| |
| |
| |
Humanae Vitae: De kerk in de branding
ANDRE VANDENBUNDER
Geboren in 1918. Studeerde klassieke talen en musicologie. Behaalde licentie in de wijsbegeerte. Doctoreerde in de dogmatiek. Doceerde een tiental jaren de theologie. Gaf gastcollege in Nederland en Groot-Brittannië. Werkte in de Unesco, waar hij zich bezighield met de audio-visuele technieken in de ontwikkelingsgebieden. Doceert thans de filmologie en de communicatiewetenschappen aan het RITCS. Geeft insgelijks lessen in filmesthetica aan het filmmuseum te Brussel.
Wat waar is voor een diplomatieke nota of voor een wettekst geldt ook voor een encykliek: ieder woord heeft zijn technische betekenis, zijn geschiedenis en zijn voorgeschiedenis, zijn officiële en officieuze interpretatie, zijn duiding door de praktijk. Meteen wordt het voor de lezer duidelijk meen ik, hoe moeilijk het is een genuanceerd inzicht te geven in een kerkelijk document als humanae vitae, dat reeds vanaf de eerste dag van zijn bekendmaking zoveel emotioneel geladen reacties heeft uitgelokt. Wil men daarbij nog bedenken dat zelfs aan kardinalen die tot de progressieve vleugel van de kerk behoren, en die deel uitmaken van de Romeinse Curie, de toegang tot bepaalde stukken wordt ontzegd, dan hoeft het nauwelijks gezegd dat in zulke omstandigheden het zo goed als onmogelijk is om over zo ingewikkelde dingen de eenvoudige waarheid te schrijven.
Al deze beperkingen voor ogen houdend wil ik trachten in dit artikel uiteen te zetten welke de inhoud is van de encykliek, hoe ze tot stand kwam, welke weerklank ze de eerste weken na haar verschijning vond en wat haar betekenis wellicht is voor de ecclesiologie, dit is voor de leer over de kerk. Het weze van meetaf gesteld dat, hoewel het mijn bedoeling is in deze bijdrage alleen wat belangrijk en relevant is naar voren te halen, toch niet alles wat in en rondom humanae vitae een wezenlijke betekenis heeft hier aan bod komt. Het enige waarom het gaat is een zo objectief mogelijk, zij het dan beperkt, maar niet vertekend beeld, van de encykliek te geven.
| |
I. De encykliek
Welk is de visie van Paulus VI op het huwelijk?
De Paus ziet het huwelijk niet als ‘het resultaat van het toeval of het produkt van zich onbewust ontwikkelende natuurkrachten’ maar als ‘een wijze instelling van de Schepper om zijn liefdesplan in de mensheid te realizeren’. Dit wil zeggen dat de gehuwden ‘streven naar de gemeenschap van hun menselijk wezen met het oog op de wederzijdse persoonlijke vervolmaking om met God samen te werken aan de verwekking en opvoeding van een nieuw leven’. Aldus wordt ‘de tweevoudige betekenis van de huwelijksdaad’ gegeven en omschreven als ‘de samenwording in de liefde en de voortplanting’. Deze ‘echtelijke liefde is in de volle zin van het woord menselijk, d.w.z. tegelijkertijd zinnelijk en geestelijk. Zij is een vruchtbare liefde, welke zich niet beperkt tot de gemeenschap der gehuwden, maar er intrinsiek op gericht is zich uit te breiden doordat ze nieuw leven oproept’.
‘Van dit scheppingsplan’ mag de mens zich niet beschouwen ‘als de meester of de oorsprong maar veeleer als de dienaar’. Daarom mag de mens ‘in die daad van wederzijdse liefde de mogelijkheid van doorgave van een nieuw leven niet te niet doen en zo de eigen innerlijke structuur van het huwelijk’ wijzigen.
Voor Paulus VI zijn dit ‘de grondbeginselen van de menselijke en de kristelijke huwelijksopvattingen’. Zich daarop baserend aanziet hij als ongeoorloofd:
‘de directe onderbreking van het reeds begonnen voortplantingsproces’
‘de direct gewilde abortus, ook wanneer deze om therapeutische redenen wordt verricht’
‘de rechtstreekse, blijvende of
| |
| |
tijdelijke sterilisatie van man of vrouw’
‘elke handeling welke, hetzij in voorbereiding op de huwelijksdaad, hetzij in de ontwikkeling van de natuurlijke gevolgen, tot resultaat heeft - als doel of als middel - voortplanting onmogelijk te maken’.
Steeds steunend op dezelfde grondbeginselen bevestigt Paulus VI dat ‘wanneer terwille van de lichamelijke of geestelijke toestand der gehuwden of terwille van uiterlijke omstandigheden ernstige beweegredenen aanwezig zijn om tussen de geboorten een pauze in te lassen, het geoorloofd is zich voor het huwelijksgebruik in de onvruchtbare perioden te houden aan de natuurlijke, aan de voortplantingsprocedure inherente wetmatigheid, ten einde zo de geboorten te regelen’. Men kan opwerpen dat wie gebruik maakt van de periodieke onthouding dezelfde bedoeling heeft als wie zijn toevlucht neemt tot de ongeoorloofde middelen. ‘Het is juist dat de gehuwden zowel in het éne als in het andere geval door een positief wilsbesluit overeenkomen om verdere kinderen om voldoende redenen uit te sluiten... Maar in het éne geval maken de gehuwden gebruik van de natuurlijke situatie; in het andere geval beletten zij het verloop van het natuurlijke proces’.
Welke zijn de gevolgen wanneer men deze grondbeginselen loslaat, wanneer men de ongeoorloofde middelen toelaat, wanneer men ‘de opdracht tot vruchtbaarheid aan de willekeur van de mensen overlaat’? Voor Paulus VI zijn deze:
‘een brede en gemakkelijke weg voor de huwelijksontrouw openstellen’
‘de eerbied voor de vrouw kwijtraken en haar als een middel tot egoïstische bevrediging beschouwen en niet meer als zijn geëerbiedigde en geliefde levensgezellin’
‘de jeugd gemakkelijke middelen aanbieden om de wet te overtreden’
‘de regeringen’ toelaten ‘de methode van anticonceptie die het meest effectief is te bevorderen of zelfs dwingend op te leggen’.
Aan dit alles kunnen alleen ‘grenzen gesteld worden door de eerbied die men aan de onaantastbaarheid van het menselijke organisme en zijn functies verschuldigd is’.
Paulus VI weet dat het moeilijk is die opvatting van het huwelijk in haar volle zuiverheid te beleven. Dit vergt ‘de inspanning van de kant van ieder mens afzonderlijk, van het gezin en van de gemeenschap’. ‘Men kan zelfs beweren dat zonder de hulp van God het onmogelijk is’ die natuurlijke eisen ‘na te komen’.
Dit is, kort samengevat, de visie van de huidige Paus op het huwelijk zoals die in humanae vitae is neergeschreven.
| |
Hoe kwam de encykliek tot stand?
Met E.J. Vandenbussche S.J. neem ik aan dat ‘zoals iedere encykliek, humanae vitae haar voorgeschiedenis heeft’, dat het woord van de Paus ‘in ruime en existentiële betekenis een geloofsgetuigenis en geloofsverklaring is’. Wat ik echter in het midden laat is of die encykliek al dan niet ‘een exponent is van de diplomatie der Curie of van welk maneuver ook’. Vandenbussche wijst dit laatste beslist af. De vraag is: op welke gronden? Voor het derde programma van de BBC heeft Anthony Spencer erop gewezen hoe sinds het tweede Vaticaans Concilie, in de kerk de positie van de Paus een grondige wijziging heeft ondergaan. Vóór als na blijft de Paus het teken van de eenheid tussen de 650 miljoen katholieken, vóór als na blijft hij de ‘decision-maker’. Het nieuwe feit is echter dat het tweede Vaticaans Concilie, wat leefde tussen de theologen - een progressieve en een conservatieve vleugel - ook als bestaande in het wereldepiscopaat heeft geopenbaard. Er zijn progressieve bisschoppen en kerkprovincies en deze zijn in de meerderheid. Er zijn ook conservatieve bisschoppen en deze hebben de steun van de overgrote meerderheid van de leden der Curie, de onmiddellijke medewerkers van de Paus. Die situatie kan men niet ontkennen. Dit brengt met zich mee dat de Paus, althans sociologisch en psychologisch gezien, meer en meer als de leider van één partij in de kerk doorgaat. Johannes XXIII was duidelijk een progressieve kerkvorst. Het kan een vrome wens zijn Paulus VI boven de twee partijen te zien staan. Of dit zo is zal alleen een onbevangen historisch onderzoek uitmaken. Wat er van zij, het bestaan van die twee partijen in het episcopaat brengt de Paus, die als hoofd van de kerk een beslissing neemt, als ‘decision-maker’, in een ernstig conflict met zijn rol als symbool van de eenheid in diezelfde kerk. De sociologen spreken hier van een
rolconflict. Ook dit te negeren heeft geen zin. De toespraken van de Paus en de manier van optreden bij zijn audiënties geven hier duidelijk blijk van.
Zo humanae vitae geen exponent is van de diplomatie van de Curie of van welk maneuver ook, dan is het toch evident, in de mate althans waarin de beschikbare documenten toelaten hierover een oordeel te hebben, dat de inhoud van de encykliek met de inzichten van de Curie overeenstemt, inzichten die op het tweede Vaticaanse Concilie niet zonder meer door de overgrote meerderheid van het episcopaat werden bijgetreden.
