geen conservator, de kostbare verzameling Primitieven staat niet onder wetenschappelijk toezicht.
Alleen als er iets verkeerd loopt, wordt de hulp ingeroepen van de Stadsmusea. Het gebeurt dat een personeelslid per ongeluk schade berokkent aan een Memling. De technische installatie is schromelijk onvoldoende, zodat de vochtigheidsgraad te wensen overlaat en de houten panelen gaan ‘werken’. Er is een nieuw hospitaal in aanbouw en het oude wordt geleidelijk ontruimd. Brugge stelt voor deze unieke gelegenheid aan te grijpen om er een volwaardig cultureel centrum te vestigen. Daar zouden dan zowel oude als moderne meesters hun plaats vinden en zouden de Musea geen begraafplaatsen worden van het verleden. De dynamiek en de continuïteit zouden verzekerd zijn.
Brugge stelt voor daarin ook de verzameling van de Provincie onder te brengen. Halt. De Provincie stelt haar veto en wil per se een cultureel centrum vestigen te St.-Pieters-Brugge. Dit centrum zou dan vooral aandacht besteden aan moderne kunst, terwijl de Stad zich zou moeten beperken tot het oude patrimonium. Terecht wijst conservator de Bisthoven op de strijdigheid met de ministeriële voorschriften omtrent de oprichting van culturele centra. Daarin wordt aangestipt dat de inrichtende besturen zoveel mogelijk bestaande inrichtingen zullen verbeteren en gebruiken, alvorens over te gaan tot het oprichten van kostbare en overbodige nieuwe gebouwen. Maar ondertussen heeft de Provincie reeds een conservator aangesteld.
Mooi wespennest. Deze tweestrijd neemt soms koddige vormen aan. Op een zeker ogenblik gebeurde het dat de Stad de eerste was om te onderhandelen over de aankoop van ‘De Aanslag’ van René Magritte. De Provincie keek zuur. De Stad trok haar hulp in. Ten slotte stond de VZW De Vrienden van de Stedelijke Musea alleen tegenover de verkoper. De banken hielpen het miljoen gelukkig aanvullen. Het prachtige werk prijkt nu in het Groeningemuseum, onder hetzelfde dak als ‘Schenkster met de H. Elisabeth’ van Petrus Christus, gekocht in 1965 door de Stad Brugge. Van continuïteit gesproken.
Wie in de komende maanden naar Brugge reist zal niet nalaten het Groeningemuseum binnen te wandelen. Het licht is er uitstekend, oneindig beter dan in het St. Janshospitaal, waar veel verloren gaat van de pracht van Memling. Hij zal daarbij moeten aannemen dat een groot deel van het Museumbezit in de reserve berust omdat het plaatsgebrek te groot is. Naast Van Eyck, Gerard David, Jeroen Bosch, zal hij mooie werken ontdekken van Emiel Claus, Van Anderlecht, Wijckaert, Permeke, Brusselmans, Wolvens, Vinck, Saverijs, Mendelson, Peire, Elias en ik sla er over. Het experiment van oud en nieuw samen, valt meer dan bemoedigend uit, het zet aan tot navolging. Avis aux amateurs ou aux détracteurs. Dat men Brugge de vrije hand laat in het bouwen van een ultramodern Centraal Museum, dat de Provincie al haar krachten inzet om Brugge in deze moeilijke taak te helpen, dat de Staat bijvoorbeeld een deel van zijn aankopen afvoert naar dat Museum. Het publiek is verzekerd, de exploitatiekosten zijn bij voorbaat gedekt. En dan zou men kunnen investeren.
Of is Kortrijk jaloers, of gaat het om fel begeerde nieuwe ambten? Als er mij onbekende belangen mee gemoeid zijn, wat dan? En hier wil ik ook eens wijzen op het gevaar dat de culturele centra beloert, overal waar zij zullen opgericht worden: de politieke kuiperijen. Als de culturele centra beheerd moeten worden door de gemeentelijke culturele raden, wat dan? Wie zal uitgenodigd worden om tentoon te stellen? Wie zal bereid zijn nieuwe kunstvormen te steunen? Diegenen die de neus ophalen voor al wat buiten de schreef gaat of voor wat niet strookt met de gevestigde waarden? Ik wil daarmee niet zeggen dat onze conservators van de eerste tot de laatste op hete kolen zitten om daarin het voorbeeld te geven, maar er zijn grenzen. Ik ken toevallig een culturele raad in mijn omgeving. Als conservator zou ik nooit met zijn leden willen samenwerken. Maar misschien ben ik niet rijp voor een gezonde cultuurpolitiek en conservator word ik toch nooit.
De eigenlijke opzet van mijn reis nar Brugge was een bezoek te brengen aan twee zalen, die mij sinds lang lokten. De Korrekelder is gevestigd op de Kraanplaats. Iedereen die ik de weg vroeg, kende de Korrekelder, maar niemand kende de Kraanplaats. Dat was al een bemoedigend teken.
In de kelder van een modern complex ontdekte ik tot mijn verrassing een reeks oude gewelven die met veel smaak ingericht waren tot hal, vestiaire, mini-theater, tentoonstellingszaal en bar. Het gevaar van financiële ineenstorting is geweken dank zij de toelage van de Staat.
Het is daar dat de bedrijvige en blijkbaar theoretisch goed onderlegde Yves De Smet zijn tentoonstelling ‘Speeltijd’ heeft ingericht. Men moest zich niet verwachten aan een met grote middelen en bijgevolg indrukwekkend in elkaar gestoken show. Het werd een waardevol overzicht van wat de Gentse PLUS-beweging voorstaat. Zij streeft naar de bundeling van de krachten die werkzaam zijn in de richting van een constructieve opvatting van de kunst.
In de Korrekelder werd de nadruk gelegd op het element SPEL. ‘Deze kunstspelen zijn afwisselend van chromatische, optische, plastische, kinetische en cybernetische aard’, aldus de persmededeling.
De mededeling gewaagt nog van de volgende slogans rondom dewelke de actuele kunstzinnige visie zich afspeelt: anonimiteit (hierop wees ook de Nieuwe Rococo, verwijzend naar de Middeleeuwen), vermenigvuldiging (strekking die langzaam schijnt door te dringen tot de kunsthandel), industrialisatie (vooral daar waar de kunstenaar niet meer uitgerust is om zelf werken in kunstoffen uit te voeren), mobiliteit (voortspruitend uit de toenemend aandacht voor de onderzoekingen op het gebied van de communicatie, informatie, codering), medewerking van de toeschouwers (ik denk aan de verwezenlijkingen van Agam met zijn klank- en lichtmodulaties afhankelijk van de mense-