| |
| |
| |
Christiaan De Lannoy
Muziektherapie
Na zijn studies aan de universiteit te Gent in de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, en in de Pedagogische en Psychologische wetenschappen specialiseerde Christiaan De Lannoy (geb. 1941, te St. Niklaas) zich in de musicologie en psychotherapie. Vanuit deze brede basis ontwikkelt hij verscheidene activiteiten als leraar ‘muziekgeschiedenis’ aan het Kon. Muziekconservatorium te Brussel, als pedagoog en psycholoog aan het Kon. VI. Muziekconservatorium te Antwerpen en als muziektherapeut in de O.L.V. kliniek te St. Michiels-Brugge. Tevens was hij medewerker aan verscheidene educatieve programma's voor radio en T.V. (o.m. de reeks: ‘Hoe laten we het klinken?’) en schreef hij artikels in binnen- en buitenlandse wetenschappelijke tijdschriften.
Vandaag beluisteren en waarderen wij muziek vooral om haar artistieke waarde. Deze wijze van omgaan met muziek is vrij recent. Ze berust uiteindelijk op een specialisering van de functies van resp. komponist, uitvoerder en luisteraar. Muziek krijgt hierbij een waarde op zichzelf. Eertijds was muziek een gemeenschappelijk bezit. Ze was sterk verbonden met rituele handelingen waardoor ze een magische betekenis kreeg. Anthropologen hebben ontdekt dat het effect van deze magische en rituele handelingen zeker ten dele spanningsregulerend is doordat het individu hierin een verdediging of een antwoord vindt op de basisangsten, in zijn leven en t.o.v. zijn omgeving. Tot de meest spectaculaire magisch-rituele gebruiken van muziek behoren zeker de tranceverwekkende dansen in Afrika (Voudou) of de sjamanistische voorstellingen in Siberië, Alaska of Lapland. Wij kunnen ons vandaag nog nauwelijks een idee vormen van het bevrijdend effect van zulke katharsisverwekkende belevingen, zelfs wanneer we er een glimp van herkennen in de reakties van een ‘geestdriftig’ publiek na een virtuoze uitvoering of tij- | |
| |
dens het optreden van een of ander idool. Ons gedrag blijft steeds in grote mate onder controle, zoniet wordt het ‘destructief’, ‘hysterisch’ of ‘onvolwassen’ genoemd. Vandaag echter kunnen wij zulke kathartische effecten gemakkelijk ‘therapeutisch’ interpreteren. Deze wijze van omgaan met muziek die in de eerste plaats is afgestemd op haar pragmatisch aspect, is echter niet beperkt tot culturen ‘van vroeg en van verre’. Ook in de Europese cultuurgeschiedenis kunnen wij er de sporen van terugvinden zoals duidelijk zal blijken uit de geschiedenis van de muziektherapie. We zullen dan ook, alvorens de recentere wetenschappelijke gegevens te schetsen waarop de muziektherapie is gegrondvest, eerst haar historische achtergronden en ontwikkeling nader bepalen.
| |
§ 1. Historisch perspectief
Reeds sedert de oudheid zijn ons theorieën bekend omtrent de aanwending van bepaalde toonsoorten die een specifieke werking zouden: hebben. Zo werden Spartaanse krijgers getraind in het zingen van liederen in de Dorische modus omdat dit hun kracht gaf. Andere modi, zoals vb. de Phrygische, waren hun ten strengste verboden omdat deze te zinnelijke of emotionele belevingen verwerkten. Een illustratie van het geloof aan deze ethos-leer vinden we vb. in het verhaal van de Griekse geneesheer Sextus Empiricus die beschrijft hoe eens een aantal jongelingen, opgezweept door het zingen van liederen in de Phrygische modus, trachtten het huis van een actrice binnen te dringen. Slechts door de aanwezigheid van Pythagoras en het feit dat hij onmiddellijk een melodie in een andere toonsoort speelde, konden deze jongemannen tot staan worden gebracht. Nog een ander voorbeeld van de aphroditische werking die muziek kan hebben, vinden we terug in de aanbeveling om bij een tanende viriliteit dikwijls melodieën in stijgende richting te spelen, bij voorkeur geblazen op een fluitje gesneden uit de stengel van een bijzondere rietsoort. Dergelijke praktijken vloeiden voort uit een ethisch-filosofisch systeem dat doorwerkte tot in de middeleeuwen.
