Geest, de dichter zijn muze, de christen-dichter heeft ze allebei en is dus een bevoorrecht man. Maar wie heb ik om mij nader te brengen tot het meisje in mijn buurdal? Het antwoord komt onmiddellijk. Niet van de Heilige Geest, maar van zijn metalen dubbelganger, een Super Hawk S.O.S., die laag over onze hoofden scheert. Burgervaders aller badplaatsen, verenigt u! Ban de Hawk! To heil with NATO! Dat meent ook het gele badpak. Zij zegt het alleen minder heftig, prevelend veeleer. Zo zijn wij beiden rechtgeveerd. Het vliegtuig is reeds een stip geworden. Zijn geluid is als een ver, uitdeinend gedonder. Wij hebben geen excuses meer om naar de lucht te staren, en kijken mekaar aan, heel even, als bij een toevallige ontmoeting. Dan draait zij zich nog eens om en houdt de hand boven de ogen, turend naar een stip die zij alleen ziet.
En ik? Ik duikel weer in mijn del en raak verstrikt in de Handleiding. ‘De conversatie-oefening zal in drie fasen verlopen. Eerste fase: de leerlingen beantwoorden de vragen van de leraar; tweede fase: de leraar beantwoordt de vragen van de leerlingen; derde fase: de leerlingen converseren onderling’. Netjes in de rij, niemand uit de band. Eins, zwei, eins, zwei, eins, zwei. Recht op het doel af. Onfeilbare methode. Resultaten gewaarborgd na drie weken: de Schuifjesmens, Homo Compartiment talis.
Ik gooi de Handleiding van mij weg, hijs mij wat hoger en leg mijn vuisten onder mijn kind. Mijn buurmeisje ligt op haar buik. Haar beehaatje heeft zij losgehaakt. Het ligt onder haar in het zand. Over haar rug loopt nu een horizontale streep, die zich bleker aftekent op haar getaande huid. Inderdaad, de zerokini is een rechtmatige eis. Haar linkerborst is half bloot, maar de tepel steekt nog veilig geborgen in de okergele cup van het beehaatje. Straks misschien? Haar gezicht ligt naar mij gekeerd. Opzettelijk of bij toeval? Misschien ter wille van de zon? Of haar ogen open of dicht zijn, kan ik van hier niet duidelijk zien.
Ik word onrustig. Ik voel een uitnodigende kans nabij. Maar kan ik wel zeker spelen? Ik weet dat ik moet beslissen, zonder dralen, nu!
Ik sta recht en richt mij op, in volle lengte. Ik steek langzaam de armen omhoog en laat ze dan breed zijwaarts wieken, tot ik ze weer aan mijn dijen voel. Zo lijk ik ontspannen, maar ik weet dat ik veins. Veinst zij soms niet op haar duinwand? Heb ik dan hetzelfde recht niet? Men speelt het spel volgens de regels. Ik hoop dat zij mijn huichelgymnastiek gemerkt heeft en voor een verlangende omhelzing heeft gehouden. Misschien voorbarig? Hoe kan ik het weten, hoe kan ik zeker spelen?
Ik durf haar nu niet aankijken. Zou zij reageren? Ik word steeds onrustiger. Ik trap de alwetende Handleiding opzij en slenter schijnbaar achteloos op de duintop heen en weer. Dan daal ik een helling af, beschrijf een halve cirkel en duik rechts van haar weer op. Van hieruit kan ik mij op alle mogelijke excuses beroepen: ik zie twee badplaatsen tegelijk, een links en een rechts, voor mij de zee, achter mij de drukke rijksweg, en onder mij ligt zij. Nee, ik voel haar nog niet, maar het besef van die mogelijkheid zweept mij op.
Boven onze hoofden ronkt een vliegtuigje, nauwelijks hoorbaar. Nijdig als een spin trekt het berijpte draden achter zich aan, die spoedig uitwollen tot het sigarettenwoord Set. Kon ik er zelf maar hangen, hoog boven de dolle massa. Wat zou ik schrijven? Liefde? Welk merk is dat? Vrede? Wie rookt nog deze pijp? Vrij? Dat genieten wij toch al? God misschien? Als die nog voorradig is. Of Sex? Daar krijg je kanker van. Durf dan? Zijn hier nog kopers voor? En wat zou zij schrijven? Ik kijk het dal in. Zij ligt op haar rug, het beehaatje spant weer om haar borsten en zij rookt. Zij verkiest dus Set. Ik schuif wat dichterbij en lig nu loodrecht boven haar. De rook van haar sigaret cirkelt naar mij toe. De kringen stijgen, eerst vlug, dan weifelend, tot ze ongrijpbaar blijven hangen en vervagen. Zou zij me wensen te bereiken? Of daagt ze mij alleen maar uit? Ik kijk haar nu onbevangen aan. Zij moet mij zien. De stationsromannetjes hebben gelijk: het hart bonst me in de keel, mijn lippen worden steeds droger, ik hoor mezelf hijgen.
Onder mij komt het gele lichaam in beweging. Het wiegt zachtjes heen en weer, heft beurtelings het linker, dan het rechterbeen omhoog. Zijn armen schikken voortdurend het badpak. De linkerhand grijpt vaster in het duinzand, terwijl de rechter de sigaret steeds vlugger naar de lippen brengt. Zou ook zij?
Plots draait zij zich om en gaat op de buik liggen. Haar kin rust in haar handpalmen. Zij kijkt me recht in de ogen. Ik ben zo verbouwereerd dat ik niet weet waarheen. Mijn verlangen wordt werkelijkheid en ik aarzel, erger nog, ik ben van de wijs. Ik weet dat ik moet toeslaan, nu, onherroepelijk nu. Ik voel mij bespottelijk. Kon ik hier toch weg! Wat moet zij denken? Och arme, een groentje... Beschamend! Waarom gebeurt er toch niets? Ik kijk omhoog. Het vliegtuigje laat mij in de steek. Set is de hemel in. En jij, Heilige Hawk, aanhoor mij toch! Op enkele passen van mij loopt een hond. Ik fluit hem. Hij kijkt even om, maar reageert niet. Ik fluit opnieuw. Maar hij loopt door. Zelfs een hond kijkt minachtend op mij neer.
Een van de basisleuzen van mijn volk luidt: als de nood het hoogst is, is de redding nabij. En de redding komt. In de del richt zij zich op. Zij wrijft het zand van zich af, schikt haar badpak en klautert de duinwand op. Ik raak in paniek. Ik zou willen vluchten. Ik kijk hulpeloos om mij heen. Zij sluipt naar mij toe, o, zo ontspannen en trefzeker. Zij is nu vlak bij me. Straks botst zij pal tegen mij aan. De laatste passen vallen haar zwaar. Ik reik haar de hand, maar zij weigert en speelt het op eigen kracht klaar. Ik kijk naar mijn toegestoken hand, die in het ijle trilt. Zij gunt mij geen blik en loopt me voorbij. Ik durf haar niet volgen en ga wat verderop naar het verkeer op de rijksweg staan kijken. Dit is maar een excuus om haar schijnbaar toevallig opnieuw in mijn gezichtsveld te krijgen. Zij staat in profiel naar het strand en de zee te turen. Waarvan droomt zij? Stemt de zee haar ook weemoedig? Of maakt zij er een luie kermis van, zoals het strandvee in het centrum? Onbereikbaar mooi is zij. Wat ben ik