De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 3]
| |
[Nummer 9]Geestesleven - wetenschappenProfessor - em. K. HeymansTe Knokke waar hij metterwoon gevestigd was, overleed op 18 juli 1968, 70 jaar oud, Professor - emeritus Korneel Heymans. Aan het universiteitsinstituut waar hij veertig jaar de farmakodynamie heeft gedoceerd en dat de naam van zijn vader droeg, werd sinds zijn emeritaat in 1962, ook de naam van Korneel Heymans verbonden. Op een illusterder en voor de farmakologische wetenschap vruchtbaarder tweemanschap dan Jan-Frans en Korneel Heymans zal Gent, en wellicht geen andere universiteit, ooit kunnen roemen.
***
De vader Jan-Frans Heymans (Gooik 1859 - Gent 1932) richtte in 1894 het eerste instituut voor proefondervindelijke farmakologie in ons land op. Hij beschikte daartoe over een drietal kamertjes in de fakulteit van wijsbegeerte; de filozofen, in hun mijmeringen gestoord door het geblaf van de honden en de lucht van ratten en konijnen, joegen J. Fr. Heymans op de vlucht en deden hun uiterste best om voor hem een instituut te laten bouwen (1900), vlak bij de Leie, waar het zich thans nog bevindt. Vader Heymans was een hard werker: hij stichtte met Gley de Archives Internationales de Pharmacodynamie (aan zijn 171e band; 6 afleveringen per jaar met te samen circa 500 bijdragen). Tot een legendarische figuur uitgegroeid was hij het die, in 1924, na veel heibel, tot rektor van de 1/3-2/3 vernederlandste universiteit werd benoemd, en voor de eerste keer de plechtige opening van het akademiejaar in het Nederlands hield. Hij was het ook die, in 1926, te Aalst op een Vlaams Wetenschappelijk Kongres, de lapidaire zin uitsprak: de Nolfuniversiteit is schoenlapperswerk. Het heeft er niet weinig toe bijgedragen om de onvoorwaardelijke vernederlandsing van een van 's lands universiteiten er na korte tijd, in 1930, door te drukken. Het geeft een idee van de man, en toont de rol aan die hij op het akademische vlak te Gent heeft gespeeld.
***
De zoon Korneel (geb. Gent 1892) volgde vaders spoor; hij begon zijn medische studie in 1911. Hij werkte eerst bij de histoloog O. van der Stricht, en trok in 1914 naar de oorlog. Hij kwam als luitenant van de artillerie terug, niet zonder inmiddels, achter het front, stukjes eksamen te hebben afgelegd, o.m. verloskunde in het Krijgsgasthuis te Veurne (examinator Kapiteinhoogleraar Frans Daels). In 1920 werd het eindexamen bereikt. Kort daarop trad Korneel Heymans in het huwelijk met Berthe May, een jaargenote, na een verloving van zes jaar, zo schrijft hijzelf in ‘An Autobiographical Essay’Ga naar eind(1). De wittebroodsweken werden, na al het andere, aan proefondervindelijk wetenschappelijk werk besteed; daags na zijn huwelijk trok Korneel Heymans naar het laboratorium van Gley in het Collège de France voor een opleiding in de fysiologie, en zijn bruid naar het Hôtel-Dieu voor een opleiding in de oogheelkunde. Korneel Heymans ging de weg van zijn vader op. Waarom? werd hem op zekere dag gevraagd. Uit genetische redenen, luidde het antwoord. De vader begon als fysioloog (te Berlijn, onder de befaamde Dubois-Reymond), maar zwenkte over naar de farmakologie; met de zoon verliep het op dezelfde manier, niet zonder een zekere half - mysterieuze, half - feitelijke beïnvloeding van Gley, die de jonge Heymans proefondervindelijk werk in de farmakologie op de werktafel schoof. ![]()
PROF. EM. K. HEYMANS
Bij zijn terugkomst te Gent in 1922, na Lausanne, Wenen, Londen en Cleveland bij de meest bekwame meesters te hebben aangedaan, werd Korneel Heymans door minister Neujean met de kursus in de farmakodynamie belast. Hij bleef het vak onderwijzen tot aan zijn emeritaat. De leiding van het laboratorium, dat in den beginne nog onder vaders harde tucht stond, werd later door de zoon overgenomen. De geest die er heerste was er een van openheid tussen leermeester, assistenten, leerlingen en bedienden, maar er moest gewerkt worden.