In de middeleeuwen evenwel zien we enerzijds een sterk wantrouwen vanwege de kerkelijke autoriteiten tegen medisch-curatief gebruik van muziek (wat volgens hen te dicht aanleunde bij heidense gebruiken), anderzijds een interpretatie van de klassieke ethosleer in termen van christelijke moraal. Dit nam niet weg dat bepaalde paganistische praktijken levend bleven, zoals vb. de magische carmina of incantaties en de beruchte dansepidemies, zoals de St. Vitus- en St. Johannesdans in Noord-Europaen het tarantisme in Zuid-Italië. Aanleiding hiertoe waren bepaalde somatische klachten, bezetenheid of insectenbeten (zoals deze van de tarantulla spin). Maar naar alle waarschijnlijkheid waren deze dansepidemies eerder een uitlaat voor opgehoopte frustraties van sociaal-wanhopige bevolkingsgroepen en een vermomde voortzetting van de antieke Dionysos-cultus.
In de renaissance en de barok, met hun vernieuwde belangstelling voor de oudheid, herleefde meteen ook de gedachte van een meer wetenschap- | |
| |
pelijke studie en aanwending van muziek als therapie. De belangrijkste onderzoekers waren: Athanasius Kirchner, R. Fludd, Nicolai, e.a. Niet alleen vanuit een louter wijsgerig denken maar ook vanuit empirische studies kwamen zij als eersten tot het concept van de psychosomatische dyade (t.t.z. de wisselwerking van ‘psychè’ en ‘lichaam’, en het effect van muziek op ieder van beiden:
‘Nach Beschaffenheit wirkt Musik frölich, traulich, auch sogar in dem Körper ereignen sich alsdann viele Veränderungen. Man empfindet öfter starken Schauer in der Hart, wenn man einen Musik anhöret. Die Haare richten sich in der Höhe, das Blut bewegt sich von aussen nach innen, die äusseren Theile fangen an kalt zu werden, das Herze klopft geschwinder, und man holt etwas langsamer und tiefer Athem.
(uit: Nicolai: Die Verbindung der Musik mit der Artzneigelärtheit; 1745)
Dit enthousiasme voor een wetenschappelijke muziektherapie verdween grotendeels in de loop van de XIXe eeuw. Er werden geen eigen of nieuwe muziektherapeutische visies ontwikkeld. Integendeel, tegen het einde van deze eeuw groeide het scepticisme tegen deze mogelijke vorm van therapie. ‘Muziektherapie’ werd steeds meer als een ‘onwetenschappelijke spelvorm’ beschouwd.
Dit pessimisme t.a.v. een mogelijke muziektherapie bleef bestaan in het begin van de XXste eeuw. Verschillende auteurs als bv. Sohler of Polter kwamen rond de jaren '30 tot het besluit dat ‘voor een wetenschappelijke muziektherapie geen toekomst was weggelegd’. Het is pas na de tweede wereldoorlog dat een heropleving is vast te stellen. Dit werd in de hand gewerkt door de snelle ontwikkeling van de psychologie in het algemeen en de muziekpsychologie in het bijzonder. Pontvik stichtte in 1943 de ‘Zweedse School’ en noemde zichzelf de grondlegger van een wetenschappelijke muziektherapie.
| |
§ 2. Muziekpsychologische achtergronden
Wil men tot een doelgericht en efficiënt therapeutisch gebruik van muziek komen, dan moeten eerst en vooral de effecten van muziek of muzikale elementen grondig worden bestudeerd. Dit is dan het terrein van de muziekpsychologie.