De onmiddellijke voorgeschiedenis van humanae vitae begint bij een ander pauselijk rondschrijven: casti connubii (Het Kuise Huwelijk).
In 1930 aanvaardde de anglikaanse conferentie van Lambeth het gebruik van anticonceptionele middelen als er bij de echtgenoten een morele verplichting bestond om het kinderaantal te beperken. Men bedenke dat op dit ogenblik de anticonceptionalia slechts mechanische middelen waren, geen chemische. De ontdekking van een pil, die de ovulatie van de vruchtbare vrouw conditioneert kwam pas later. Op die uitspraak van de anglikaanse bisschoppen reageerde Pius XI in hetzelfde jaar met zijn encykliek casti connubii. De anticonceptionalia, de mechanische dus, werden veroordeeld.
Op 11 oktober 1962 opende Joannes XXIII het tweede Vaticaanse Concilie. Uit de toespraak die de Paus te dezer gelegenheid hield licht ik volgende regels: ‘Telkens wanneer een Oecumenisch Concilie gehouden wordt... zendt het het licht van de waarheid naar alle kanten uit, geeft het de juiste richting van het leven van ieder afzonderlijk, van het
| |
| |
gezin en van de maatschappij... De getuigenissen van dit buitengewoon Magisterium van de Kerk, namelijk van de Algemene Concilies, staan voor onze ogen’.
Joannes XXIII wilde blijkbaar ‘dit buitengewoon magisterium’ in alle problemen van ‘het leven van de enkeling, het gezin en de maatschappij’ aan het woord laten. Dat het probleem van de geboorteregeling hiertoe behoort kan moeilijk ontkend worden.
In de zomer van 1963 richtte Joannes XXIII een Pauselijke Commissie op, die te Leuven in het grootste geheim zou vergaderen. Er waren acht leden, allen demografen. De Paus stierf op 3 juni 1963. De commissie kwam voor het eerst bijeen in september. Paulus VI volgde Joannes XXIII op. De commissie werd met zes nieuwe leden uitgebreid. In de derde bijeenkomst, juni 1964, spraken de meeste leden zich uit tegen een eenzijdige veroordeling van de pil en vroegen dat de hele huwelijksmoraal zou herzien worden.
Wat gebeurde er ondertussen te Rome op het concilie? De Paus onttrok de concrete toepassingen van de huwelijksmoraal aan de bevoegdheid van het concilie. Men kon dus alleen nog over de principes discussiëren. De Paus vroeg eveneens terughoudendheid in de openbare discussies over delicate onderwerpen (juni '64).
Op woensdag 28 oktober begon de behandeling van dit deel van het schema dat ons bijzonder bezighoudt.
Ziehier een paragraaf van de tekst zoals de Vaders die kregen:
Wat betreft de gehuwden erkent het concilie, dat zij kampen met vele ernstige economische, socio-psychologische en burgerlijke moeilijkheden, welke het buitengewoon moeilijk maken de echtelijke liefde... in haar sterkte te bewaren... Het concilie erkent in het bijzonder de vaak voorkomende moeilijkheid een verzoening tot stand te brengen tussen enerzijds het verantwoordelijkheidsbesef, dat tenminste tijdelijke vergroting van het kindertal verbiedt, en anderzijds de tedere bevordering der liefde, zonder welke de gehuwden dikwijls als vreemden voor elkaar worden. Als gevolg hiervan komt het goed van de trouw in gevaar en wordt het welzijn der kinderen te kort gedaan...
In een appendix werd gezegd:
De uiteindelijke beslissing en praktische toepassing der universele beginselen zijn het terrein der ouders zelf. Maar zij dienen te handelen volgens een geweten, dat gevormd is in overeenstemming met de leer der Kerk.
Mgr. Heenan zei dat dit schema geen enkel precedent in de geschiedenis der concilies kent maar dat men bijzonder blij kon zijn te beschikken over competente geestelijken en leken-adviseurs bij een zuivere analyse van de belangrijkste angsten, aspiraties en verlangens van de hedendaagse mens.
De discussie begon op 29 oktober. Om deze goed te volgen moet men weten dat er bij de Vaders twee groepen waren. De eersten, geleid door de leden van de Curie, wilden dat de leer over het huwelijk zoals die in casti connubii was uiteengezet, onveranderd door de Vaders zou aangenomen worden. De tweede groep, aanleunend bij de progressieve prelaten en voorgelicht door de studies die in de pauselijke commissie het probleem onderzochten, verlangden de doctrines van de kerk aan de nieuw gewonnen inzichten en ook aan de nieuwe situatie aan te passen. Dit alles wel te verstaan op het gebied van de principes, want zoals reeds gezegd, had de Paus de concrete toepassingen aan de bevoegdheid van het concilie onttrokken.
Het schema, waarvan ik slechts een klein uittreksel in vertaling gaf, werd die donderdag 29 oktober, zeer kritisch besproken. Van de sprekers citeer ik de meest relevante tussenkomsten. Kardinaal Léger van Montreal zei: ‘Het schema slaagt er niet in de echtelijke liefde en de wederzijdse bijstand te laten zien als een doel van het huwelijk en raakt op geen enkele wijze aan het probleem van het doel der liefdesuitingen in het huwelijk’.
Het concilie moet ernaar streven ‘de heiligheid van het huwelijk te verhogen door een dieper inzicht in Gods plan’ en uitzoeken welke bijdrage recente biologische, psychologische en sociologische ontdekkingen zouden kunnen leveren tot de oplossing van de huwelijksproblemen.
‘In het huwelijk zien de gehuwden elkaar niet slechts als instrumenten voor de voortplanting, maar als personen, die om zichzelf worden bemind’. ‘Ook de intieme eenwording van de gehuwden vindt in de liefde een doel, en dit doel is waarlijk het doel van de daad zelf, wettig in zichzelf, ook wanneer zij niet geordend is op de voortplanting’.
De woorden van Kardinaal Suenens sloegen bijzonder in. Het is belangrijk, zei hij, te onderzoeken of alle aspecten van de huwelijksleer der kerk in volmaakt evenwicht werden gehouden. Het zou kunnen zijn dat wij de tekst ‘gaat en vermenigvuldigt u’ zo sterk hebben benadrukt dat wij een andere tekst ‘en ze zullen twee zijn in één vlees’ naar de achtergrond verschuiven. Hij wees erop dat de problematiek moet behandeld worden in het perspectief van de bevolkingsexplosie. Voortdurend worden nieuwe mogelijkheden ontdekt voor de menselijke macht om de natuur te dirigeren. Dergelijke studies helpen ons beter te begrijpen ‘wat volgens de natuur is en wat niet’. Laat niemand beweren dat op deze manier de weg wordt opengesteld voor losse zeden. ‘Ik vraag u, mijn broeders-bisschoppen, laten wij een nieuwe Galilei-affaire vermijden. Eén is genoeg voor de Kerk’. Hij besloot met de schriftwoorden: ‘De waarheid - zowel natuurlijk als bovennatuurlijk - zal u vrij maken’. Er volgde een lang applaus.
Maximos IV Saigh, de enige bisschop die heel het concilie door weigerde in het Latijn, een onbegrijpelijke taal, te spreken, legde de vinger op de wonde: ‘Het is een dringend probleem, want het ligt aan de wortel van een grote gewetenscrisis der katholieken. Hier is een breuk tussen de officiële leer der Kerk en de praktijk van de overgrote meerderheid van de katholieke echtparen. De gelovigen zien zichzelf gedwongen te leven in conflict met de wet der Kerk, ver van de sacramenten, in voortdurende angst, niet in staat een leefbare oplossing te vinden tussen twee met elkaar strijdige imperatieven: het geweten en het normale huwelijksleven’. Hij vroeg het concilie een
| |
| |
praktische oplossing te vinden en stelde de vraag of bepaalde standpunten niet het resultaat waren van verouderde ideeën of misschien van een vrijgezellen-psychose bij degenen die onbekend zijn met dit terrein van het leven.
Het conservatieve standpunt werd verdedigd door de Spaanse bisschop Beita, die in het huwelijk een contract ziet, door de Columbiaanse bisschop Botero en door Mgr Rusch, bisschop van Innsbruck. Na hen sprak Mgr Staverman uit West-Irian die erop wees hoe het huwelijk voortdurend naar een meer en meer authentieke vorm evolueert en de Vaders er attent op maakte dat alleen maar de traditionele leer herhalen bepaald geen handelen was in pastorale geest.
Die vrijmoedige discussies hielden dus blijkbaar geen rekening met wat kardinaal Ruffini bij het begin van deze vergadering had laten horen: dat de stelling aan de gehuwden te laten beslissen hoeveel kinderen ze willen hebben ‘hard, duister en dubbelzinnig’ is, dat het volstond casti connubii aan te halen, en dat hij hoopte dat de deskundigen de tekst van het schema zouden herzien om zich te houden aan de doctrine van het leergezag.
