De dood van een festival
Het 21ste filmfestival te Cannes is gesneuveld op zondagmiddag 19 mei 1968 op het middaguur na een reeks woelige vergaderingen en debatten, die nagenoeg 24 uren in beslag namen.
Aldus werd een einde gemaakt aan een gebeurtenis, die in de loop der jaren was uitgegroeid tot de belangrijkste ter wereld op filmgebied. Cannes was een begrip geworden. Toen de cinematografie na de tweede wereldoorlog nog een zeer bloeiend, winstgevend bedrijf was, viel het op door zijn mondain karakter. Elke dag was er een groot nachtfeest, vloeide de champagne bij beken. Op artistiek gebied had het misschien minder betekenis maar toch kan niet worden weggecijferd dat de ontdekking van de Braziliaanse, Mexikaanse, Zweedse, Spaanse, Indische en zelfs Japanse filmscholen in grote mate aan Cannes te danken is geweest.
De jongste jaren was de selectie strenger geworden en steeg het artitsieke peil van de ingezonden werken, zodat Cannes gerust kon blijven wedijveren met de Biënnale te Venetië, waar directeur Luigi Chiarini een politiek van soberheid en strenge kwaliteitseisen had ingevoerd, aldus pogend van zijn festival een filmforum te maken op het hoogste artistieke vlak.
Dit neemt niet weg dat een hoofdprijs te Cannes door de cineasten en de mensen uit het filmbedrijf nog altijd hoger wordt aangeslagen dan een hoofdprijs te Venetië.
Dit jaar was het festival, na een prestigevoorstelling van de tot 70 mm. strook opgefokte versie van de 30 jaar oude ‘Gejaagd door de Wind’ van Victor Fleming, de eerste dagen nogal aan de matte kant.
Na drie dagen was er al een staking in de elektriciteitssector, wat de directie er toe dwong de voorstelling af te gelasten van twee films waarnaar met belangstelling werd uitgekeken: ‘Peppermint Frappé’ van Carlos Saura, een leerling van Luis Bunuel, en ‘Trilogy’, de verfilming van drie novellen van Truman Capote door Frank Perry, de maker van het zo ontroerende ‘David en Lisa’.
Veel hadden wij zodus nog niet gezien toen op zaterdag 18 mei beroering ontstond naar aanleiding van een vergadering, belegd door de vrienden van de Franse Cinematheek als hulde aan Henri Langlois, de afgezette leider ervan, die door de cineasten en de Franse pers zodanig werd gesteund dat van overheidswege besloten werd hem in zijn functie te herstellen.
De Engelsen hadden ‘Around the Mulberry Bush’, ‘Charlie Bubbles’ en ‘Joanna’ getoond, drie werken met zeer moderne opvattingen op het gebied van liefde en erotiek. Van de Italianen zagen wij ‘Gezeten aan zijn rechterhand’ van Valerio Zurlini, een in een Afrikaans land gesitueerd passieverhaal, waarin de centrale figuur was geïnspireerd door Patrice Lumumba, wat Zurlini toeliet de Belgen een ezelsstamp te geven.
De tweede Italiaanse film, ‘Tante Zita’ van Giulio Samperi, over een schatrijke jonge man, die lamheid in de benen voorwendt om zijn omgeving, die hij hartsgrondig veracht, te tergen en te vernederen en zijn tante tot een lijdend voorwerp te maken, had ondanks zijn esthetiseren niet overtuigd.
Van de Hongaren hadden wij ‘De Roden en de Witten’ gezien over een verward tijdperk in 1918, volgend op de Russische revolutie.
Ten slotte was er maar een film, die scheen in aanmerking te kunnen komen voor een prijs: ‘Het brandt, pompiers’ van de Tsjech Milos Forman, bekend o.m. door zijn pittige ‘Liefden van een Blondje’.
Zo ver stond men toen het kabaal uitbrak. Men wachtte nog op de grote favorieten: ‘Je t'aime, je t'aime’ van Alain Resnais, ‘Les Gauloises bleues’ van Michel Cournot, ‘Petulia’ van Richard Lester met Julie Christie en zelfs de Russische versie van ‘Anna Karenina’ met Tatiana Samoilova, de onvergetelijke heldin uit de destijds bekroonde Sovjetfilm ‘Wanneer de Ooievaars vliegen’.
Sedert enkele dagen had men al aangevoeld dat het met het festival niet vlotte, zoals het behoorde. De gebeurtenissen te Parijs, de staking van de studenten en de arbeiders, zetten een domper op het feest en de sterren lieten op zich wachten. Besloten werd alle feestelijkheden af te gelasten, hoe zwaar dit de inrichters ook viel.
De Franse gramofoonplatenkoning Eddie Barclay stoorde zich daar echter niet aan en gaf, naar jaarlijkse gewoonte, een denderend feest dat met het eigenlijke festival niets te maken heeft maar er toch door velen wordt mede verbonden. Het was een fuif, die zeker in de gegeven omstandigheden ongelegen kwam, te meer daar het stadsbestuur van Cannes besloten had een volksfeest, waaraan talrijke platenvedetten zouden deelnemen, af te gelasten.
De morgen na de beruchte slemppartij van Barclay, op zaterdag 18 mei, begon dan de beroering.
De geplande hulde van Langlois werd vervangen door een zitting, waarop afgevaardigden van de Franse staten generaal van de film, vertegenwoordigd door de cineasten François Truffaut, Claude Lelouch, Jean-Luc Godard, Gabriel Albicocco,