Vermits wij ons in dit kader moeten beperken tot een uiterst summier overzicht van experimentele gegevens, zullen wij enkel de belangrijkste reaktiemogelijkheden van luisteraars op muziek of sonoor materiaal aanduiden. Deze reakties kunnen wij indelen in vijf groepen: neurovegetatieve, motorische of gedragsmatige, affektieve, mentale en sociale reakties. We zullen ze in het kort overlopen:
A. Een eerste groep reakties betreft neuro-vegetatieve reakties op muziek of muzikale elementen. Experimenteel is aangetoond dat bij het horen van bepaalde sonore prikkels allerlei veranderingen optraden in de frequentie van de hartslag, in de bloeddruk, in het ritme en volume van de adem, in de elektrische geleidbaarheid van onze huid, in de spiertonus
| |
| |
en in de hersengolven. Deze gegevens kunnen therapeutisch gebruikt worden bij activatie- of relaxatietherapieën. Zo kunnen psychasthene of apathische patiënten a.h.w. gerevitaliseerd worden door het systematisch aanwenden van bepaalde ritmen, tempoveranderingen, dynamische schakeringen, al of niet gekombineerd met beweging, zang of dans. Omgekeerd kunnen deze elementen ook kalmerend werken. Zo heeft bv. Gabai muziek gebruikt als kalmerend middel vóór of tijdens tandheelkundige ingrepen. In het St. Joseph hospital in New York is Dr. Foods erin geslaagd het sterftecijfer van zware hartpatiënten in crisismomenten terug te dringen door het laten horen van zeer zachte muziek in een rustig en regelmatig tempo en ritme, uitgevoerd door strijkers. Teirich gebruikt muziek in kombinatie met de zgn. ‘Autogene Training’, een vorm van geleide relaxatie. Muziek versterkt de lichamelijke ontspanning, verlaagt de mentale en affectieve weerstand en opent aldus de weg tot een dieper ingrijpen van de begeleidende therapeutische suggesties.
B. Een tweede groep reakties betreft het effect van muziek op onze motoriek en ons gedrag. De mens vertoont immers sterk de neiging om te bewegen op muziek. Het is zelfs moeilijker niet te bewegen dan het gehele lichaam of sommige ledematen het tempo, het ritme, of de melodische curve te laten volgen. Sommige onderzoekers zien in muziek dan ook in hoofdzaak een ‘sonoor gebaar’. Zelfs wanneer we deze bewegingen niet openlijk uitdrukken, zullen we mentale bewegingsschema's uitdrukken. Niet toevallig spreekt men van ‘stijgende’ of ‘dalende’ melodieën, grote of kleine ‘interval-sprongen’ enz... Hier treffen we een uiterst dankbaar werkterrein aan voor orthopedagogen om allerlei funktiestoomissen bij mentaal of fysisch gehandicapten door middel van muziek te helpen corrigeren. Een uitstekend voorbeeld hiervan wordt geleverd door de Londense School o.l.v. J. Alvin. Het beïnvloeden van de motoriek en het gedrag is echter ook een invalshoek voor psychiatrische patiënten, bij wie de directe expressiviteit, vloeiendheid en integratie van de beweging gestoord is. In deze zin ontwierpen o.m. Gölnitz, Schulz-Wulf e.a. een eigen werkwijze.
C. De derde groep effecten van muziek zijn de zgn. ‘affectieve’ reakties. Velen achten muziek ‘de taal van de gevoelens’. Ofschoon deze stelling eenzijdig is en overdreven, zijn de gerapporteerde affectieve reacties op muziek overduidelijk. In feite zijn we steeds min of meer affectief geladen, al zijn we er ons meestal niet van bewust. We beweren dan ook dikwijls dat we ‘niets voelen’. Voor schizofrenen is het zelfs kenmerkend dat zij chronisch trachten ‘niet te voelen’. Deze pantsering die meestal het gevolg is van zeer vroege en langdurige negatie of afwijzing kan men proberen te doorbreken via muziek. Muziek is immers niet verbaal en haar ‘esthetische’ karakter is ‘ongevaarlijk’ voor angstige en diepgekwetste mensen, terwijl het toch effecten oproept die merkwaardig overeenkomen met courante leefgevoelens zoals droefheid, vreugde, uitbarstingen van woede, gevoelens van een onbestemd verlan- | |
| |
gen, of bijtende spot. Auteurs als Riemann, Pratt, Langer e.a. drukken het zo uit dat ‘wat muziek kan weerspiegelen, is in feite alleen de struktuur of de dynamiek van gevoelens’. Vermits muziek gevoelens zowel uitdrukt als symboliseert, kan de muziektherapeut deze muziek gebruiken voor het oproepen en beleven van emoties die anders te bedreigend zouden zijn. Nerenz b.v. doet dit met behulp van geleide fantasieën (‘katathyme beelden’) in wat hij noemt een ‘muzikaal symbooldrama’. Jaedicke laat de patiënten deze gevoelens dramatiseren en stuurt aan op een kathartische ontlading, Von Schumann kombineert muziek, kleuren en psycho-analyse.
