De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 26]
| |
[Ik ben meerderjarig]Ik ben meerderjarig.
Hij durft me niet raken
in mijn dikke water.
Ik ben een nest jonge ganzen.
Zijn schroeiende lenden
zijn van Delfter blauw
het komt vanwege de maannacht.
Is hij kleurenblind?
Hoe zijn adem vertraagt
naderend een achterwaartse haven.
Een verse herinnering.
| |
[Dat hij naar tabak ruikt]Dat hij naar tabak ruikt
is niet voldoende.
Ik wil zijn honderd honden
op de hand.
Warm van in den beginne
ligt hij gereed.
- het schip dat nadert -
Hij doet zijn dagelijkse dingen.
In zijn ogen steeds eendere vragen,
steeds weer hetzelfde landschap.
Draai me op mijn zijde,
vang me in je bedaarde vorm
van vriendschap.
| |
[Zijn strelende vingers bepalen]Zijn strelende vingers bepalen
de zwijgende lucht om mijn huid.
In mijn ingewanden is de nacht
aan een versere dageraad.
Hij legt het oor op mijn buik
en laat er vreemde woorden achter.
Ik ben van behangsel
de rauwe bloem boven het bed.
Ik ben van het strand, (o mijn visser)
de zee die terugtrekt.
Een krampende spier.
| |
[En hij speelt met de wind]En hij speelt met de wind
in zijn ogen,
in zijn organen is hij het dier
Als een konijn valt hij van me af.
| |
[Wat dient nog gezegd]Wat dient nog gezegd
over de nacht over de polders
over de damp die dauw wordt genaamd?
Wat dient nog gezegd
over de stad waar de wind
als een vreemde regeert?
Ik win.
Ik dwing een speer
en eet een man.
Alene |
|