Staten te wijten is aan het feit dat op onze universiteiten veel te veel aan gedesinteresseerd onderzoek wordt gedaan.
Men streeft geen kennis meer na om de kennis, maar om de praktische toepassing ervan. Het ganse onderwijssysteem wordt gezien en geëvalueerd in functie van zijn praktisch rendement.
Op deze wijze is ook verklaarbaar dat steeds minder belang wordt gehecht aan het historisch onderricht (ik denk b.v. aan de onlangs doorgevoerde afschaffing van de historische vakken in de kandidaturen der rechtsstudiën en in de programma's van het middelbaar onderwijs) en dat de taalstudie zich steeds meer gaat toespitsen op de practische kennis van de taal en veel minder op de historische aspecten ervan. Wij beleven een geleidelijke interpenetratie van technisch en wetenschappelijk onderwijs.
Dit nu is typisch anti-Europees. Wij leven natuurlijk met de herinnering aan een prachtig en zinvol Europees verleden, gekenmerkt door ongeëvenaarde culturele hoogtepunten (de Grieks-Romeinse cultuur, de christelijke bloei der 13e eeuw, de Renaissance, de Franse bloei der 18e eeuw, de Elisabethaanse periode in Engeland, (enz.). Wat hebben de Verenigde Staten en Rusland daartegenover te stellen? Hun culturele betekenis begint eigenlijk maar in de 17e-18e eeuw en is lang onder vele opzichten een reflet van de Europese geestelijke stromingen gebleven.
Wat beide continenten van Europa onderscheidt is dat zij essentieel op de toekomst zijn gericht (ondanks het feit dat zij een zekere romantische belangstelling aan de dag leggen voor feiten en overblijfselen uit hun nationaal verleden).
***
Ziedaar enkele beschouwingen waarmede ik gepoogd heb een beetje klaarheid te doen vallen op de grondige Umwertung aller Werte die bezig is zich te voltrekken in de geesten en die ons steeds verder van het traditioneel Europees geestelijk patroon verwijdert.
Maar kan men aan die evolutie ontsnappen? Deze geestelijke omschakeling is inderdaad verbonden met een hele reeks andere fenomenen van economische, financiële, politieke, militaire aard. Zij is de resultante van een veranderd wereldbestel dat men gemakshalve als ‘le défi américain’ kan bestempelen, maar dat ook de uitdaging van het ‘Gans Andere’ zou kunnen geheten worden, nl. van een wereld die steeds meer en meer wordt beheerst door de techniek.
De vraag waarom het voor ons, Europeanen, eigenlijk gaat is te weten of er zoiets als een compromis kan tot stand komen tussen onze traditionele vorm van humanistische cultuur en wat wij een technologische cultuur kunnen heten.
Moeten wij Eric Weil geloven, dan is een dergelijk compromis onmogelijk: ‘La technique moderne’, schrijft hij, ‘ne connaît pas de compromis: on est efficace ou l'on cessera rapidement d'être’. Is deze zienswijze juist, dan is dat voor ons een weinig bemoedigend vooruitzicht. Wij kunnen slechts hopen dat zij al te radikaal is gesteld.
Wat of er ook van zij, ik kan mij moeilijk indenken dat wij in Europa bereid zijn totaal en plots om te schakelen naar deze wereld van de efficiency met alles wat zij impliceert. Is een dergelijke omschakeling mogelijk, maar meer dan dat: is zij gewenst? Hoe men op deze vraag ook moge antwoorden, het lijkt mij toe dat de omschakeling begonnen is, onbewust misschien en geleidelijk, stapsgewijze, zonder dat wij er ons goed rekenschap van geven, maar onafwendbaar. Hoeveel wij van ons traditioneel humanistische levensbeeld zullen moeten opgeven om min of meer gelijke tred te houden met de veranderde wereld zal, denk ik, afhangen van de omstandigheden, van de evolutie en misschien de ‘Umwertungen’ die zich in Amerika en Rusland zelf kunnen voltrekken.
Er kan zich daar een spel van acties en reacties voordoen die wij op dit ogenblik moeilijk kunnen vooruitzien. Het ligt ook niet in mijn bedoeling hier voorspellingen te doen. Mijn opzet was alleen de historische achtergrond te schetsen door dewelke de veranderingen die zich in de geest van ons onderwijs voltrekken verstaanbaar en verklaarbaar worden.
Het kan misschien voor ons een troost zijn te bedenken dat zij hierdoor voor ons, om het ietwat triviaal te zeggen, ook gemakkelijker ‘verteerbaar’ worden.
Pieter Lambrechts