D. De vierde groep reacties zijn van cognitieve aard. Het beluisteren en uitvoeren van muziek berust op een concentratie- en vormgevingsproces. Voor bepaalde patiënten, zoals b.v. schizofrenen, bij wie de tijdsbeleving en de waarnemingsindrukken vaak angstwekkend chaotisch kunnen zijn, werkt deze benadering uiterst reconstructief doordat zij gericht is op de waarneming van de realiteit. Holthaus b.v. probeert patiënten door middel van korte ritmische dialogen tot vormgevoel en creativiteit te brengen. Schmölz vertrekt eveneens van de eenvoudigste muzikale elementen als intervallen, basisritmen, dynamische kontrasten e.a. om de psychomotorische expressiviteit in geïmproviseerde spelsituaties te stimuleren en deze mensen aldus van hun communicatieangst te bevrijden. Hij gebruikt zijn methode vooral bij mentaal en fysisch gehandicapten, fobische en astmapatiënten en spraakgestoorden.
E. De vijfde groep reacties op muziek betreft de sociale aspecten. Iedere muzikale beleving is immers een gedeelde beleving. Dit ‘delen’ kan zich in het subject situeren als een ‘zichzelf - herkennen - in - de - muziek’ of kan zich situeren in een groep als een collectieve ervaring. Verder vraagt iedere uitvoering om een nauwkeurige samenwerking tussen de deelnemers waarbij men voortdurend met elkaar moet rekening houden, naar elkaar moet luisteren en op elkaar moet inspelen... Hierin liggen vele aanknopingsmogelijkheden voor therapie. Zo slaagde Nordoff erin via muzikale improvisaties tot een dialoog te komen met autistische kinderen, die in andere therapieën ieder contact bleven vermijden.
De sociale funktie van muziek is zo algemeen dat een anthropoloog als Merriam meent te kunnen beweren:
‘Music... provides a rallying point around which the members of society gather to engage in activities which require the cooperation and coordination of the group. Not all music is thus performed, of course, but every society has occasions signalled by music which draw its members together and reminds them of their society.’
***
Sociale, vegetatieve, affectieve, cognitieve en gedragsmatige reacties op muziek kunnen dus evenzovele aanknopingspunten voor muziektherapie zijn. Bovendien zijn al deze reacties steeds terug te vinden in iedere muzikale situatie, zij het dan met onderling
| |
| |
wisselende duidelijkheid of intensiteit. Deze mogelijke verscheidenheid in reactie verklaart ook de verscheidenheid van de muziektherapeutische benadering. Want evenmin als er één verbale therapeutische methode bestaat, bestaat er één non-verbale, i.c. muzikale, therapie. We zullen tot slot van deze uiteenzetting enige algemene kenmerken en principes van muziektherapie trachten aan te geven om dan toch de omtrekken van deze benadering, waarbinnen zulk een brede waaier van mogelijkheden schuilt, duidelijker te tekenen.
| |
§ 3. Algemene kenmerken
Muziektherapeutische behandelingen hebben tot doel door middel van muziek of muzikale elementen een therapeutische invloed uit te oefenen. Dit betekent dat men het medium muziek gebruikt om te komen tot een grotere affectieve expressiviteit en sensiviteit, spanningsregulatie en betere sociale omgang. Deze omschrijving houdt alleszins een restrictie in voor wat betreft het gebruik door de therapeut van zijn medium, ‘muziek’: de aangewende muziek is nooit een doel op zichzelf. De therapeutische situatie is noch een esthetisch luisterproces, noch een artistieke uitvoering. Hoofddoel is steeds een veranderingsof beïnvloedingsproces zoals hierboven is beschreven.