's Anderendaags, vrijdag 30 oktober, behandelden nog tien sprekers het onderwerp. De Nederlandse Kardinaal Alfrink betrad moedig een glad pad: ‘Door het veranderde mensbeeld, vooral door een beter inzicht in het wezenlijk onderscheid tussen de zuiver biologische en de menselijke seksualiteit, is er bij vele gehuwden, bij katholieke wetenschapsbeoefenaars en niet weinige theologen een oprechte twijfel ontstaan althans omtrent de argumentaties, die worden opgezet om aan te tonen, dat in zulke conflictgevallen bij weldenkende gelovigen de algehele of periodieke onthouding de enige, menselijk en christelijk-zedelijk verantwoorde, effectieve oplossing zou zijn’. Daarom vroeg hij ‘of vanwege de uiterst snelle ontwikkeling van de wetenschap... er niet een permanente commissie van deskundigen op wijsgerig, theologisch en exact-wetenschappelijk gebied nodig is om, met het oog op de zielzorg, deze evoluties op de voet te volgen, opdat de Kerk de problemen nooit te laat zou inzien’.
De volgende sprekers waren Kardinaal Ottaviani en Kardinaal Browne, beiden van het Heilig Officie. Het standpunt van de Curie klonk hier in de zuiverste tonen. Browne sprak van een eerste en een tweede doel in het huwelijk (een versleten standpunt in verouderde handboeken) en Ottaviani beweerde: ‘de verklaring in de tekst dat de gehuwden zelf kunnen beslissen hoeveel kinderen ze zullen hebben, zint me helemaal niet. Dit is nog nooit in de Kerk gehoord’.
De tussenkomsten van de andere sprekers waren minder belangrijk. Achttien bisschoppen hadden tijdens die twee dagen hun bedenkingen over het schema uitgebracht. Over de kwestie die ons bezighoudt hadden twee zich niet uitgesproken. Van de zestien anderen waren er acht voor de conservatieve leer: twee leden van de Curie en zes bisschoppen, dezen van Palermo, van Santander, van Medellin in Columbia, van Innsbruck, van Calahora in Spanje, en van Ciudad Real, eveneens in Spanje; acht voor de progressieve doctrine: de bisschoppen van Montreal, Mechelen-Brussel, Syrië, West-Irian, Mainz, Avignon, Luebo in Kongo en Utrecht. Vermeldenswaard is nog dat kardinaal Ottaviani twee dagen later in een televisie-uitzending verzekerde dat de leer der kerk over het huwelijk nooit kon veranderen omdat deze was gebaseerd ‘op de natuurwet en op verschillende bijbelteksten’. De bisschoppen echter stonden blijkbaar voor het grootste gedeelte langs de kant van de progressieven. Na het debat van donderdag 29 oktober had een deskundige gezegd: ‘Dit is de dood van casti connubii’.
| |
De vier pauselijke modi of amendementen
Bijna een maand later, op woensdag 24 november, kwam de gemengde commissie bijeen voor de bewerking van het schema. Kardinaal Ottaviani zat voor. Hij herinnerde de prelaten en de periti (d.i., de deskundigen) aan hun eed tot geheimhouding. Er stond dus iets belangrijks voor de deur. Een brief van het staatssecretariaat werd voorgelezen waarin, namens ‘een hoge autoriteit’, de commissie verzocht werd in het hoofdstuk over het huwelijk uitdrukkelijk melding te maken van casti connubii. In de brief stonden nog vier modi of amendementen die ‘in de tekst schijnen te moeten worden ingelast’. Grote verbazing bij een groot deel van de commissie. Opluchting bij een ander deel. Kardinaal Browne zou gezegd hebben: ‘Christus ipse locutus est, Christus zelf heeft gesproken’.
Die hoge autoriteit kon natuurlijk niemand anders zijn dan de Paus. Althans op het eerste gezicht. Dat de Curie hier de hand in het spel had stond alras vast. De uiteindelijke bedoeling was elke vorm van kunstmatige anticonceptie te verbieden. Een uitvoerige studie van dit maneuver kan de lezer vinden in het werk van drie Vlamingen, alle drie leken: Mariage catholique et contraception, een boek dat te Parijs reeds drie maanden voor het verschijnen van de Encykliek voor publikatie gereed lag maar door hogere instanties om begrijpelijke redenen op de boekenmarkt werd ingehouden.
Donderdagmorgen, 25 november, kwam de gemengde commissie opnieuw bijeen. Wie het maneuver doorhad nam geen blad voor de mond. De authenticiteit van de pauselijke modi werd betwist. De amendementen werden afgewezen. De Paus had die dagen veel bezoek. Hoe hij over de modi dacht kunnen we wellicht uit zijn antwoord aan pater John Ford S.J., vertegenwoordiger van de conservatieve richting, opmaken: ‘U vertelt me als moraaltheoloog dat er slechts één manier is om de zaak te bekijken. Van de andere kant is Mgr. Reuss ook moraaltheoloog en hij zegt me precies het tegenovergestelde. Ga naar hem toe en praat met hem de zaak uit! Wanneer u als twee moralisten overeenstemming hebt bereikt, kom dan naar mij terug met een antwoord’. Of de Paus dit gezegd heeft, en zo ja, wie dit ‘vertrouwelijk’ aan anderen heeft gezegd, weet ik niet. In elk geval is het een feit dat de Paus de formulering van de commissie heeft aanvaard.
| |
| |
Ik bespreek hier alleen het derde amendement dat ons direct aangaat. De ‘hoge autoriteit’ had verzocht in paragraaf 51, aan het einde van de derde sub-paragraaf de woorden in te lassen:
‘Vertrouwend op deze beginselen mogen de kinderen der kerk geen methoden tot geboorteregeling toepassen die door het leergezag zijn of zullen worden afgekeurd’.
In de commissie had kanunnik Heylen hierop aangemerkt: ‘De woorden zijn duidelijk genoeg wat betreft het verleden, maar kunnen we ook het geweten in de toekomst binden?’ De tekst zoals die werd geamendeerd en goedgekeurd door het concilie luidt uiteindelijk:
‘Vertrouwend op deze beginselen mogen de kinderen der kerk geen methoden van geboorteregeling toepassen, die het leergezag der kerk in haar ontvouwing van de goddelijke wet veroordelenswaard bevindt’.
Vrijdag, 26 november, maakte Kardinaal Ottaviani de eindredactie over aan de Paus. In een bijgaande brief schreef hij: ‘Ik heb al het mogelijke gedaan om de commissie uw wijzigingen te laten aanvaarden, maar ik was steeds in de minderheid...’
Op zaterdag, 4 december 1965, in de 167e algemene vergadering stemde men over het schema, De kerk in de moderne wereld. De uitslag voor het zesde hoofdstuk, over het huwelijk, was als volgt: aanwezigen, 2.209; stemden vóór: 2.047; stemden tegen: 155; ongeldige stemmen: 7.
Vier dagen later werd op het St.-Pietersplein het tweede Vaticaanse Concilie plechtig gesloten. De leer over het huwelijk, zoals de Vaders die hadden kunnen uitwerken, lag in de Constitutio Pastoralis ‘Gaudium et Spes’ vervat.
Ook na het concilie werden allerlei commissies opgericht, één met zestien kardinalen en bisschoppen, een andere met zestig experts. De meerderheid ten gunste van het verantwoord ouderschap groeide steeds aan. Einde 1966 kwam in het grootste geheim het Komitee van de acht tot stand, waarin tenminste zes conservatieven zetelden met Ottaviani als voorzitter. Hun eindverslag drong aan op een plechtige bevestiging van casti connubii.
| |
Paulus VI, Giovanni Battista Montini, schrijft zijn encykliek
Ook wie gelooft dat de kerk een goddelijke oorsprong heeft, weet, vooral wanneer hij in die kerk leeft, dat ze door en door menselijk is. Dat het vurige en polemische temperament van de eerste Paulus, rabbijn en christen, jood, hellenist en Romeins burger, op de eerste gemeenschap der gelovigen een diepe stempel heeft gedrukt kan niemand loochenen. In de brieven van de apostel Paulus zit de man Paulus. Met dit feit houdt de exegese reeds lang rekening.
In de encykliek humanae vitae van Paulus VI zit ook de mens Giovanni Montini, de theoloog die streng thomistisch geschoold is, die onder de invloed van Jacques Maritain staat, die zijn ambt met een bijna krampachtige verantwoordelijkheid draagt, de vaak neerslachtige (giù), de ‘taster’ en zoeker en aarzelende (titubante), de man die een stap vooruit en achteruit zet, de ‘ja-maar’ - Paus zoals men hem heeft genoemd, de eenzame die er zich pijnlijk van bewust is (tormentato) dat hij voor God rekenschap zal moeten afleggen.
Zijn wil om boven alle partijen in de kerk te staan lijkt me boven alle discussie verheven. Het komt mij voor dat hij een pausbeeld heeft zoals dit in de handboeken van na het éérste Vaticaanse Concilie is getekend: de opperherder neemt kennis van wat in de gemeenschap leeft, luistert naar het episcopaat, bestudeert de problemen, en neemt dan als opperherder alléén de verantwoordelijkheid om in belangrijke zaken een authentieke uitspraak te doen: Roma locuta, causa finita.
We moeten ook bedenken dat Paulus VI zich als het ware in de ban van zijn voorganger ziet. In zijn dagboek had Paus Joannes de hoop uitgesproken dat Kardinaal Montini hem zou opvolgen. De pauskeuze gaf aan dit verlangen een goddelijke bevestiging. Hoe zeer hij ook van zijn voorganger verschilde - Joannes stond in zijn jeugd onder de verdenking van het modernisme - de erfenis die deze nagelaten had moest hij op zich nemen. Die erfenis was het tweede Vaticaanse Concilie en het aggiornamento.
