ven en het werk van Louïze Labé én van haar literaire vrienden onder de loep.
Een uitgebreid en moeilijk filologisch en historisch onderzoek, dat een nieuw licht heeft geworpen op het leven van de dichteres, op het gebruik van het anagram, het coq-à-l'âne en de estrabe, en dat ons inzicht heeft verruimd in de persoonlijkheid van dichters als Marot, Magny en Scève.
Anagram, coq-à-l'âne en estrabe waren veel méér dan een spel ten tijde van de Renaissance en de Reformatie: het waren middelen om aan een brede lezerskring, of aan de machthebbers, te verbergen wat maar voor enkelen was bestemd.
Hoe geraffineerd dit geheimschrift wel kon zijn, blijkt uit de lange weg die Luc van Brabant moest afleggen om Clément Marot en Henry II te ontmaskeren!
Een weg die tot de identificatie leidde van de minnaars van Louïze: de hofdichter Clément Marot, de dauphin Henry, zoon van Frans de Eerste, de dichter Olivier de Magny.
De resultaten van zijn onderzoekingen heeft Luc van Brabant ten dele neergelegd in zijn essays Louïze Labé et ses aventures amoureuses avec Clément Marot et le Dauphin Henry, 173 blz., Les éditions de la Belle sans sy, Koksijde, 1966, Les baisers littéraires et le salon de Dame Louïze Labé, 179 blz., ibidem, 1967, en Présence de Louïze Labé au coeur de l'oeuvre de Clément Marot, 261 blz., ibid., 1969.
In deze essays gaan de historische kennis en de veelzijdige eruditie gepaard met de feeling waarmee de dichter Luc van Brabant steeds nauwkeurig de waarde van een woord weet af te wegen, de overdrachtelijke betekenis van een allegorie of een metafoor te raden!
Zonder een uitgebreide kennis van de Franse taal en dichtkunst der XVIde eeuw ware dit uiteraard onmogelijk. En die kennis had Luc door zelfstudie verworven. Met een opvallend succes.
Niet minder opvallend was zijn wetenschappelijke eerlijkheid: wat hij intuïtief heeft vermoed, wat zijn verbeelding hem voor de geest roept, wat zijn psychologisch inzicht hem laat veronderstellen, dat alles wordt aan objectieve gegevens getoetst.
Luc van Brabant beperkte zich niet tot het onderzoeken van teksten en geschreven bronnen.
Hoe boeiend is het bijvoorbeeld niet, hem te volgen op zijn speurtochten in de buurt van de Place Bellecour te Lyon, waar hij in de rue Confort, boven de deur van nr 28, een merkwaardig bovenlicht ontdekt, het schild dat hoogstwaarschijnlijk de toegang tot het literaire salon van Louïze Labé aanduidde. Ik hoor nog zijn enthousiast commentaar bij de foto's, die hij mij op het terras van het hotel Gauquier te Oostduinkerke toonde: een fraai smeedijzeren monogram omgeven door een stenen cirkel, bovenaan versierd met de afbeelding van een vrouwenhoofd, en onderaan, met de kop van een faun. Een van de archeologische gegevens, die hij met diverse archiefbronnen wist te vergelijken (hij heeft te Lyon talloze stadsplannen, registers en bescheiden doorzocht, die zijn werkhypothesen moesten staven).
De opzoekingen in verband met