Jong Vlaams proza
Open briefje
Herman Brusselmans
HERMAN BRUSSELMANS
o 1957. Studeerde Germaanse Filologie aan de RUG. Werkte mee aan de bloemlezing Mooie jonge goden (1986). Publikatles: Het zinneloze zeilen (1982), Prachtige ogen (1984), De man die werk vond (1985), Heden ben ik nuchter (1986), Zijn er kanalen in Aalst? ( 1987), De geschiedenis van de Vlaamse letterkunde (1988).
Beste meneer Wildemeersch, Ik volg met heel veel aandacht de serie ‘Jong Vlaams Proza’ in uw prachtblad De Vlaamse Gids. De bijdragen van de literaire genieën Bob van Laerhoven, Jo Claes, Kristien Hemmerechts, Willy van Poucke, Patrick Bernauw en misschien vergeet ik wel iemand (Jan Lampo, geloof ik) zijn stuk voor stuk pareltjes waarin het allemaal heel leesbaar en duidelijk geschreven staat.
Ik zou niet weten wat ik nog zou moeten toevoegen aan de inzichten van deze jonge talenten.
Daarbij is het zo dat ik vorige maand een heel boek over de Vlaamse Literatuur heb gepubliceerd (onder de titel De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde, inmiddels reeds een bestseller) en daarin heb ik ook grote brokken tekst verwerkt over wat er op literair vlak reilt en zeilt in deze jaren tachtig.
Het zou dus nogal overbodig zijn om het hier nog 's over te doen. Op de koop toe, moet u weten, heb ik heden ten dage een wekelijkse column in de veelgelezen kwaliteitskrant De Morgen (onder de titel ‘De Geschiedenis van de Wereldliteratuur’) en iedere vrijdag weer neem ik daarin de meest recente publikaties en tendensen onder de loupe. Nogmaals: het zou niet fair zijn u hiervan een doorslagje aan te bieden.
Mag ik u misschien toch mijn voornaamste stelregel als jong Vlaams beroepsliterator verklappen: iedereen doet maar aan, mij kan het geen reet schelen, ik ben gek op goeie literatuur en ik walg van slechte literatuur, ongeacht of de auteur een jong Vlaams talent is of een stokoude schaapherder uit het Andesgebergte. Wel vrees ik dat je eerder goeie boeken zal lezen van stokoude schaapherders uit het Andesgebergte dan van jonge Vlaamse talenten. (Dat ik de genoemden in de eerste paragraaf van m'n brief het epiteton ‘literaire genieën’ toedichtte was een ironisch knipoogje van mijnentwege, dat begrijpt u wel.)
Kortom: leve de kwaliteit en voor de rest geen gezeik!
Ik zend u mijn vriendelijke groeten en teken tevens met de meeste hoogachting,
(Herman Brusselmans, Mooie Jonge Oppergod van de Vlaamse Letterkunde)