Al naargelang de patiënt en het beoogde doel kan muziektherapie meer psychotherapeutisch, ergotherapeutisch of orthopedagogisch gericht zijn. Al naargelang de methode kan muziek zelfstandig of als hulp bij andere creatieve of verbale therapieën gebruikt worden. Er kan individueel of in groep, receptief of actief gewerkt worden. Ten slotte worden ook alle interventies van de muziektherapeut zelf bepaald door de ‘school’ waartoe hij zich rekent. Ieder volgt immers een eigen therapeutische strategie. ‘Muziek’ op zichzelf is niet therapeutisch. De muziektherapie is dus niet bepaald door haar medium maar door de wijze waarop dit medium wordt aangewend. Dit is een kwestie van techniek, therapeutisch inzicht en contact vermogen. Dit veronderstelt bij de muziektherapeut een grote vertrouwdheid met de muzikale taal en met bepaalde muzikale technieken (zoals zingen, bespelen van instrumenten, improvisatie, samenspel) alsook een uitgebreide kennis van de mogelijkheden van het repertoire. Maar bovenal dringt zich een grondige psychotherapeutische vorming op die mogelijkheid biedt tot omgang met patiënten, empathische inleving en doelgerichte beïnvloeding. Hier raken we dus het netelige probleem van de opleiding. Want waar in het buitenland reeds sedert jaren verenigingen voor muziektherapie zijn opgericht (Oostenrijk, Engeland en de U.S.A.: 1958; Oost- en West-Duitsland, Nederland: 1969) en een opleiding mogelijk is (o.m. in Wenen, Parijs, Londen, Amersfoort, Leipzig, Berlijn en een 10-tal universiteiten in de U.S.A.) is hiervan nog geen sprake in België. Jammer en onbegrijpelijk want er wordt reeds met muziek gewerkt in een 20-tal instellingen in het Nederlandstalig landsgedeelte. Het lijkt ons dus een dringende noodzaak omwille van de kwaliteit van deze therapeutische aanpak, de verschillende inspanningen te bundelen en te funde- | |
| |
ren. Opleidingsmogelijkheden kunnen en mogen niet langer gemist
worden. Hier ligt nog een uitermate vruchtbaar terrein volkomen braak, een terrein waar conservatorium en universiteit elkaar kunnen ontmoeten en aanvullen.
J. ALVIN, Music for the handicapped Child, London, Oxford, 1965. |
M. GABAI EN J. JOST, Détente psychomusicale en odonto-stomatologie. Paris, Libr. Maloine S.A. ed., 1972. |
G. GOLLNITZ, Theorie und Methodik der Anwendung von Musik in der Psychoterapie. Leipzig, 1969. Eine motorische Behandlung zur Förderung entwicklungsrückständiger Kinder in: Kinderärtzliche Praxis, 20, 1952, p. 362-407. |
CL. HOLTHAUS. Muziektherapie. Agon Elsevier 1970. |
H. JAEDICKE, Musiktherapie in der Praxis, in: Heilkunst nr 73, uitg. 1960, pp. 180-183. Ueber Musiktherapie im psychotherapeutischen Heilplan, in: ‘Psychotherapeutischen und medische Psychologie, nr 4, uitg. 1954 p. 93-98. |
A. MERRIAM, The Anthropology of Music, N.W. Univ, press, 1964 p. 227. |
K. NERENZ, Das musikalische Symboldrama als Hilfsmethode in der Psychotherapie. Z.f. Psychoter. med. Psychol. 19, 28-33, 1969. |
P. NORDOFF en CL. ROBBINS, Therapy in Music for handicapped Children. London, V. Gollanz, Ltd., 1973. |
Improvised Music As Therapy for Autistic Children, in: E.Th. GASTON, Music in Therapy. N.Y., Mc. Millan, 1968, p. 191-193. |
A. PONTVIK, Grundlagen zur psychischen Heilwirkung von Musik. Zürich, 1948. Der töndende Mensch. Zürich, 1962. |
A. SCHMÖLZ, Die Bewegung als Teilfaktor innerhalb der Einzeltherapie. Leipzig, 1966. |
Methodische Aspekte der Einzelmusiktherapie, in: CHR. KOHLER, Musiktherapie. Jena, 1971, p. 83-88. |
T. SCHULZ-WULF, Rhytmische und motorische Störungen bei verhaltensgestörten Kinder mit normaler Intelligenz und ihre Behandlung durch eine hezielte rhytmische psychomotorische Therapie mit Musik und Bewegungsspiel. Rostock, 1967. |
CHR. SCHWABE, Die Singgruppe bei der Behandlung neurotischer und psychotischer Patiënten. Arztl. Praxis, 17, 1965, p. 2589-2596. |
Drei methodische Varianten der gerichtetn rezeptiven und regulativen Musiktherapie, in: CHR. KOHLER, Musiktherapie. Jena, 1971, p. 19. |
Musiktherapie bei Neurosen und funktionellen Störingen. Jena, 1969. |
H.R. TEIRICH, Musik in der Medizin. Stuttgart, 1958. Fischer Verl. |
H/J. VON SCHUMANN, Erfahrungen mit der kombinierten Musik und Farblichttherapie, in: Heilkunst nr 76, uitg. 1963, p. 204-208. |
|
|