*** | |
[pagina 4]
| |
En gewerkt werd er, uitsluitend op het experimentele front. Hoewel de onderzoekingen in hoofdzaak de fysiologie en de farmakologie van hart en longen golden, werd geen enkel gebied systematisch opzij geschoven. De Heymansen gingen in op de voorliefde van hun leerlingen, en wie het op de darmen, de hersenen, de baarmoeder of de hormonen gemunt had, liet de chef zijn gang gaan, kreeg van hem technische, instrumentele, financiële en geestelijke hulp die nodig is om tot een plausibel en kritisch verantwoord resultaat te komen; men moest met geen foefjes aan komen dragen: tienmaal opnieuw beginnen wanneer het niet deugde, was alledaagse kost in Heymans' laboratorium. De zesentachtigjarige Frans Daels, die van vader Heymans een deel van zijn opleiding, en zijn methodische kritiekvastheid ontving, kan daar heden nog van meepraten. Het hoogtepunt van Korneel Heymans' wetenschappelijke loopbaan was de toekenning, in november 1939, van de Nobelprijs 1938, voor de fysiologie en de geneeskunde. Er is daar toen heel wat om te doen geweest in den lande. De medische vorsers in het algemeen, de universiteit van Gent in het bijzonder, waren zeer verheugd, toen het nieuws bekend werd. Men dacht nog even aan ‘le crime contre l'esprit’, zoals een Belgisch staatsminister de vernederlandsing van Gent in het parlement bestempelde. De Vlamingen heel in het bijzonder waren in hun schik, ze voelden zoiets als een golfje van welbehaaglijkheid en al te schaarse zelfvoldoening tegen hun vaderlandse fierheid aanstrelen, want Korneel Heymans, ofschoon geen uitbundig flamingant, was een van de hunnen, zij wisten dat hij in zijn hart radikale en liefst extreme oplossingen voor het Vlaamse streven op prijs stelde. Dat alles is nu een stukje geschiedenis van de Vlaamse kulturele expansie, en van de Vlaamse beweging in haar oorspronkelijk opzet geworden. Met het overlijden van Korneel Heymans is een kostbaar edelgesteente uit de gordel die onze experimentele laboratoria en het fundamenteel geneeskundig onderzoek samensnoert, weggevallen. De Vlaamse artsenstand voelt dat verlies als een soort diminutio capitis aan, het Verbond VOS der oud-strijders 1914-1918 al niet minder dan de vorsers, want die allen hadden aan Heymans een soliede en doeltreffende steun.
***
De Nobelprijs werd aan Korneel Heymans toegekend voor zijn ontdekkingen op het gebied van de ademhaling - en hartfysiologie. Het is gauw gezegd, maar wat houdt het in? Een eerste vraag luidt dan: komt het onmiddellijk ten goede aan de patiënt, welke ziekte zal men dank zij Heymans' ontdekking voortaan kunnen genezen? Met de insuline die Banting ontdekte (Nob. 1923), werd de suikerziekte voor een deel onder de knie gekregen; met de sulfamiden waarvoor Domagk de Nobelprijs (1939) kreeg, heeft men ontstekingsziekten die dodelijk waren, kunnen de pas afsnijden; met de penicilline van Alexander Fleming (Nob. 1945) was dat eveneens het geval; met de streptomycine van Waksmann (1952) kan men de tuberkulose efficiënt bestrijden; met de DDT van P. Müller (1948) is men de vlooien en de luizen die zoveel pestilentiële ziekten helpen overdragen de baas; dank zij Ross(1902) weet men hoe de mug de bijzondere verspreidingsagent van de malaria is, enz, enz. Maar welke ziekte heeft Heymans' ontdekking genezen? Het direkte antwoord is: geen enkele. Evenmin als Jules Bordet (1870-1963), de Waal uit Nijvel, medisch hoogleraar te Brussel, die de Nobelprijs (1919) kreeg voor zijn ontdekking van het mekanisme der reakties die in het bloedserum onder invloed van de besmettelijke ziekten optreden; evenmin als Forssman (1956) die een sonde tot in zijn eigen hart liet opschuiven; of Henry Dale en Otto Loewi (1936), die samen hebben gevonden welke scheikundige stof de zenuwimpulsen overbrengt. Het antwoord op de gestelde vraag moge, voorts, verwijzen naar Otto Hahn, in dezelfde week als Korneel Heymans overleden, Nobelprijs scheikunde (1944), die de atoomsplitsing vond. Het antwoord kwam eilaas maar al te vlug, want Hahns ontdekking leidde naar de atoombom. Wat zich in hoofdzaak als een vrucht van louter fundamenteel vorsingswerk aanmeldde, lag aan de oorsprong van een helse vernieling, en slechts naderhand werd de atoomsplijting voor vredelievende doeleinden aangewend.