Met dit alles voor ogen kunnen we nu volgende paragrafen uit de encykliek beter begrijpen:
‘Het besef van deze zending was voor ons de reden om de studiecommissie, welke onze voorganger Joannes XXIII in maart 1963 had ingesteld te bekrachtigen en uit te breiden...
Het werk van deze vakmensen, aangevuld met de meningen en adviezen, welke ons daarna nog spontaan of op ons verzoek van een groot aantal van onze broeders in het bisschopsambt bereikten, hebben ons in staat gesteld alle aspecten van dit complex van vragen beter tegenover elkaar af te wegen...
De conclusies, waartoe de commissie gekomen is, konden we echter niet als definitief beschouwen. Evenmin konden zij ons ervan ontslaan het zwaarwegend probleem persoonlijk te onderzoeken. Ondermeer... omdat er enkele criteria ter oplossing naar voren gebracht werden, welke afweken van de zedenleer over het huwelijk, zoals deze constant door het leergezag der kerk wordt verkondigd’.
In deze laatste regels kan men moeilijk, hoe voorzichtig de Paus zich ook moge uitdrukken, iets anders lezen dan een veroordeling van het werk der Leuvense commissie. Dan gaat hij verder:
‘Daarom willen we thans krachtens het ons door Christus overgedragen ambt ons antwoord geven op deze moeilijke vraagstukken, nadat wij de ons verschafte documenten zorgvuldig hebben onderzocht en na rijpelijke overweging en in voortdurend gebed’.
Het opperste leergezag wordt in de kerk normaal door het gehele episcopaat uitgeoefend. Bijna heel de geschiedenis door was dit het geval. Pas het eerste Vaticaanse Concilie, op het einde van de vorige eeuw, heeft een opperste leergezag van de Paus in de kerk tot bewustzijn gebracht. Zonder dit te ontkennen voelt het huidige godsvolk ongetwijfeld meer
| |
| |
voor wat in de kerk steeds traditie was. Het probleem van de huwelijksbeleving dat Paulus VI in het tweede Vaticaanse Concilie zich heeft voorbehouden, behoort ‘rechtens’ even goed tot de competentie van ditzelfde concilie. Voor zover mij bekend werd over dit delicate onderwerp nog niets geschreven. Het is wat ik noemen zou de dialectische spanning tussen Vaticaan I en Vaticaan II en ook de gespletenheid die men in een document als humanae vitae kan vinden. Joannes XXIII, de vader van de nieuwe richting, die een terugkeren is naar de gezonde traditie waardoor zowel het aggiornamento als de eenheid onder alle christenen mogelijk wordt, stond ongetwijfeld langs de kant van het opperste leergezag van het gehele episcopaat. Ter herinnering citeer ik nog eens wat hij tot de Vaders bij de opening van dit concilie zei:
‘Telkens wanneer een Oecumenisch Concilie gehouden wordt... zendt het naar alle kanten het licht van de waarheid uit, geeft het de juiste richting van het leven van ieder afzonderlijk, van het gezin en van de maatschappij... De getuigenis van dit buitengewoon Magisterium van de Kerk, namelijk van de Algemene Concilies, staat voor onze ogen’.
Wij mogen onderstellen dat Joannes XXIII de last van een uitspraak over de geboortespreiding, en de geoorloofde middelen daartoe, sàmen met alle zieleherders zou gedragen hebben, en dat hij daarvoor de gunstige tijd zou hebben afgewacht. Paulus VI heeft alléén die last op zijn schouders genomen. Moedig... maar wijs?
We weten dat vooraanstaande kerkprelaten tot op het laatste ogenblik getracht hebben de publikatie van humanae vitae tegen te houden. Veel bisschoppen zijn van oordeel dat de tijden nog niet rijp zijn om een verantwoord oordeel uit te spreken. Dit belet niet dat het spreken van de Paus een nieuw feit is en dat ieder gelovige hieromtrent met zijn geweten in het reine moet komen.
| |
Met welk gezag spreekt Paulus VI?
Eigenlijk is daarop maar één antwoord te geven: met het gezag dat Paulus VI heeft als opperherder van de kerk en dat hij hier in zijn encykliek engageert. Hij zelf legt er getuigenis van af:
‘Deze gehoorzaamheid - die innerlijk en uiterlijk loyaal moet zijn - verplicht, zoals gij weet, niet alleen terwille van de aangevoerde bewijzen en gronden, maar allereerst vanwege de verlichting van de H. Geest, waarmee op bijzondere wijze de herders der kerk ten behoeve van een duidelijke uitleg der waarheid begenadigd zijn’.
Het uiteindelijke gezag van Paulus' woord ligt dus niet in de argumenten - en welke die zijn onderzoek ik straks - maar in de verlichting van de H. Geest.
Evenwel heeft de Paus ervoor gezorgd dat de wereld zou weten dat hij zijn uitspraak niet als onfeilbaar opvat. Dit zei zijn woordvoerder, Mgr. Lambruschini, professor in de moraaltheologie aan het Lateranum (burcht van het conservatisme), bij het voorstellen van de encykliek aan de pers.
| |
Welke zijn de argumenten van Paulus VI?
Ieder betoog in een document heeft het soort argumenten dat bij de aard van dit document hoort. Wie met de pauselijke encyklieken vertrouwd is weet dat de bewijsvoering vooral gesteund is op de Schrift, op de leer van de Kerkvaders en op conciliaire uitspraken. Het eigenaardige van humanae vitae is dat in dit schrijven over het christelijke huwelijk geen enkel bewijs uit de Schrift te vinden is en dit omdat de experten de Paus erop gewezen hebben dat hij voor zijn inzicht geen enkel bewijs in de Schrift kón vinden.
Een aandachtige studie van de encykliek verraadt in haar uiteindelijke redactie een dubbele hand. Dat de Paus in zijn tekst het mes gezet heeft weten we uit andere bronnen, maar in humanae vitae, zoals die gepubliceerd werd, zijn er nog aanduidingen te vinden van het oorspronkelijke opzet de doctrine met bijbelteksten te stofferen. We lezen inderdaad:
‘Deze problemen vergden van het kerkelijke leerambt nieuwe en diepere overweging van de beginselen van de huwelijksleer welke zich baseert op de natuurwet en die wordt verlicht en verrijkt door de godsdienstige openbaring’.
Vergelijk dit met wat kardinaal Ottaviani op 1 november 1964 voor de Italiaanse Televisie zei:
‘De leer der kerk over het huwelijk kan nooit veranderen omdat deze gebaseerd is op de natuurwet en op verschillende bijbelteksten’.
De eerste redactie van humanae vitae was blijkbaar op dit stramien - een voor een encykliek normaal schema - gebouwd. De Paus, onder druk van de exegeten, heeft uit die redactie alle bijbelteksten geweerd. In de encykliek zijn er evenmin citaten van Kerkvaders, de geprivilegieerde getuigen van het leven in de eerste acht eeuwen van het christendom. Dit alles is voor een leerstellig pauselijk document vrij ongewoon. Wel wordt er een beroep gedaan op de pastorale constitutie Gaudium et Spes die de doctrine over het huwelijk weergeeft zoals het wereldepiscopaat deze voor enkele jaren te Rome heeft gedefinieerd. Maar boven zagen we hoe de bisschoppen de pauselijke amendementen op die constitutie hebben verworpen. Een aandachtige analyse wijst erop dat humanae vitae die amendementen wél heeft. Indien dit zo is kan ik niet inzien hoe Paulus VI een tekst, opgesteld in een heel andere optiek, als argument voor zijn visie kan gebruiken.
Besluit: de theologische bewijsgronden in het rondschrijven van de Paus bestaan eenvoudig niet!
Rest een bewijsvoering uit de rede. Over de waarde van die bewijsvoering wil ik mij hier niet uitspreken. Het weze voldoende eraan te herinneren dat geen enkel vakfilosoof die au sérieux neemt. De vraag echter die moet worden gesteld is, of - en zo ja, onder welke voorwaarden - een filosofisch betoog in een document over het geloof relevant is.
| |
Tot wie richt Paulus VI zijn encykliek?
Op het eerste gezicht: tot alle mensen van goede wil, en tot de gelovigen in het bijzonder. Maar lees humanae
| |
| |
vitae aandachtig en ge zult merken dat het publiek tot wie de bisschop van Rome zich richt, tenminste op een zevenvoudige manier geleed is. Inhoud en toon variëren naar gelang Paulus VI de een of de andere kategorie van mensen op het oog heeft. Dit is van het allergrootste belang voor de interpretatie van de encykliek.
In het centrum van de belangstelling staan de vele christelijke gezinnen. Hun zegt de Paus wat ze mogen en wat ze niet mogen doen. Hij weet dat wat hij hun voorhoudt een ‘pil’ is, hard om slikken. Hij schrijft: ‘Het is te verwachten dat deze leer misschien niet door allemaal gemakkelijk aanvaard wordt.’
