Die Frau ohne Schatten
in de Nationale Opera te Brussel.
Tussen ‘De Toverfluit’ van W.A. Mozart en ‘De Vrouw zonder Schaduw’ van R. Strauss gaapt oppervlakkig bekeken een brede, schierniet te overbruggen kloof. Zeker zijn beide lyrische meesterwerken van de hoogste orde.
Richard Straus was steeds een groot Mozartvereerder. Uitmuntend dirigent als hij was, heeft hij jarenlang tijdens de Salzburger Festspiele de meeste volmaakte Mozartinterpretaties gegeven die maar denkbaar zijn. Als toondichter van enige overrompelende symfonische gedichten heeft hij wereldfaam verworven maar wellicht is zijn betekenis voor het lyrisch toneel het grootst, het meest ingrijpend. Men denkt dan onmiddellijk aan ‘Der Rosenkavalier’, uit 1911. Toch achtte de meester zelf zijn in de jaren 1914/17 ontstane sprookjesopera ‘Die Frau ohne Schatten’ het belangrijkst, ofschoon hij tijdens zijn leven slechts enkele malen werd uitgevoerd wegens de enorme orkestbezetting en de hoge ensceneringskosten.
In 1919 te Wenen boven de doopvont gehouden heeft ‘Die Frau ohne Schatten’ bijna een halve eeuw nodig gehad om tot in België te geraken. Geen wonder dus dat de opvoeringen, die er in de Nationale Opera / Kon. Muntschouwburg van gegeven werden, heel de lyrische wereld op de been brachten. We aarzelen trouwens geen ogenblik om de Belgische creatie van ‘Die Frau ohne Schatten’ DE operagebeurtenis van het jaar te noemen. Een evenement met grote weerklank, óók in het buitenland. Vele vreemdelingen kwamen inderdaad naar Brussel om een van de opvoeringen bij te wonen... zoals wij naar Wenen, München of Salzburg reizen om échte opera te zien en te horen.
Deze grote belangstelling verheugt ons des te meer omdat van alle opera's ontstaan uit de lange samenwerking van R. Strauss en zijn ‘lijfdichter’ Hugo von Hoffmannsthal ‘Die Frau ohne Schatten’ zonder enige twijfel de moeilijkste en meest hermetische is en niet alleen van de uitvoerders maar ook van de toehoorders een bestendige inspanning vergt. Het is inderdaad onmogelijk van de eerste maal de diepere zin van dit muziekdrama te doorgronden. Nooit ging von Hofmannsthal zover in zijn symboliek en zijn esthetiek staat bijwijlen dichter bij het abstracte dan bij het ‘normaal’ fantastische. De dichter beging echter een spijtige vergissing. Hij zag over het hoofd dat een volkse legende niet zomaar verzonnen wordt, dat ze groeit en rijpt in de schoot van een beschaving. Richard Strauss had gehoopt dat von Hofmannsthal hem de stof zou leveren voor een werk, dat een soort synthese moest worden tussen Wagner's Ring en Mozart's Zauberflöte. Voor de eerste maal dat hij de dichter volledig de vrije hand liet - niettegenstaande een lange revelerende correspondentie over het wordingsproces - werd hij ontgoocheld. Von Hofmannsthal leverde een literair zeer hoogstaand werk af, rijk aan symboliek zonder enige dramatische uitstraling evenwel. Strauss moest dan ook heel zijn muzikaal scheppend genie inzetten om aan de verschillende personages een zekere consistentie te geven. Het doen uitkomen van het verschil tussen de wereld van de mensen en die van de geesten is bijna uitsluitend het werk van Strauss. Hij deed het met relatief eenvoudige middelen maar altijd overtuigend. Met zijn uiterst subtiele muziek wist hij helderheid te brengen, waar het woord verstomde of in gebreke bleef. Prachtig bv. zijn de verklarende symfonische tussenspelen met hun magistrale orchestratie en verbazende ritmische beweeglijkheid.
We hebben reeds gezegd dat het stuk van de toeschouwer een hoge graad van ontvankelijkheid vergt. Het moet dan ook geen verbazing wekken dat deze opera aanvankelijk slechts een matig succes kende en jarenlang zelfs niet meer op het repertoire kwam tot hij opnieuw ontdekt werd... in Italië en vandaaruit een internationale zegetocht begon. Toch waren er bewonderaars van het eerste uur en geen geringe, zoals bv. de dirigent Franz Schalk, die Strauss muziek ‘eine Synthese des Besten und Wahrsten, das er su geben hat’ vond, en ook Egon Wollesz, die de toondichter na de creatie in oktober 1919 te Wenen - Strauss wilde beslist dat de première in vredestijd plaats vond - een hart onder de riem stak met te schrijven: ‘Die Frau ohne Schatten ist keine Oper im landlaüfigen Sinne. Sie ist eine Festoper wie die alten Barockopern, geeignet, den Zuhörer über seinen Menschentag hinauszuheben, für Stunden wenigstens die Verwandlung zu schaffen, welche die Brücke zwischen Traum und Wirklichkeit aufhebt’.
Voor zover er van actie sprake is, wordt ze net als in ‘Der Rosenkavalier’ gedragen door drie vrouwen, in casu de Keizerin, de Min en de Wolverversvrouw; het is een opvallende analogie, die door Strauss overigens met identiek meesterschap wordt uitgebaat. En evenals in ‘De Rozenkavalier’ wordt van de drie vertolksters het maximum aan vocaal uithoudingsvermogen geëist. Aan die schier bovenmenselijke opdracht werd te Brussel met glans tegemoet gekomen door drie uitzonderlijke stemmen: Ingrid Bjoner, Mignon