een grondig, kritisch onderzoek onderworpen werden.
En tenslotte werd in het referaat van Christiaan Delannoy, het uitgebreide, voor velen onbekende terrein van de niet-esthetische, in het bijzonder de therapeutische aanwending van muziek, op indringende wijze belicht.
Het verheugt mij zeer dat aan dit panel van specialisten de gelegenheid werd gegeven, over muziek te spreken met hen voor wie de muziek bestemd is, nl. de gemeenschap van de mensen voor wie gemusiceerd wordt of aan wie de musicerende activiteiten, als proces van zelfbevrijding, aangeboden of aangeleerd worden.
In onze specialistische samenleving wordt inderdaad al te vaak vergeten dat de muziek naar finaliteit geen specialistische bedrijvigheid is, in de zin waarin dat van wetenschap en technologie kan gezegd worden. Hoe ingewikkeld ook de specifieke muziektechniek en hoe geheimzinnig vaak de uitdrukking van muziek, toch is deze kunst van de niet-verbale geluidswereld geen doel in zichzelf, maar een middel tot menselijke interactie. Dat kan een interactie zijn van groepen met groepen (uit ons concrete leven grotendeels verdwenen, maar artistiek gestimuleerd in de concertatostijl), een interactie van personen met groepen of van personen met personen (artistiek weerspiegeld in de improvisatorische aspecten van actuele kunstmuziek en van de zgn. free-jazz) of een interactie van de mens met zichzelf (actief in het zelfmusiceren, verinnerlijkt in het omgaan van de empathisch ingestelde luisteraar met muzikale producten en processen die hem in zovele vormen aangeboden worden).
Nu wordt, hetgeen wij ‘de bloei’ van een muziekleven kunnen noemen, bepaald door de omvang, de intensiteit en de finaliteit van dergelijke interactie van mensen met muziek. De ‘omvang’ wordt bepaald door de mate waarin diverse maatschappelijke groepen met diverse muzikale uitingen in interactie kunnen treden. De ‘intensiteit’ heeft te maken met de mate van betrokkenheid van mensen bij muzikale gebeurtenissen. En de ‘finaliteit’ wordt gevormd door de specifieke doeleinden die door mensen, bij hun omgaan met muziek, gesteld en verwezenlijkt worden.
Als men nu spreekt over een crisis van het hedendaagse muziekleven - en ik ben geneigd dat te doen - dan lijkt mij die gekenmerkt door oververzadiging van de omvang, verschraling van de intensiteit en uitholling van de finaliteit van onze interactie met de muziek.
Met oververzadiging inzake de omvang van ons omgaan met muziek bedoel ik, dat muziek in grote mate haar karakter van specifieke soort gebeurtenissen verloren heeft, en tot de gewone, dagelijkse, voortdurende en daardoor nauwelijks opgemerkte, weinig treffende achtergrond van ons leven geworden is. Wij ontwaken en gaan slapen met muziek, we consumeren ze bij het ontbijt, in de auto, op kantoor, in klinieken en gevangenissen, en we dragen ze mee in een metalen doos, naar zee of naar de bergen. We leven in een akoestisch gepollueerde wereld.
De verschraling van de intensiteit van onze omgang met muziek, blijkt uit