Men kan zich echter moeilijk van de indruk ontdoen dat de Paus zich vooral en direct tot de priesters en de artsen richt, tot die mensen nl. die in onze maatschappij, krachtens hun ambt en beroep, de manier waarop het huwelijk wordt beleefd, rechtstreeks en ook het meest efficiënt beinvloeden. De morele druk die op het geweten van die priesters en artsen wordt uitgeoefend lijkt mij bijzonder groot. De lezer oordele zelf:
‘Wij koesteren een zeer grote achting voor de medici... omdat zij in de uitoefening van hun beroep meer belangstelling koesteren voor de hogere eisen van hun christelijke roeping dan voor welk menselijk belang ook... Mogen zij er alles op zetten om die overtuiging... ook in hun milieu ingang te doen vinden... Op die manier kunnen zij dan de gehuwden, die hun raad vragen, ook werkelijke wijze raad en gezonde richtlijnen geven. Dat verwachten immers de gehuwden terecht van hen’.
Dezelfde gedachtengang en dezelfde morele druk vinden we in wat Paulus VI tot de priesters zegt, maar in een veel hogere mate:
‘Beste priesters... Door uw roeping bent u raadgevers en geestelijke leiders der afzonderlijke gelovigen en der gezinnen. Uw eerste taak is - dit geldt vooral degenen, die moraaltheologie doceren - om zonder dubbelzinnigheid de leer der kerk over het huwelijk uiteen te zetten’.
Voor een eigen genuanceerd inzicht wordt geen plaats overgelaten. De Paus vraagt een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid.
‘Gij weet ook, dat het van het grootste belang is, dat terwille van de vrede des harten en de eenheid van het christelijk volk op het terrein van de geloofs- en zedenleer allen zich houden aan het kerkelijke leerambt en dezelfde taal spreken’.
Een vierde categorie van mensen tot wie de Paus zich richt zijn de wetenschappelijke vorsers. Hij vraagt hun, goed bekeken, hun onderzoekingen zó te richten dat ze een wetenschappelijk verantwoorde oplossing vinden voor de huwelijksleer die in humanae vitae wordt uiteengezet:
‘Het zou in het bijzonder te wensen zijn, dat naar de wens die Pius XII al eens geformuleerd heeft, de medische wetenschap erin zou slagen een voldoende zekere basis voor de geboorteregeling te vinden, die gebaseerd is op de nauwkeurige waarneming van de natuurlijke ritmen. Op die manier zouden... de katholieke zoekers een bijdrage kunnen leveren om met feiten aan te tonen, dat zoals de kerk het leert “er geen echte tegenspraak kan bestaan tussen de wetten van God, die de overbrenging van het leven regelen, en die welke de waarachtige liefde der echtgenoten ten goede komen”’.
Die manier van redeneren vind ik bijzonder pijnlijk! Geen verder commentaar.
In de encykliek zie ik nog twee groepen die indirect worden aangesproken: de moraalfilosofen, en de staatslieden in de gebieden waar er bevolkingsexplosie is.
Zowel binnen als buiten de kerk ziet men het huwelijk meer als een levensstaat dan als een aaneenschakeling van afzonderlijke seksuele betrekkingen. Waar het op aankomt is dat men de opdracht van het echtelijke samenzijn: een verantwoord ouderschap en de groei in de onderlinge liefde, in haar totaliteit beleeft. Niet iedere daad afzonderlijk maar de zinvolle betekenis van iedere daad in een verantwoord levensopzet moet beoordeeld worden. Tegen die visie van het huwelijk gaat Paulus VI op verscheidene plaatsen in zijn encykliek te keer. Alleen volgende twee citaten:
‘Evenmin kan men ter rechtvaardiging van de opzettelijk onvruchtbaar gemaakte huwelijksdaad aanvoeren dat deze met voorafgaande of nog volgende vruchtbare huwelijksdaden één geheel vormt en daarom aan hun unieke en identieke zedelijke goedheid deelheeft.
Het is een dwaling te geloven dat een huwelijksdaad, die met opzet onvruchtbaar gemaakt is en daarom krachtens haar wezen een zedelijk ongeoorloofde daad is, een zedelijk geoorloofde daad zou kunnen worden, omdat het huwelijksleven in zijn totaliteit op vruchtbaarheid gericht is’.
Dat de regeringen van overbevolkte gebieden soms drastisch ingrijpen om de mensenexplosie tegen te gaan is ieder lezer bekend. Iedere maand komen er één miljoen Indiërs bij. Dat India een speciaal ministerie voor Family Planning heeft hoeft niemand te verwonderen. Miljoenen en miljoenen laten zich steriliseren. Mobiele colonnes trekken de dorpen in om de hele Family Planning te organiseren. De Paus weet dit, de Paus weet ook dat secretaris generaal U Thant dit goedkeurt. Lees nu wat in de derde persoon tot ‘de burgerlijke overheden’ wordt gezegd:
‘Deze moeilijkheden moeten niet opgelost worden door zijn toevlucht te nemen tot methoden en middelen, welke mensonwaardig zijn en die hun verklaring alleen maar kunnen vinden in een puur materialistische opvatting van de mens zelf en van zijn leven. De ware oplossing vindt men alleen in de economische ontwikkeling en in de sociale vooruitgang...’.
De woorden ‘vindt men alleen in de economische ontwikkeling en in de sociale vooruitgang’ sluiten blijkbaar alle anticonceptionele middelen uit.
Wat mij in humanae vitae het meest treft is de manier waarop Paulus VI het wereldepiscopaat toespreekt. Uit de voorgeschiedenis die we boven hebben geschetst weten we hoe delicaat de verhoudingen tussen de Paus en de bisschoppen zijn. Nu is het zo dat voor kort de encyklieken hoofdzakelijk, en aanvankelijk alleen, tot de bisschoppen waren gericht. Een encykliek is immers een rond-
| |
| |
schrijven, een brief van de patriarch en de bisschop van Rome aan zijn ‘broeders’, medeherders van Christus' kudde. In dit oorspronkelijke perspectief is het duidelijk dat, hoewel de Paus op alle gelovigen een rechtstreeks gezag uitoefent, hij zich toch via de bisschoppen tot de gelovigen richt, dat hij als het ware aan de bisschoppen overlaat hoe ze zijn boodschap aan hùn gelovigen overmaken. De analyse van humanae vitae heeft ons aangetoond hoe Paulus VI in die encykliek, over de hoofden van de bisschoppen heen, zich rechtstreeks tot alle christenen, en in het bijzonder tot de artsen en de priesters richt.
Als men deze situatie voor ogen heeft begrijpt men waarom de Paus de bisschoppen slechts in één paragraaf van zijn schrijven direct aanspreekt en waarom hij in deze paragraaf niet dezelfde morele druk uitoefent als wanneer hij tot de priesters spreekt - er is geen sprake van ‘moeten’:
‘Dierbare en eerbiedwaardige broeders in het episcopaat... We richten aan allen een dringende uitnodiging. Werkt aan het hoofd van uw priesters, uw medewerkers, en uw gelovigen... aan de redding van de heiligheid van het huwelijk’.
Maar er is meer. Ik herinner hier de lezer aan wat ik in het begin van deze bijdrage schreef: in een encykliek heeft ieder woord zijn technische betekenis. Herlezen we nu de passage waarin Paulus VI van zijn priesters de ‘innerlijke en uiterlijke loyale gehoorzaamheid tegenover het leergezag der kerk’ vraagt. Wij vinden daar dat dit allereerst gevraagd wordt:
‘vanwege de verlichting, waarmee op bijzondere wijze de herders der kerk ten behoeve van een duidelijke uitleg der waarheid begenadigd zijn’.
Hij schrijft niet, en dit is belangrijk: ‘de opperherder der kerk’, wat volgens de leer van het eerste Vaticaans Concilie ook waar is, maar ‘de herders der kerk’, d.i. het wereldepiscopaat. Dit is mijns inziens zo belangrijk omdat de Paus hiermede niet alleen zijn ‘broeders’ in hun prerogatieven spaart, maar omdat dit ook, zo komt het mij althans voor, de mogelijkheid openlaat om in het probleem van het verantwoord ouderschap een antwoord te zoeken bij ‘de getuigenissen van dit buitengewoon Magisterium van de Kerk’, waarover Joannes XXIII in zijn openingsrede sprak.
| |
II. Reactie op de encykliek binnen de kerk
Het is nog te vroeg om een gerechtvaardigd en genuanceerd oordeel over de reactie van de katholieken op humanae vitae uit te brengen. De gelovigen zijn over de gehele wereld verspreid, leven in verschillende cultuurgebieden en kennen in de onderscheiden bisdommen en kerkprovincies noch dezelfde religieuze volwassenheid noch dezelfde onderlinge bindingen tussen de leken en de clerus. Te Bogota in Zuid-Amerika zei Paulus VI dat ‘de overgrote meerderheid van de Kerk met grote ijver en met een vertrouwensvolle gehoorzaamheid zijn encykliek had aanvaard’. Wanneer we bedenken dat twee derden van de katholieken in ditzelfde Zuid-Amerika wonen maar tevens in alle objectiviteit erkennen dat deze katholieken de minst mondige in de wereldkerk zijn, hoeft die uitspraak van de Paus ons niet te verwonderen. Anderzijds schrijft de gezaghebbende Duitse theoloog Karl Rahner: ‘We moeten vaststellen dat na de encykliek de mentaliteit en de levenswijze van de meerderheid der katholieken in zake geboorteregeling niet zal veranderen.’
