tekentafel een nieuw gebouwencomplex, met dezelfde bronnen voor conflicten en neurosen als de reeds bestaande scholen.
Hoeveel verantwoordelijken inzake schoolgebouwen zijn niet schuldig aan de onvoldoende geestelijke ontwikkeling of zelfs degenerering van duizenden jonge mensen? Hoevelen onder hen hebben, even onwetend natuurlijk, hun eigen kinderen onder deze schuld laten leiden? De kinderen van die ontwerpers moeten ook naar school en er zwijgen, zowel als de anderen.
Want hoe eigenaardig het mag lijken: een gezond kind is nooit dom. Schakelen wij de geestelijk gestoorde kinderen uit, dan mogen we zeggen dat er in feite geen domme kinderen bestaan.
Niet iedereen kan of moet wetenschapsmens worden. Ook een eenvoudige arbeider, waarvan op het huidige ogenblik een zekere graad van intelligentie geëist wordt, heeft recht op een gevoel van eigenwaarde. Welnu, dat gerechtvaardigde gevoel aan de afgestudeerde meegeven, ligt niet alleen in de hand van het onderwijzend personeel, doch evenzeer speelt daarbij een rol, de gekleurde omgeving waarin het schoolgaande kind, door de wet verplicht, jarenlang moest leven.
Dat is het verwijt dat ik onze verantwoordelijke wetgevers, met betrekking tot het onderwijs, moet toesturen. Ik verzeker u dat niemand met enige ontwikkeling onkundig is van het nauwe verband tussen mens en kleur. Daarom zou het niet meer mogen voorkomen dat een Schepen voor financiën van een der Antwerpse randgemeenten, toen hem, voor de kleurgeving van de gemeenteschool, werd voorgesteld een wetenschappelijk kleurenadviseur in te schakelen, antwoordde: ‘Dat kost geld en als wij het de schilder laten doen kost het niets’.
Evenmin dat in een onzer grootste steden een Schepen voor Openbare Werken, in tegenstelling met zijn voorganger, eenvoudigweg schrijft: ‘Wij kunnen op het ogenblik geen kleurenspecialist gebruiken en wij moeten bezuinigen.’
Waarom dat bezuinigen juist ten nadele van de schoolgaande kinderen moet gebeuren, vraag ik mij nog immer af.
Vooral omdat juist in die grote stad, in één schoolcomplex, in de mate van het mogelijke - wat de verfkleuren betreft - een wetenschappelijk verantwoorde kleurgeving werd toegepast. Niet alleen tot voldoening van kinderen en schoolpersoneel, maar zelfs van de Minister van Nationale Opvoeding. Bij het openen van dit complex, samen met nog drie andere, uitte hij alleen voor dàt gebouw zijn waardering inzake de kleurtoepassing. De enige wanklank kwam toen de minister vroeg wie dat gebouw geschilderd had. Hem werd de naam van de schilder genoemd, maar over de kleurontwerper werd geen woord gerept.
Wat hebben wij dan aan algemene kleur- en lichtfouten in onze scholen aan te stippen?
Men vergeet eerst en vooral, dat alle kinderen een voorkeur en een afkeer voor bepaalde kleuren hebben, niet overeenstemmend met die van volwassenen. Deze voorkeur en afkeer variëren met de leeftijd van het kind.
Het toepassen van verantwoorde kleuren in de lokalen, waar die kinderen dagelijks verscheidene uren moeten vertoeven, schept een harmonie tussen kind en omgeving. Men mag niet vergeten dat het kind in de school komt onder de meest ongunstige omstandigheden. Er wordt niet gevraagd of het die dag fysisch of psychisch honderd procent geschikt is om te leren. Elke dag wordt het geconfronteerd met nieuwe, hem nog onbekende stof. Tegenover zich heeft het een leerkracht die door het menszijn ups en downs in zijn humeur heeft en die dat wel mag uiten.
Elk falen van het kind brengt gevaar mee voor straf, die een kettingreactie kan veroorzaken over het rapport naar de ouders en die als dubbele straf voor het kind kan gelden.
Deze toestand moeten wij aanvaarden omdat het niet anders kan. Zetten wij het kind daarbij in een kleurenomgeving waartegen zijn onderbewustzijn vijandig staat, dan eisen wij meer dan het met de beste wil kan geven en bezorgen het, in het slechtste geval, neurosen.
Zo is de normale toestand in onze scholen. Daarmee zijn de kwalen nog niet uitgeput. Al te gemakkelijk worden de lichtfouten, die fysiologisch storen, vergeten. Zonder kleur is er voor de mens geen licht zichtbaar. Dus lichtfouten worden automatisch kleurfouten, zij het onrechtstreeks.
Ook dàt laden wij de kinderen heel dikwijls op de rug en dan loopt het helemaal mis. De leerkrachten staan dan voor een klas met gedeeltelijk te vroeg vermoeide kinderen. Zij vormen een bron van ergernis en lokken represailles uit. Dat de kleurreactie bij het kind zich veel vlugger manifesteert dan bij volwassenen komt wel doordat de oergevoelens en oerervaringen verbonden aan de oerkleuren door het kind nog beleefd worden.
De voortschrijdende leeftijd verdringt ze dieper in het onderbewustzijn, waar ze even levendig blijven, maar zich moeilijker aan de oppervlakte uiten.
Een van de eerste fysiologische fouten die wij te lijf moeten gaan noemen wij de ‘overdreven helderheidsadaptatie’. Deze fout ontstond samen met de scholen. Vele van onze jeugdige brildragers mogen hieraan hun zintuigelijke storing wijten. Vroeger kon het nog door de beugel, doch op het ogenblik wordt het schoolbrillen een ware kwaal.
De ware oorzaak van die toename moeten wij zoeken in de methode: de kinderen vanaf het eerste schooljaar op papier met inkt of potlood laten schrijven, ter vervanging van de aartsvaderlijke, maar fysiologisch gezonde griffel en lei.
In al de scholen wordt die methode toegepast en de storingen heeft men zonder morren op de koop toe genomen. Niemand blijkt zich te hebben afgevraagd: ‘Moeten ze wel op de koop toe genomen worden?’
Tegenwoordig verplicht men het adaptatievermogen (helderheidsoverbrugging) van het kleine kind ontelbare keren per dag een factor van 86 te overbruggen, tussen (zwart) bord en (wit) papier enerzijds, (wit)