***
Heymans' ontdekking blijft een van de meest fundamentele, die een medische Nobelbekroning te beurt viel. Men wist wel dat de werkingen van longen en hart op elkaar afgestemd waren, maar hoe het gebeurt, welke de faktoren zijn die de gecoördineerde werking op gang brengen, waar vandaan de prikkels uitgaan, van welke aard zij zijn, hoe zij verlopen en onderwijl ook het zenuwstelsel in hun reflexe of andere speling betrekken, dat alles berustte meer op vermoedens dan op onbetwistbare gronden, er waren veel spelden tussen te krijgen en veel haperingen op het precieze punt waar men het ineengrijpen van de diverse mekanismen vaststelde. Er ligt in de buurt van de bloedbaan, die uit het hart vertrekt, een raadselachtig orgaantje, het glomus caroticum, een vaatkliertje waarvan men toen helemaal niet wist welke rol het in het wisselspel toebedeeld is. Anderen hadden wel de carotissinus, een boezemvormige uitzetting van de hoofdsplitsing van de halsslagader in haar buitenste en binnenste takken, beschreven; zijn bijzondere gevoeligheid voor schommelingen in de bloeddruk en de chemische samenstelling van het bloed, zelfs voor gewone druk van buitenuit met de vingeren, zodat men er ging van bezwijmen, waren bekend, maar hoe het allemaal ineenzat, was grotendeels nog onbewezen. Toen kwamen de Heymansen. De vader had met zijn medewerkers, na jarenlang zoeken, een methode uitgewerkt om de zones waarover het ging, en die bij de mens hoop en al de oppervlakte van een kinderhandpalm bereiken, nauwkeurig te ondervragen en, namelijk, enkele faktoren afzonderlijk te bestuderen. De zoon Heymans zette dat werk voort. En zo werd een patroon | |
[pagina 5]
| |
van funktieverloop geleidelijk in het reine getrokken, waarvan de experimenteel uiteengerafelde bouwstenen tot een sluitend geheel konden worden samengevoegd. Het proefdier heeft, voor het bereiken van de kennis van het geheel, onschatbare diensten bewezen, en dat de grens tussen fysiologie en farmakologie op het bestreken gebied van ademhaling en bloedsomloop vaak onduidelijk werd, moest men mede in de rekening nemen; het kwam er inderdaad op aan niet te scheiden wat qua verrichting samenhoort.