Verscheidene episcopaten hebben zich ten volle achter humanae vitae gesteld: de Amerikaanse bisschoppen en ook de Engelse, Ierse en Australische bisschoppenconferenties. Bisschop James Housden van Newcastle in Australië zei: ‘Ik dacht dat de Paus enige concessies zou doen. Hij heeft echter de deur gesloten die scheen te zullen opengaan; tot grote opluchting van vele rooms-katholieke gelovigen’. Voor zover mij bekend is, hebben die bisschoppen hun beslissing genomen zonder hun gelovigen te consulteren. Dit is het grote verschil met wat in Nederland, Duitsland, Zwitserland en België gebeurt. Hier komt binnen de bestaande kerkelijke structuren een dialoog met de leken en met de deskundigen die niet tot de hiërarchie behoren tot stand. In Engeland kon alleen een vrijmoedige prelaat als Aartsbisschop Thomas Roberts S.J. die stem van het godsvolk laten horen. Op een vraag van de Sunday Times of de tekst van de encykliek over twee jaar geen dode leter zou blijken te zijn antwoordde hij botweg: ‘It's a dead letter now.’
Om te weten wat de gelovigen denken en doen heeft Nederland de moderne wetenschappelijke methoden aangewend. Onderzoekingen werden verricht door ‘Intomart’, het instituut voor toegepast marktonderzoek in opdracht van de K.R.O., het N.I.P.O. (Nederlands Instituut voor Publieke Opinie) en het Sociologisch Instituut van de Universiteit te Nijmegen. Uit de N.I.P.O.-enquête leren we dat 63 procent van de Nederlandse katholieken het niet eens is met de inhoud en de strekking van de encykliek, dat 68 procent geen bezwaar heeft tegen de ‘pil’, dat 78 procent aan geboorteregeling doet - 24 t.h. hield zich alleen aan de periodieke onthouding; 25 t.h. gebruikte de ‘pil’ en 33 procent gebruikte andere middelen - en dat 89 procent van wie andere middelen dan periodieke onthouding gebruikt hun gedrag na het verschijnen van de encykliek niet zal wijzigen. Op het ogenblik dat ik dit artikel schrijf heeft het Nederlandse Episcopaat nog geen verklaring gegeven. De Duitse, Zwitserse en Franse bisschoppen komen in de herfst bijeen.
Ik wil in het bijzonder de reactie in eigen land bestuderen, niet alllen omdat dit ons bijzonder aangaat maar omdat omwille van de ‘Leuvense Commissie’ en omwille van de tussenkomst van Monseigneur Suenens op het Vaticaanse Concilie deze reactie een bijzondere betekenis voor de wereldkerk heeft. Ook hebben we sinds 30 augustus de ‘Verklaring van de Bisschoppen’ waarmee een belangrijk hoofdstuk in de kwestie om humanae vitae is afgesloten. Uit het zeer omvangrijke dossier kies ik de meest relevante documenten. Wie aandachtig de voorgeschiedenis van de encykliek, zoals die boven werd geschetst, heeft gelezen, zal merken
| |
| |
hoe hier te lande bij leken en priesters dezelfde reacties als binnen de aula van het concilie zijn te vinden.
Als in Nederland stond de overgrote meerderheid van de volwassen katholieken afwijzend tegenover het pauselijk schrijven. Dit blijkt ondermeer uit de vele ingezonden brieven. Ik citeer ‘...niet in de eerste plaats wegens de verordeningen inzake contraceptiva (die zullen de meesten wel heel rustig naast zich neerleggen...) ...wél omdat de hoop die met het concilie gerezen was op een nieuwe evangelische kerk, de bodem werd ingeslagen’. Men verlangt ‘een verdere en ondubbelzinnige uitwerking van het principe van collegialiteit, waarbij de bisschop van Rome een coördinerende “primus inter pares” wordt’. De bewoordingen waarin de reactie is neergeschreven zijn theologisch wellicht niet honderd procent juist - het is een leek die schrijft - maar ze geven zeer goed de algemene houding weer. Natuurlijk zijn er ook katholieken die zich onvoorwaardelijk aan de tekst van de encykliek houden: ‘Men is kennelijk op drift geslagen’, schrijft een andere, ‘en het is hoog tijd om het roer om te gooien en het anker van het eenvoudig geloof weer in Rome uit te werpen’.
Een paar priesters verdedigden eveneens de encykliek en dit zonder enig voorbehoud. Het artikel van Kan. J. Vlerick was bijzonder typerend. ‘casti connubii, zegt hij, hield dezelfde leer voor en nog wel in scherpere bewoordingen en bij de katholieken was er niet zo'n hevige reactie als nu. Toen was er meer geloof, meer volgzaamheid, meer beheersing en meer deugdbeoefening’. Wat de godsdienstsocioloog hierover denkt laat ik in het midden maar volgende uitlating heeft veel katholieken gekwetst: ‘het gebruik van anticonceptionele middelen... komt het meest voor bij wie geen of toch maar een paar kinderen willen om wel de lusten van het huwelijk te hebben maar niet de lasten. Het zijn de profiteurs van het leven’. E.J. Vandenbussche S.J. was veel genuanceerder en zocht de encykliek te duiden in een subtiel spel tussen geobjectiveerde en gepersonaliseerde seksualiteit.
Op het einde gaf hij echter eerlijk toe: ‘Het is voorzeker pijnlijk voor iedereen, ook voor de Paus, dat hij het verlossende woord niet kon spreken, niet altijd de overtuigende argumenten en de juiste toon kon vinden, prangende problemen niet kon oplossen.’
Een groter moreel gezag hadden de verklaringen van de vaktheologen. De dag zelf waarop de encykliek verscheen verklaarde Prof. Dr. Jos Ghoos voor de televisie dat de gehuwden die het eerlijk menen, niets hoefden te veranderen aan hun huwelijksleven, en in een artikel schreef hij: ‘De verplichting de integriteit van de huwelijksdaad te handhaven vervalt wanneer meer belangrijke menselijke waarden in het gedrang komen’ (door Ghoos zelf onderstreept), en: ‘Wanneer het vermijden van anticonceptionele middelen zou leiden ofwel tot schade aan de echtelijke liefde ofwel tot onverantwoorde vruchtbaarheid vervalt het vernoemde verbod omdat hogere waarden moeten worden veilig gesteld.’ De Leuvense professor kon zo spreken omdat hij wist hoe het Belgische Episcopaat over de Encykliek dacht. R.S. Callewaert, hoofdredacteur van een invloedrijk katholiek maandblad, sprak nog onbevangener: ‘Ik betwist de juistheid van de opvatting van de Paus, zowel over geboorteregeling als over zijn gezagsuitoefening. Ik blijf er vóór en na de encykliek van overtuigd dat allerlei kunstmatige middelen van geboorteregeling (ik onderlijn) op een zedelijk gave manier kunnen gebruikt worden’.
Op donderdag, 22 augustus, verscheen in de kranten een ‘Open brief aan het Belgisch Episcopaat’, ondertekend door 75 verantwoordelijke en vooraanstaande katholieken uit de wetenschappelijke, sociale en intellectuele wereld. Hiermede kwam de discussie in een nieuwe fase. De ondertekenaars poneren allereerst ‘de medeverantwoordelijkheid van de leek’, die zijn houding steeds dient te bepalen ‘rekening houdend met drie elementen: gehoorzaamheid, persoonlijke gewetensvorming, plicht tegenover de waarheid.’ De reserves betreffen vanzelfsprekend de directieven aangaande de concrete toepassing der vruchtbaarheidsregeling.’ Men heeft bezwaren tegen de argumentatiemethode, ‘waarvan de bindende kracht afhankelijk van de redelijke verantwoording’ wordt gesteld, en tegen de wijze van besluitvorming of tegen de kerkelijke structurele achtergrond. In het bijzonder wordt de leer van de encykliek aangevochten dat ‘niet alleen het huwelijk als geheel maar ook elke individuele seksuele akt de dubbele betekenis van de seksualiteit: echtelijke eenheid en voortplanting dient te honoreren’ en men wijst erop dat ‘het konsekwente doordenken van dit principe ook geboorteregeling door periodieke onthouding ongeoorloofd maakt.’ Veel erger dan dit alles is dat ‘door deze encykliek de kerk zich buiten de wereld stelt, en dat de mensheid in een kernprobleem dat zij moet doorworstelen, het licht en de steun van een der grote morele inspiratiebronnen moet ontberen.’
Op dinsdag, 27 augustus, verschijnt in een franstalig blad, dat het werk van Kanunnik de Locht ‘La morale conjugale en recherche’ op een bijna smalende toon had aangevallen, een brief, ondertekend door de hogere clerus van Brussel en door vele leken, verantwoordelijken voor de gezinsactie, die het gewraakte werk verdedigen. Kanunnik de Locht schrijft in dit boek: ‘Il est indispensable que l'Eglise ne se solidarise plus avec aucune méthode. Elle a commencé, il y a quarante ans, par se lier à Ogino, puis à la temperature; ensuite elle a été très tentée de “canoniser” la pilule - appelée un peut partout “la pilule catholique”. Veut-on continuer sur cette pente-là? La crise de ceux qui éventuellement seront très bouscoulés par un changement d'attitude de l'Eglise, va-t-on la renouveler tous les cinq ans, chaque fois qu'une nouvelle méthode, qui apparaîtra sur le marché semblera plus favorable à la méthode chrétienne?’ Kortom we hebben hier dezelfde stelling als bij R.S. Callewaert: allerlei kunstmatige middelen van geboorteregeling kunnen op een zedelijk gave manier gebruikt worden.
