verminderen, daar ons ongelukkig volk geen middel bezit om in zijn onderhoud te voorzien door zijn arbeid of nering’. De politieke toestand kenschetst hij als volgt: ‘Wij zijn hier uitgeput, niet zozeer door de vijandelijkheden zelf dan wel door de moeilijkheden om uit Spanje de noodzakelijke fondsen te ontvangen, door het voortdurende geldgebrek waarin wij ons steeds bevinden, en door de beledigingen die wij zo dikwijls moeten ondergaan vanwege de hatelijkheid en de onkunde van de ministers, of tenslotte ook door de onmogelijkheid anders te handelen’. Elders nog verklaart hij: ‘Wij verkeren hier in een toestand die het midden houdt tussen oorlog en vrede, maar terwijl wij al de ellende en de wreedheden van de oorlog kennen, ontberen wij elke weldaad van de vrede. Onze stad beleeft geleidelijk haar ondergang en leeft slechts van wat werd gespaard; er blijft haar niet de minste handel over om haar recht te houden. De Spanjaarden denken zich in, dat ze de vijand verzwakken door de handelslicenties te beperken, maar ze vergissen zich, want al het verlies is ten nadele van de onderdanen van de koning...’.
Het kostte wat het wil, de stadsoverheid verlangde dat de ontvangst luisterrijk zou zijn, dat ze alles zou overtreffen wat men bij zulke gelegenheden in het verleden had gezien. Men voorzag een budget van 36.000 gulden.
Op dinsdag 17 april, rond vier in de namiddag, verliet de prins-kardinaal de citadel en ging langs de zuidoostelijke baan rond de stad naar de Keizerspoort, de massieve stenen poort, die in 1545 werd opgericht naast de oude St.-Jorispoort ter ere van Keizer Karel.
Prins Ferdinand, die gemakkelijk te onderscheiden was door zijn rode mantel en het witte paard waarop hij reed, werd voorafgegaan door compagnies soldaten te voet en een peloton van de kavalerie en door een schare binnenlandse en Spaanse edelen. De leden van zijn lijfwacht waren gekleed in het geel, de kleur van de prinselijke kledij.
Voor de Keizerspoort, die langs deze kant helemaal prachtig beschilderd en verguld was voor deze gelegenheid, werd Ferdinand begroet door de burgemeester Robert Tucher, die hem welkom heette in de stad.
Dan, bij het geluid van kanonnen en trompetgeschal overschreed hij de brug over de vestingsgracht en passeerde hij door de poort.
Op het plein achter de Keizerspoort stond een grote, vergulde wagen waarop de Maagd van Antwerpen zat op een troon te midden van een groep mooie meisjes in prachtige gewaden. Wanneer de prins naderbij kwam, kwam de jonge vrouw, die de rol van Antverpia speelde van de wagen, vergezeld van een jongen die de Genius van de stad voorstelde, en bood hem een laurierkrans op een gouden presenteerblad aan.
De kardinaal-infant hield de krans even in de hoogte en plaatste hem daarna terug op het presenteerblad om vervolgens, in gezelschap van burgemeester Tucher, zijn plechtige rondgang in de stad vanaf de St.-Jorispoortstraat aan te vangen.
's Avonds was de stad sprookjesachtig verlicht en om het feest te besluiten, werd een feeëriek vuurwerk