***
K. Heymans kon reeds in 1925 aantonen dat scheikundig gevoelige receptoren van de aortaboog reflektief op het ademhalingscentrum van de hersenen inwerken; hij kon ze o.m. lokalizeren in de aortawand, en bewijzen dat ze antwoorden op verschillen in de koolzuur- en zuurstofspanning van het bloed, die op reflektieve wijze de werking van het ademcentrum gaan beïnvloeden. Hetzelfde effekt werd waargenomen met de chemoreceptoren van de sinus caroticus, in de wanden waarvan dezelfde werking ontstaat, en die op dezelfde wijze het ademcentrum, benevens het centrum van de hart- en bloedvatenwerking, bereiken. Voorts werd proefondervindelijk aangetoond dat chemoreceptoren in het glomus caroticum, een aanhangseltje van de sinus caroticus, zitten, terwijl de receptoren voor de drukschommelingen in de wand zelf van de sinus gelegen zijn. Ten slotte werd aangetoond dat een acuut zuurstoftekort het ademcentrum beïnvloedt door middel van de reflexe chemoreceptieve prikkel alleen. Dat alles bewees de fundamentele rol van de chemoreceptoren der slagaderwanden voor de prikkeling van de ademhaling door zuurstoftekort. Heymans kon verder aantonen dat de zuurgraad van het bloed de chomoreceptoren prikkelt, terwijl de alkaliniteit in tegenovergestelde zin werkt. Het effekt van te weinig zuurstof of van te veel koolzuur in het bloed verloopt eveneens reflex over de chemoreceptoren, waarvan de werking afhangt van de intracellulaire koncentratie der waterstofionen. De leek, en ook de niet ingewijde arts, die ver afstaan van de bijzondere anatomie van aorta, sinus caroticus, glomus caroticum en homologe zones, daar ergens waar hart en longen met hun erfdienstbaarheden nauw met elkaar struktureel en funktioneel verbonden zijn, zullen niet gemakkelijk het jargon van de groep fysiologen tot dewelke Heymans en zijn school behoren, kunnen bijhouden. Ik dank de lezer die mij voldoende krediet verleent omdat ik gepoogd heb het tamelijk vereenvoudigd voor te stellen. Er ontbreekt nog heel wat, zodat de specialist van de sinus caroticusfysiologie medelijdend op mijn poging zal neerzien. Hoe dan ook, Heymans heeft op een grondige en exhaustieve manier één probleem van de cardiovasculaire en respiratoire verrichtingen bestudeerd, en daar de oplossing voor gegeven. Het was een Nobelprijs waard. Jan-Frans Heymans, de vader, deelde postuum in de bekroning die de zoon Korneel te beurt viel.
***
Is Heymans' ontdekking, hoe bewonderenswaardig ook verworven, en hoe scherpzinnig uiteindelijk in het experimenteel laboratorium ook verwezenlijkt, dan niets meer dan een volkomen theoretische verduidelijking op een hoog platonisch vlak, van een stuk fysiologisch gebeuren? Helemaal niet. Heymans heeft met de experimentele konstruktie, die in de naam van de sinus caroticus geresumeerd en geconcretizeerd wordt, een onschatbaar instrument voor verdere vorsing ter beschikking gesteld, niet het minst voor het wetenschappelijk onderzoek van de samenstelling en de farmakologische waarde van de geneesmiddelen. Stoffen zoals cyanide, acetylcholine, nicotine, lobeline, b.v., waarvan men altijd beweerde dat zij het ademcentrum direkt prikkelden, veroorzaken integendeel hun specifieke verhoogde en diepere ademhaling langs de reflektieve weg van de chemoreceptoren. Het direkte centraal effekt van die stoffen, daarentegen, is geen prikkeling, maar een remming. En de studie met behulp van de sinus caroticusmethodes gaat voort; dank zij hen staat men op vaste grond. Heymans' werk behoort tot de orde van de fundamentele ontdekkingen die een sieraad uitmaken van het menselijke vernuft, de schranderheid en werkzaamheid. De Nobelprijzen van de laatste jaren wijzen erop dat bij voorkeur zulke werken bekroond worden, en dat men minder acht slaat op de onmiddellijke praktische opbrengst of uitkomst. Warbwig kreeg de prijs (1931) voor opzoekingen die leidden tot de identificering van de intracellulaire respiratoire enzymen; Adrian en Sherington (1932) voor de funktiebepaling van het neuron; Crick, Watson en Wilkins (1962) voor hun onderzoekingen over de moleculaire bouw van het desoxyribonucleïnezuur; Spermann (1935) voor de ontdekking van de induktie of de stimulerende invloed van weefsels onderling bij de ontwikkeling van het dierlijke embryo. De reeks kan voortgezet worden. Tot die reeks behoort ook het werk van K. Heymans. Het wordt met de dag duidelijker dat het nuttigheidsrendement van de onderzoekingen waarvan de sinus caroticus zo veelzeggend en betekenisaanduidend met de naam van Heymans verbonden blijft, niet louter akademisch is. In de ideeën - en verworvenheden-gemeenschap van de mensheid gaat niets te loor, komt alles terecht. Gent, Vlaanderen, de hele samenleving hadden in Korneel Heymans een goed serviteur!
Prof. Dr. L. Elaut |
|