Hugo Raes
Mijn eerste ontmoeting met Louis Paul Boon
Hoewel ik een barslecht geheugen heb - iets wat een grote handicap is maar tegelijk ook een soort beveiligingssysteem tegen nare kwelgedachten - herinner ik me nog goed de dag dat ik Louis voor het eerst ontmoette.
Eigenlijk zou ik moeten schrijven: de dag dat wij hem ontmoetten. Inderdaad, bestuursleden van de culturele vereniging ‘De Nevelvlek’, samen met de redactieleden van ons literair tijdschrift ‘Het Cahier’, wachtten gespannen de komst van Louis Paul Boon af.
Die dag zouden de aangezochte auteurs, die bereid waren geweest als jurylid te fungeren, present zijn bij de uitreiking van de door ‘Het Cahier’ uitgeschreven literaire prijzen.
Een Antwerpse mecenas, die onbekend wenste te blijven, had ons 30.000 fr. geschonken, waarmee wij nieuwe talenten konden bekronen.
Ik had, toen ik het geld in ontvangst ging nemen op de firma van de gulle schenker, nooit eerder zoveel geld in handen gehad, en ik was opgelucht dat ik het aan de penningmeester kon overhandigen.
De juryleden die de eindbeslissing hadden geveld waren: Gaston Burssens, Ben Cami, Eugeen De Bock, Andries Dhoeve en Louis Paul Boon.
De 1ste prijs voor de poëzie - 7.000 fr. - ging naar Willem M. Roggeman, de 2de prijs - 4.000 fr. - kreeg Claude Corban.
De eerste prijs van het proza - 7.000 fr. - ging naar Gust Vermeille, de tweede prijs - 4.000 fr. - naar Maurice Volders.
De 1ste prijs voor het essay - 6.000 fr - was voor Julien Vandiest, de 2de prijs - 2.000 fr. - voor Emiel Bergen.
De keuze was gemaakt uit 152 inzendingen: poëzie: 86, proza: 57, essay: 9.
De redacteuren van ‘Het Cahier’, met name Jan Christiaens, Walter Tillemans, Julien Vandiest en ik, waren erg benieuwd naar Louis Paul Boon, de auteur uit het Nederlandse taalgebied voor wie we de grootste bewondering hadden, de enige Vlaamse schrijver van internationaal niveau in onze ogen toen.
We hadden een grenzeloos respect voor hem.
Maar er was iets vervelends. Want daar onze vereniging én het tijdschrift, in voortdurende geldnood verkeerden, hadden wij nog steeds geen woord gerept over een mogelijk honorarium of een reisvergoeding voor de juryleden. De mecenas hadden we moeten beloven het geschonken bedrag integraal voor de prijzen zelf te gebruiken.
T.o.v. de juryleden voelden wij ons een beetje gegeneerd, vooral tegenover Louis. De anderen hadden een goede baan, Louis leefde toen alleen van zijn pen. We zouden hem, na rijp beraad, als schamele geste, een etentje aanbieden in een café waar