Vooraleer we tot het belangrijkste document, dit van de bisschoppen
| |
| |
komen, moeten we nog een woord over de ‘huwelijksscholen’ zeggen, die sinds jaren in honderden centra over het land werken en waarvoor de hoofdverantwoordelijke bij de Walen juist Kanunnik de Locht is, bij de Vlamingen Kanunnik Anciaux. Wat we de ‘volwassen katholieken’ noemen hebben in die scholen hun inzicht in een verantwoord ouderschap gewonnen. De zin van het huwelijk kan niet allereerst het kind zijn. Kinderen kunnen ook buiten het huwelijk verwekt worden en anderzijds zijn er kinderloze huwelijken die in dit geval een volledige mislukking zouden zijn. De zin is de liefde tussen man en vrouw, liefde die natuurlijk vruchtbaar is, of door eigen kinderen, of door het aannemen van kinderen, of door toewijding aan andermans verwaarloosde kinderen. In dit ruime opzet komt het verantwoord ouderschap pas tot zijn volle recht. Alle middelen kunnen hiertoe aangewend worden zo deze maar menswaardig zijn, de grootst mogelijke zekerheid geven en de liefde tussen man en vrouw niet alleen niet in de weg staan, maar bevorderen.
Op 30 augustus verscheen te Mechelen de ‘Verklaring van de Bisschoppen’. Een commissie had vooraf de encykliek bestudeerd om hierover de hoogste gezagsdragers deskundig in te lichten. Behoorden tot die commissie: de Monseigneurs Charrue, Heuschen en Heylen, de Kanunnikken Thils, Dondeyne, de Locht en Anciaux. Dezelfde commissie had reeds bij de Paus een rapport ingediend over de geboorteregeling. De bisschoppen verlangen dat hun gelovigen humanae vitae aandachtig zouden lezen maar ze menen dat ze naast dit pauselijke woord ook het hunne moeten plaatsen: ‘Deze richtlijnen ontslaan nochtans de bisschoppen niet van hun plicht om samen met hun priesters als herders op te treden...’ Ze zijn erom bekommerd aan te tonen waarom men ‘niet verplicht is tot een onvoorwaardelijke en absolute instemming’. Dit moet pas ‘wanneer de Paus ex cathedra spreekt of wanneer de bisschoppen met hem in gemeenschap verenigd bij het gezagvol onderricht omtrent geloof en zeden over één en hetzelfde leerpunt als definitief bepaald met elkaar overeenstemmen’. Welnu dit is niet het geval. De afwijking van de door de Paus gestelde norm kan theoretisch en praktisch zijn. Theoretisch: ‘Indien iemand, die ter zake kundig en bekwaam is om zich na een ernstig onderzoek voor God een stellig gefundeerd persoonlijk oordeel te vormen - wat steeds de nodige informatie onderstelt - op bepaalde punten tot een ander besluit komt, dan is hij gerechtigd in deze zijn overtuiging te volgen. Hij moet nochtans steeds bereid blijven zijn onderzoek en bezinning eerlijk voort te zetten’. Praktisch: ‘Het kan gebeuren, wanneer het gaat om de concrete toepassing van bepaalde zedelijke voorschriften, dat sommige gelovigen in bijzondere omstandigheden die zich als een conflict tussen verplichtingen aan hen voordoen, zich loyaal in de onmogelijkheid achten
deze voorschriften op te volgen. In dat geval vraagt de Kerk hun oprecht te zoeken naar een handelwijze die hun zal toelaten de gegeven normen na te leven. Indien ze daar niet onmiddellijk in slagen, moeten ze zich daarom niet van Gods liefde gescheiden achten’. De uiteindelijke beslissing ligt dus bij de ouders: ‘Wij erkennen dat volgens de traditionele leer de laatste praktische beslissing getroffen moet worden door een degelijk gevormd geweten, dat met al de door Gaudium et Spes aangegeven criteria rekening houdt. Het oordeel over de wenselijkheid om een nieuw leven te verwekken behoort in laatste instantie aan de ouders toe, die zich voor God hierover moeten uitspreken.’
Wat denken de bisschoppen over de leer van het huwelijk? Dieper op de leer van humanae vitae ingaande zien ze dat ‘de sleutelstelling gelegen is in de affirmatie dat de eenwording en voortplanting twee niet van elkaar te scheiden aspecten uitmaken’. Zij zelf omschrijven het huwelijk als ‘de totale verbintenis tussen twee personen door een onherroepelijke wederzijdse overgave’ die ‘streeft naar een waarlijk menselijke vruchtbaarheid... die een personalistisch karakter draagt’. Vrijmoedig schrijven ze tenslotte: ‘Wij dienen eveneens vast te stellen dat bepaalde argumenten die door de officiële verklaring aangevoerd worden, hetzij uitgaande van de beginselen, hetzij wijzend op de gevolgen van de anticonceptionele praktijken, niet aan iedereen als overtuigend voorkomen, zonder dat men om die reden bij degenen die deze bewijskracht niet aanvoelen, een bewust streven naar egoïsme of louter genotzucht mag veronderstellen’.
Ik meen dat de Belgische Bisschoppen hun volle verantwoordelijkheid hebben opgenomen. De gelovige heeft thans alle elementen in handen om zelf zijn geweten te vormen. Meer kan hij als volwassene van zijn oversten niet vragen. Om de ‘verklaring’ ten volle te begrijpen moet men ze in de context van wat in België onder de katholieken leeft, lezen, context die ik heb trachten te schetsen. Zo zal men ondermeer opmerken dat de verklaring geen onderscheid tussen contraceptieven maakt. Het Belgische Episcopaat is trouw aan zijn zending gebleven zoals het deze op het Vaticaanse Concilie heeft uitgeoefend. Niet alle conservatieve katholieken zullen overtuigd zijn. De Libre Belgique publiceerde zonder enig commentaar de tekst van Mechelen, maar in ‘la journée’, liet ze een maandenoude tekst van Lambruschini verschijnen waarin voor de zoveelste maal gezegd wordt dat men wel over de argumenten mag twisten maar dat men aan het woord van de Paus moet gehoorzamen. Daar dit bericht blijkbaar in ‘la journée’ niet als ‘nieuws’ op zijn plaats was, kan het alleen maar een indirecte commentaar op het schrijven van de bisschoppen zijn. De reactie van de doorsnee Belg, al dan niet gelovig, vonden we in de Nieuwe Gazet door Fr. Strieleman gelukkig geformuleerd: ‘De boodschap is een verrassend en, van ons gekend standpunt uit, verheugend document. In eigen land zal ze inmiddels door vele gelovigen met opluchting aanhoord zijn’.
| |
III. Kritische bedenkingen
Het weze mij toegelaten bij wijze van besluit enkele persoonlijke bedenkin- | |
| |
gen naar voor te brengen. De encykliek bevat ontegensprekelijk veel positieve elementen. Toch lijkt me heel wat voor kritiek vatbaar.
Het tweede Vaticaanse Concilie had leken, en ook waarnemers van andere godsdiensten, op haar bijeenkomsten uitgenodigd. Hiermede was een dialoog met de wereld begonnen. De toon van humanae vitae, en de verdere commentaar die Paulus VI op dit document later gaf, heeft het open gesprek op een zo belangrijk punt als het verantwoord ouderschap onmogelijk gemaakt.
De inhoud van de encykliek bereikte de Anglikaanse Kerk toen vijfhonderd van haar gehuwde bisschoppen, de meesten met hun vrouw, de Lambeth Conference bijwoonden. casti connubii was een directe veroordeling van hun huwelijksethiek geweest. humanae vitae hernieuwde zonder meer deze veroordeling. De christenen verlangen in het woord van hun herders het woord van de Schrift te horen. De bisschop van Rome sprak alleen de taal van de moraalfilosofie. De jezuïet Weitjens schrijft: ‘Indien de Paus uit de openbaring had geput, nieuw inzicht op het evangelie had gegeven, of de boodschap van liefde van Jezus van Nazareth had belicht, dan zou het probleem heel anders hebben gelegen’. Anglikanen en protestanten - en ook de katholieken - menen terecht dat de Paus op de eerste plaats de dienaar is van het woord.
Het beeld dat Paulus VI in zijn encykliek geeft van de vrouw heeft velen, gelovigen en niet-gelovigen, geschokt. Het is wel waar dat de bewoordingen minder kras zijn dan in casti connubii waarin gezegd wordt: ‘sommigen... verstouten zich te zeggen dat deze onderworpenheid van de vrouw onpassend is en dat alle rechten onder echtgenoten gelijk zijn’, maar de vrouw blijft nog steeds ‘de geëerbiedigde en geliefde levensgezellin’. In de Larousse, editie 1954, stond onder ‘femme’ - ‘compagne de l'homme, épouse’. In de editie van 1968: ‘être humain femelle’, naar analogie met wat reeds in 1954 voor ‘man’ stond: ‘être humain du sexe masculin’. Is de tijd in het Vaticaan niet blijven stilstaan?
