Toekomstficties in reportagestijl
Peter Watkins treedt aan
Peter Watkins is een jong Brits cineast van om en bij de dertig, die om zo te zeggen per ongeluk in de filmwereld is terechtgekomen.
Aanvankelijk werkte Watkins immers voor de BBC-televisie, voor wie hij o.a. ‘Culloden’ draaide, de reconstructie van een veldslag uit de Engelse geschiedenis, die ook door de BRT-televisie vertoond werd en die vele kijkers choqueerde omdat Watkins meer oog bleek te hebben voor de wreedheid dan voor het pittoreske uiterlijk van de manier waarop men vroeger oorlog voerde.
Toen Watkins zich ook ging interesseren voor de manier waarop men nu en straks oorlog voert of zal voeren, - bedoeld wordt: de atoomoorlog -, kon men zich dan ook aan alles verwachten. Het resultaat, dat als titel ‘The War Game’ meekreeg, was objectief beschouwd een toekomstverhaal, - wat zou er gebeuren moest er boven Engeland een atoombom tot ontploffing worden gebracht? -, maar dan een toekomstverhaal verfilmd in een documentaire stijl zó zuiver en zó echt dat men moeilijk kan geloven dat men geen authentieke reportage zit te bekijken.
Deze uitzonderlijke authenticiteit bracht Watkins' opdrachtgevers er trouwens toe de voltooide film niet op TV te laten verschijnen: vreesde men dat bij de niet verwittigde TV-kijkers een soortgelijke paniek zou ontstaan als die welke vóór de tweede wereldoorlog in de Verenigde Staten veroorzaakt werd door Orson Welles' radio-‘reportage’ over een invasie van Marsbewoners?
Een andere, wellicht realistischer versie der feiten luidt dat ‘The War Game’ niet op de Britse TV-schermen mocht verschijnen omwille van de demoraliserende invloed, die hij zou kunnen uitoefenen, d.w.z. omdat hij het geloof van de Britse bevolking in de dienst voor burgerbescherming en in alle verdedigingsmiddelen tegen de atoombom in het algemeen een onherstelbare schok zou kunnen geven. Waarbij men zich zou kunnen afvragen of degenen die Watkins z'n ‘overdreven pessimisme’ verwijten, zelf niet zondigen door hun overdreven optimisme...
Hoe dan ook, het zou zonde geweest zijn moest ‘The War Game’ zonder boe of ba in de BBC-archieven opgeborgen geworden zijn. Het British Film Institute ontfermde zich over Watkins' film, - na voorafgaandelijk met de BBC een contract te hebben aangegaan dat de film nooit via de TV zou vertoond worden, verbod dat geldt voor heel de wereld en ook betrekking heeft op afzonderlijke fragmenten van de film -, en bracht hem uit in de bioscopen. Een handicap hierbij was wel de eerder ongelukkige speelduur van de film (50 minuten): te lang om als vóórprogramma te kunnen dienen, doch tevens te kort om als hoofdfilm te worden vertoond. Wat niet wegneemt dat het bijna een menselijke plicht is deze uitzonderlijke film te vertonen en te gaan zien.
De enorme publiciteit die het verbod van ‘The War Game’ voor Watkins betekende, had als gevolg dat de poorten van de Britse filmstudio's voor hem eensklaps wijdopen gingen staan.
‘Privilege’, Watkins' eerste echte bioscoopfilm, herneemt het principe van ‘The War Game’; het is dus ook een toekomstfictie in reportagestijl, die een andere uitwas van de moderne samenleving, nl. de teenagercultus, op de korrel neemt. Al van bij het begin brengt Watkins deze cultus in rechtstreeks verband met de ‘raison d'état’: de staat tolereert en bevordert deze cultus omdat hij een uitlaatklep biedt aan de destructieve energie van het jeugdig publiek. Naderhand doet hij er zelfs een schepje bovenop en toont hij hoe deze cultus kan aangewend worden om een religieuze en nationalistische heropleving (met een duidelijk fascistische inslag) te bewerkstelligen.
Het valt dan ook te betreuren dat Watkins het nodig heeft geacht deze uitzonderlijk scherpzinnige sociologische analyse te moeten aanvullen met een individueel drama, nl. dat van teenagervedette Steve Shorter, die zich eerst gedraagt als een gewillig werktuig in de handen van de kliek die hem exploiteert, maar die uiteindelijk toch in opstand zal komen. Men kan zich inderdaad afvragen of iemand als Steve nog wel kan of wil revolteren? En zelfs al acht men dit mogelijk, dan nog wordt die evolutie in de film zelf onvoldoende aangeduid, vooral omdat Paul Jones (ex-zanger van de Manfred Mann-groep) heel de film door rondloopt met één en dezelfde gelaatsuitdrukking, die het prima doet zolang Steve eerder een automaat is dan een mens, doch die niet meer past bij de uiteindelijk toch voor zijn menselijke rechten opkomende Steve.
Globaal genomen is ‘Privilege’ dan ook minder geslaagd dan ‘The War Game’. De eenheid tussen ‘fictieve’ en ‘authentieke’ opnamen is minder groot in ‘Privilege’, wat ongetwijfeld op rekening moet worden geschreven van Watkins' onvermogen om ook zijn acteurs (in ‘The War Game’ traden alleen figuranten op) te beletten te ‘acteren’ en hen te verplichten zichzelf te zijn. Met Paul Jones lukte dit gedeeltelijk, d.w.z. zolang het scenario hem niet dwong uit zichzelf te treden. Met zijn tegenspeelster, topmannequin Jean Shrimpton, mislukte het echter volkomen, omdat het scenario haar nooit de gelegenheid bood eens eenvoudigweg Jean Shrimpton te zijn.
Ondanks dit ernstig gebrek, ondanks z'n onvolmaaktheid blijft ‘Privilege’ nog altijd de beste en de scherpzinnigste film, die ooit over het milieu der teenagervedetten gemaakt werd.
Jacques Van Gelder