recht, heeft haar ogen dicht en draagt een houten kistje op haar borst.’
‘Doet ze soms haar ogen dicht, omdat ze zich niet goed voelt?’ Hij zou de vraag, overbodig als altijd, tóch stellen. Tegenover zijn moeder kon hij alleen maar zwak zijn.
‘Nee hoor, die oude dame wil geen andere mensen zien. Ze heeft alleen maar oog voor zichzelf. Wanneer ze iemand tegenkomt in het dorp, sluit ze altijd haar ogen’. De vrouw van de postkantoorhouder zou keurige woorden kiezen, maar er toch in laten doorklinken hoe lang ze haar haat had opgespaard en haar wrok gekoesterd.
Het antwoord zou voor hem wel een slag betekenen in die eerste fase van prille geestdrift. Maar zijn geluksgevoelens zouden er niet wezenlijk door worden aangetast.
‘Als dat hele gedoe van die oude dame soms met haar familie te maken heeft, dan mag ik U misschien wel zeggen dat er nog maar één van over is. Ze heeft alleen nog maar een zoon en die zal doodgaan aan de kanker. Daarom gaat ze naar Tokio met die urn om haar nek van iemand die vijfentwintig jaren teruggevallen is op het veld van eer. Ondanks al die misère blijft ze lopen met haar hoofd kaarsrecht en met haar ogen gesloten. Werkelijk, een dame met een sterk karakter! Ze laat zich trouwens ook door niemand wat wijs maken. Volgens haar is de diagnose van de dokter fout, en lijdt haar zoon helemaal niet aan kanker. Nou, dat laatste willen we wel van haar aannemen’.
‘O nee! Het is kanker, vast en zeker. Leverkanker is het. De situatie is zo kritiek dat men zich afvraagt hoeveel dagen ik nog te leven heb. Het is haar allemaal duidelijk doorgegeven. Daarom is ze ook zo snel vertrokken.’
‘Weet U dat van de dokter zelf dat die zoon kanker heeft? 'k Heb zelf ook wel eens zoiets gehoord.’
‘Ja, ik kan rustig zeggen dat ik kanker heb. Of ik dat van de dokter weet, wat doet dat er toe? Ik ben toevallig zelf de zoon uit het Landhuis en lig aan kanker dood te gaan.’
Na deze woorden geeft hij de verpleegster een teken dat ze de hoorn op de haak moet leggen. Hij is immers niet in staat die zware hoorn eigenhandig te hanteren?
‘O, neemt U mij niet kwalijk,’ zegt de stem nog. Het klinkt als wegstervend muggengezoem. De stem verdwijnt vaag en wanhopig in de verte: een mug die schrok, en wegvliegt.
Hoe ging het ook weer met zo'n urn die op je borst moest? Je wikkelde de pot in een witte katoenen doek, legde de twee uiteinden ervan om je nek en deed er dan een knoop in. De laatste maanden van de oorlog zag je dit heel vaak in het dorp. Het was een doodgewone zaak.
Maar de urn die zijn moeder met zich meegenomen had was ouder dan vijfentwintig jaar en dateerde van vlak na de aftocht van de troepen na de grote zeeslag bij Midway; zo'n urn zag je toen nog niet zo vaak. In de pot zat enkel maar een beetje dode stof de as van zijn broer. Hij was de eerste soldaat geweest van het hele bergdorp die op het vasteland van China sneuvelde. Vanaf die tijd was de breuk tussen zijn moeder en DE MAN definitief, een breuk die onherstelbaar bleek, hun leven lang.
Drie dingen waren het, hij zag het helder voor zich: de urn met as, het