namen kent: Metro-Goldwyn-Mayer, Paramount, Universal, Columbia, e.a., oefenen via een machtig distributienet controle uit over het aanbod. In Noord-Amerika hebben ze 90% van het publiek, in Centraal- en Zuid-Amerika 50 tot 80%, in de Euromarkt 40%, in Engeland 60%. Wanneer we nu nagaan hoe het in de States met de Europese film gesteld is, komen we tot de ontnuchterende vaststelling, dat hij slechts 4% van het publiek bereikt.
Vier procent tegen veertig! Die dispariteit in de wederzijdse doorstroming tussen de Euromarkt en de States is flagrant. Die economische overheersing brengt fataal met zich mee wat de sociologen de ‘culturele kolonisatie’ noemen. De financiële concentratie in de schoot van de filmindustrie is zó groot, dat ze de vele pogingen tot een soortgelijke concentratie in Europa dwarsboomt.
Het is daarom niet te verwonderen dat de Europese film voortdurend in gevaar verkeert. In de jaren dertig is hij dank zij de klank de crisis te boven gekomen. Na de tweede wereldoorlog was de tussenkomst van de Staat nodig om de overstroming van de Amerikaanse produktie van 70 à 80% op 40% te brengen. Het wordt tijd dat Europa zich ernstig over de toestand bezint en de nodige maatregelen treft. De Europese film werd door de economie van de States gedoemd tot een versnippering van kleine en middelmatige ondernemingen. De bedoeling van een goed opgezette Europese filmindustrie, waarin een Belgische film alleen mogelijk is, kan niet zijn de uitwisseling van onderscheiden cultuurgoederen tegen te gaan. Het is goed dat we via ons scherm de American Way of Life kennen. Een gezonde filmpolitiek moet er naar streven het evenwicht in de economisch-financiële structuren te herstellen om aldus aan de eigen produktie haar autonomie terug te geven, waardoor pas een echte uitwisseling mogelijk wordt.
Wat is het mecenaat? Bij Van Daele lees ik: ‘functie van mecenas’ - ‘mecenas: begunstiger van geleerden en kunstenaars, zo geheten naar de Romeinse ridder Gaius Clinius Maecenas, raadsman van Keizer Augustus’. Op het eerste gezicht kunnen we met zo'n bepaling weinig doen. Toch biedt deze omschrijving ons een precies historisch gegeven, waarover het goed is zich te bezinnen.
De term ‘mecenaat’ aan het huidig woordgebruik toetsend, meen ik dit als volgt te mogen bepalen: iedere hulp die de kunstenaar in staat stelt zijn werk te creëren buiten de strikt economische kringloop van vraag en aanbod. Die hulp is meestal van financiële aard. Hoofdzaak blijft dat de artiest in het tot stand brengen van zijn oeuvre over het nodige materiaal kan beschikken en ondertussen in zijn levensbehoeften kan voorzien.
Omwille van de concrete staatsstructuren is in ieder sociaal bestel de bescherming van de kunstenaar anders. Zonder Maecenas zou het mecenaat, al is het dan onder een andere naam, ook bestaan hebben. Toch is het voor ons verder betoog nuttig te onderzoeken wat het mecenaat van Maecenas inhield.
Maecenas was, politiek gezien, de rechterhand van Augustus, mutatis mutandis, de eerste minister van de Caesar. Hij nam de schrijvers Virgilius, Propertius, Horatius onder zijn bescherming. Deze laatste kreeg zelf in de Sabijnse heuvels ten noord-oosten van Tibur, een kleine hoeve. Een ideaal zou men zeggen. Doch zo ideaal was dit mecenaat niet. Maecenas was het niet om de kunst maar om de politiek te doen. Hij zocht de stabilisatie en de verheerlijking van het nieuwe regime dat hij met Augustus te Rome had helpen vestigen. Virgilius bezong Rome's grootheid, dit wil zeggen Augustus' grootheid.
Horatius liet zich niet zo gemakkelijk op sleeptouw nemen. Wanneer hij geen epiek schreef was dit, naar de mening van verscheidene filologen, niet omdat hij het genre niet aankon maar omdat dit genre onvermijdelijk met de verheerlijking van het bestaand staatsbestel verbonden was. Horatius wilde daar niet aan mee doen. Hij verkoos de satire. Ook in zijn persoonlijke betrekkingen wilde hij onafhankelijk blijven. Toen hij met toelating van Maecenas voor vijf dagen op vakantie ging, bleef hij maanden weg. Met een leugen had hij zich weten vrij te maken. Vrijmoedig schreef hij zijn beschermheer: mendax desideror, als een bedrieger laat ik u in de steek. Wiens brood men eet diens woord men spreekt. Horatius was bereid dit brood terug te geven.
Deze al te vluchtige analyse van een historische gebonden mecenaat geeft ons alvast enkele interessante aanduidingen over de aard van dit verschijnsel. Louter artistiek gezien heeft deze bescherming ontegensprekelijk voordelen. De kunstenaar krijgt het nodige otium, de nodige vrije tijd om met zijn schepping bezig te zijn. Het gevaar is dat de kunstenaar ideologisch gebonden wordt. De volgzame, van nature zachtzinnige Virgilius laat in zijn Aeneis de trompetten schetteren en zelfs Horatius is in zijn laatste werken Augustus in het gevlei gekomen. In het mecenaat dat de artistieke expressie mogelijk maakt, steekt een niet-artistieke, sociale druk van de gevestigde instanties, die een element van diezelfde expressie in de weg staat: de vrije meningsuiting of het engagement van de kunstenaar.
Hebben we een Belgische film en een Belgisch filmmecenaat? Als...
Als omschrijving, werkhypothese, van het mecenaat gaven we: iedere hulp die de kunstenaar in staat stelt zijn werk buiten de strikt economische kringloop van vraag en aanbod te creëren, zodat hij in het tot stand brengen van zijn oeuvre over het nodige materiaal kan beschikken en ondertussen in zijn levensbehoeften kan voorzien. We aanzien dus niet als mecenaat de opdrachten door allerlei verenigingen, bedrijven, partijen en diesmeer, gegeven om hun activiteit, zij het dan op een artistiek verantwoorde manier, aan het publiek voor te stellen. Dit hoort thuis in de sector ‘public relations’.
Het eerste geval van mecenaat dat ons als het meest vertrouwd voorkomt, is het financieren van een film door een particulier. In de tijd van de stomfilm was dit mogelijk. Dit is het wellicht nog voor een werkje van vijf à zeven minuten. Toch moeten we het uitzonderlijk feit vermelden, dat de urenlange en artistiek merkwaardige film van Markopoulos, Il-