Het is moeilijk zich van de indruk te ontdoen dat er in de encykliek veel objectieve oneerlijkheid steekt. Hoe kan de Paus zeggen dat de leer van het huwelijk in de kerk steeds onveranderd is gebleven? Paus Gregorius de Grote (590-604) schreef in zijn brief aan de aartsbisschop van Canterbury dat het zondig was indien tijdens de huwelijksakt genot werd ondervonden. Van 1450 tot 1750 vinden we in de kerkelijke documenten een afwijkend standpunt: het genot is nu geoorloofd, maar dat de omgang tussen man en vrouw een daad van liefde is of moet zijn wordt bijna nergens gezegd. Zo kan ik in het oneindige doorgaan. Men kan opwerpen dat dit het wezen van de zaak niet raakt. Maar dit is juist de vraag: waar ligt het wezen van de zaak voor de lezer die het document leest op het ogenblik dat het verschijnt?
Die objectieve oneerlijkheid is ontegensprekelijk een gevolg van een verstard, rechtlijnig, wereldvreemd en dogmatisch denken. Een voorbeeld van dat denken is de opvatting van de natuurwet als een entiteit, als iets blijvends dat vooraf gegeven is. Boven heb ik aangeduid hoe binnen het concilie verscheidene kerkvaders zich tegen zo'n opvatting verzet hebben.
De historische dimensie die in elk denken steekt, omdat de mens zelf geschiedenis is, ontbreekt volledig in humanae vitae. De bijbeldeskundigen hebben de Paus kunnen overtuigen geen teksten uit de Schrift te gebruiken omdat ze wisten dat deze in het keurslijf van zijn betoog niet pasten. We zagen eveneens hoe de encykliek geen enkel theologisch argument bevat, en waar de Paus zich op andere gebieden waagt kunnen wetenschappelijk gevormde geesten hem blijkbaar niet volgen.
Oorzaak en gevolg van dit alles is voor een groot deel de taal waarin de encyklieken nog steeds geschreven worden. Wanneer zal Rome beseffen dat men in een dode taal geen levende boodschap overbrengt? Om slechts één voorbeeld te noemen: ‘paternitas conscia’ kan alleen ‘verantwoord ouderschap’ betekenen, niet uit de kracht van het Latijn, maar omdat men uit andere bronnen weet dat het dit moét betekenen.
De Paus heeft de moed gehad twee brandende problemen in zijn encykliek te behandelen: het doorgeven van het leven en de overbevolking. Wie van de vele studies nopens deze beide onderwerpen op de hoogte is moet toegeven dat de oplossing niet zo eenvoudig is als sommige opposanten van humanae vitae willen laten geloven. Het is niet zonder meer evident dat de bevolkingsexplosie niet in een geschikter economisch-sociaal milieu kan ondervangen worden. Deskundigen menen dat de toeneming van de bevolking uiteraard een conjunctuurfactor is, dat de beschikbare natuurlijke hulpbronnen, de ontwikkeling van de techniek, de besparingen en investeringen, de ontwikkeling van de beroepsbevolking, de regelmatige opbouw van de bevolkingspyramide belangrijke factoren zijn. Een sterke bevolkingsgroei, zo menen sommigen, kan voordelig zijn zo de beroepsbevolking maar relatief sneller toeneemt. Bepaalde specialisten zien in de mogelijkheden die de oceanen en de natuur aan modern eten bieden de zekerheid om in de jaren 2000 een bevolking te voeden die viermaal zo groot is als de ergste pessimisten deze voor het einde van deze eeuw voorspellen. Wie kan daarbij als absoluut utopisch stellen dat de mensheid niet naar dichtbij gelegen planeten zal uitzwermen? Ik weet het, dit alles klinkt vrij ongewoon, zoniet onwaarschijnlijk. Het weze genoeg hier aan te stippen dat ernstige wetenschapsmensen dit alles au sérieux nemen. De Paus heeft een optie gedaan. Zijn leer gaat beslist niet in de richting van een remmen van de bevolkingsexplosie. ‘Voor wat de fysieke, economische, psychologische en sociale omstandigheden aangaat, wordt verantwoord ouderschap uitgeoefend zowel in een evenwichtig en edelmoedig besluit een groot gezin te stichten als wel in het besluit, om zwaarwegende beweegredenen... tijdelijk de geboorte van een kind te vermijden’. De Paus legt blijkbaar het accent op de grote gezinnen.
Een van de belangrijkste sociale
| |
| |
revoluties van de twintigste eeuw is, dat het seksuele leven van de conceptie kan gescheiden worden en dat beide momenten zinvol kunnen beleefd worden. Ook dit heeft Paulus VI, althans binnen bepaalde grenzen, aanvaard. Het aanvaarden van dit principe lijkt mij belangrijker dan de discussie rondom de vraag of deze grenzen niet te nauw zijn getrokken. Beide problemen: het doorgeven van het leven en de bevolkingsexplosie, zijn trouwens eng met elkaar verbonden. Wanneer men de concrete mogelijkheden van beide problemen in het oog houdt zal de wederzijdse afgrenzing beter gevonden worden. Zolang de oorlog, de honger en de ondervoeding de enige daadwerkelijke middelen zijn om het teveel aan mensen te elimineren blijft ieder contraceptief dat efficiënt werkt tenminste even moreel verantwoord als het direct of indirect doden van de mensen. Waarmee ik niet wil beweren dat het gebruik ervan in andere omstandigheden immoreel zou zijn, maar dit is hier niet relevant. De Paus schrijft wel: ‘het is toch niet geoorloofd het zedelijk kwade te doen opdat daaruit het goede zou voortkomen’. Maar primo: is het doden van een soldaat of een burger in het geval van de wettige oorlog dan zo verschillend, of niet veel erger, dan het verhinderen dat een leven, dat een bedreiging kàn worden, tot stand komt? Secundo: kan iets zedelijk goed of kwaad zijn wanneer men het uit zijn concreet historische totaalmenselijke context neemt? Wanneer het doel goed is, wanneer het doel moet bereikt worden en daartoe de enige voorhanden zijnde middelen gebruikt worden, dan zijn die middelen goed. De middelen die men tot dan toe ‘slecht’ noemde, waren het alleen in een andere context.
In een laatste reeks bedenkingen wil ik bondig enkele theologische overwegingen neerschrijven. Dat humanae vitae een doctrine bevat die kan veranderd worden geeft de Paus zelf toe omdat hij zijn onfeilbaarheid niet engageert. Dat ze moet veranderd worden, en dit door de gelovige praktijk in de kerk, blijkt uit wat we rondom ons zien gebeuren. Karl Rahner heeft dit kernachtig uitgedrukt in twee termen: doctrina reformabilis en doctrina reformanda. Zo'n beweging is niet nieuw in de kerk. Hoe ze juist zal hervormd worden weet de gelovige gemeente nog niet. Ze weet alleen dat zij naar de Geest moet luisteren en in die Geest moet leven. Ze doet dit echter met een groter gewetensvrijheid dan in de voorbije eeuwen omdat ze geleerd heeft dat wat zo vaak in de kerk is gebeurd ook ditmaal, om het met de woorden van Karl Rahner te zeggen: ‘nicht von vornherein grundsätzlich unmoralisch sein kann’. Dit is wellicht de reden waarom humanae vitae een diepe crisis in de kerk heeft verwekt maar geen aanleiding tot een schisma of een ketterij is geworden.
De autonomie van de menselijke waarden, en van de moraal in het bijzonder, dringt meer tot het bewustzijn door. Die autonomie sluit niet een mogelijk samengaan met de godsdienstige beleving uit noch een rechtstreeks ingrijpen. Het zou mij te ver voeren hierop dieper in te gaan. In dit perspectief onderschrijf ik echter volledig wat kanunnik Ghoos zegt: ‘Nu wij historisch weten dat de zedelijke normen in de loop der tijden geëvolueerd zijn onder invloed van de heersende opvattingen is het wel duidelijk dat de normen in verband met de binnenwereldse opgaven van de christen niet afgeleid worden uit de openbaring. Wat de christen dan ook op de eerste plaats van de Kerk verwacht, is dat zij zou duidelijk maken welk de GODSDIENSTIGE BETEKENIS is van het huwelijk’. Om het ietwat scherp uit te drukken: een huwelijk in een patriarchale gemeenschap anno 1968 dat polygaam is kan even christelijk zijn als het monogame huwelijk in een andere geëvolueerde gemeenschap en ik kan best begrijpen dat een missiebisschop de Paus heeft gevraagd om het polygame huwelijk in zijn parochie te mogen inzegenen. Of rustte op het huwelijk van de aartsvaders niet de zegen van de Allerhoogste?
De grootste belofte in de strijd rond humanae vitae lijkt mij te liggen in de wederbewustwording der lokale kerkgemeenschappen. Op het concilie protesteerde een patriarch omdat men steeds van de Griekse kerk sprak. Er is geen Griekse kerk, zei hij, er zijn Griekse kerken. In het Westen is de hegemonie van Rome zo groot geworden dat men overal van de Roomse kerk is gaan spreken, ook in België, Frankrijk en Duitsland. Men komt weer tot het bewustzijn dat er Oosterse en Westerse kerken zijn, die elk hun verantwoordelijkheid voor God opnemen, en die in gemeenschap met Rome leven. Met die opvatting keert men terug tot een zuiverder vorm van het katholicisme die de toenadering tot de orthodoxe en anglicaanse kerken veel vergemakkelijkt.
André Vandenbunder
|
|