De humorist
John Osborne - K.N.S. Antwerpen
Wanneer wordt gezegd dat ‘De humorist’ een revolte is tegen een aantal gebreken van de hedendaagse sociale structuur - en van de hedendaagse zeker niet alleen - dan is dit ongetwijfeld waar. Maar dan een revolte die wordt gevoerd zonder veel enthousiasme. Ik kan mij niet ontmaken van de indruk dat de manier waarop dit stuk is ontstaan er duidelijke sporen in heeft nagelaten. Een stuk, geschreven in opdracht of op aanvraag van één van de meest representatieve figuren uit het gevestigde theater, Laurence Olivier, door de vertegenwoordiger van het anti-establishment, John Osborne, in hoever kan dat nog een spontane revolte zijn? Zouden wij ons vergissen, wanneer wij in ‘De humorist’ een revolte menen te voelen uit plichtsbesef, een revolte waaraan Osborne zich niet kon onttrekken omdat ze sedert ‘Look back in Anger’ tot zijn ‘image’ behoorde?
Misschien wordt deze indruk ook wel versterkt door de wijzigingen die zich in de publieke opinie hebben voorgedaan in de elf jaren die sedert de creatie verlopen zijn. Al datgene waartegen ‘De humorist’ heet te revolteren is voor ons vandaag vrijwel vanzelfsprekend als voorwerp van kritiek en van verontwaardiging. Wat zeker niet betekent dat de redenen voor kritiek en verontwaardiging zijn weggenomen, maar wat aan het stuk zeker een deel van zijn brandende actualiteit heeft ontnomen.
De schrijver zelf doet overigens alles om onze aandacht te verdelen en om de revolte als een terloopse aangelegenheid te laten aanvoelen. Dat het stuk gewijd zou zijn aan de tragedie van het verval van de musichall, zoals Osborne zelf blijkt te suggereren, was na de voorstelling het laatste wat ik gedacht zou hebben. Buiten en boven de revolte meende ik erin te zien: de tragedie van de mens die zich vastklampt aan een verleden dat onherroepelijk veroordeeld is om te verdwijnen. Hierbij zag ik de humorist slechts als een soort symbool, als een voorbeeld, zoals het ook in ‘De dood van een handelsreiziger’ van Arthur Miller slechts om een illustratie gaat van een algemeen menselijk verschijnsel. Naar de getuigenis van de auteur zelf blijkt dit echter een verkeerde interpretatie te zijn.
Het revolteaspect dan wordt bovendien door de huilerige rol van Jean Rice zeer slecht verdedigd. De plotse uitbarstingen van bitterheid tegen ‘de gehandschoende hand die naar je wuift vanuit een gouden koets’, tegen ‘verwelkt patriotisme’, tegen het compromis en tegen de onzinnigheid van oorlog, klinken zo onnatuurlijk uit de mond van deze treurende juffrouw in wie wij het hele stuk lang moeilijk de energie, de doortastendheid en de intelligentie konden vermoeden, nodig voor zulke scherpe kritiek. Hierdoor krijgen deze opstandige uitlatingen de bijsmaak van oprispingen van een verzuurd en weinig evenwichtig karakter, al een zeer slechte spreekbuis voor de ideologische hartekreten van een geëngageerd auteur.
De hulde die Osborne heeft willen brengen aan de music-hall-techniek door zijn hoofdpersoon op geregelde tijdstippen voor het doek een opzettelijk mislukt variété-nummertje te laten weggeven, begeleid door een pianist die zich niet eens de moeite had gegeven een smoking aan te trekken, maakt de indruk van een totaal overbodige complicatie die in niets kan bijdragen tot de dramatische actie. Want, zoals gezegd, het thema van de aftakelende revue-artiest, dat in deze intermezzi sterke steun had kunnen vinden, wordt nergens voldoende beklemtoond om deze onderbreking van de dramatische illusie te rechtvaardigen.
Nog een paar praktische bedenkingen.
Als jubileumstuk voor de 50 jaar die Robert Marcel op de planken heeft doorgebracht lijkt ‘De humorist’ mij al een heel slechte keuze. Niet alleen omdat het werk duidelijk de geur van maakwerk verspreidt, maar ook omdat deze rol weinig feestelijks in zich heeft. Robert Marcel heeft zoveel grote rollen op zijn actief dat het niet moeilijk was geweest een stuk te vinden waarin zijn talent dankbaarder tot uiting was gekomen en waarmee hij een meer uitgesproken succes had kunnen behalen.
Ten slotte een noodkreet voor Hilde Uitterlinden. Indien men voort gaat deze voorzeker talentvolle actrice rollen toe te bedelen waarin haar de gelegenheid wordt geboden zich steeds dieper in te graven in de verstarring van een speelstijl die haar toeliet destijds een meesterlijke vertolking te brengen van Maggy in ‘Na de zondeval’ van Miller, dan ontneemt men haar de kans tot iedere verdere ontplooiing van haar talent. Het is duidelijk dat bij de regisseurs de niet geringe verantwoordelijkheid berust of de belofte voor de toekomst die Hilde Uitterlinden inhoudt zal worden ingelost of niet. De regie mag jonge acteurs niet aan hun lot overlaten.
Herman Buskens