De Vlaamse Gids. Jaargang 72
(1988)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 10]
| |
Verloren zonenEén indruk is mij boven alles bijgebleven na het lezen van Alexander Blooms omvangrijke Prodigal Sons The New York Intellectuals and their World (New York, 1986). En dat is hoezeer de mensen van Partisan Review, The New York Review of Books, Commentary en The Public Interest steeds weer kinderen waren van hun decennium. Het socialisme, het Stalinisme, het Mac-Carthy-probleem, de koude oorlog, Vietnam en de avantgardemode van de tijd waren het die de discussies bepaalden. Het laatste wat de Europeaan zich kan veroorloven is dédain tegenover deze veredelde politici. Aan wie maar enigszins kennis nam van wat ‘het denken van Parijs’ is genoemd - Barthes, Lacan, Merleau-Ponty, Sartre, Derrida, Lyotard, Foucault - worden althans over de culturele hoofdstad van Europa weinig illusies gelaten. Het ongenoegen van de betrokkenen geldt het denken, geldt de intelligentie zèlf: ‘Madness, he (Foucault) says, is not only a form of knowledge, but reason itself has no superiority over unreason’ (Daniel Bell, The Winding Passage, Cambridge, Mass., 1980, p. 298). Maar laten we de meester in persoon beluisteren: ‘First of all, we can say that today's writing has freed itself from the dimension of expression. Referring only to itself, but without being restricted to the confines of its interiority, writing is identified with its own unfold exteriority. This means that it is an interplay of signs arranged less according to its signified content than according to the very nature of the signifier... In writing, the point is not to manifest or exalt the act of writing, nor is it to pin a subject within language; it is, rather, a question of creating a space into which the writing subject constantly disap- | |
[pagina 11]
| |
pears.’ (The Foucault Reader, Ed. Paul Rabinow, New York, 1984, p. 102) De New Yorkers valt aanzienlijk minder te verwijten dan de Parijzenaars. Ze zijn niet onredelijk en lijken oprecht te zoeken naar een betere samenleving. Bovenal vormen ze géén coterie waarvan de functie is gereduceerd tot het in diskrediet brengen van de coherentie - dus van de waarde van het intellect als menselijk vermogen - en het leveren van gecompliceerde wachtwoorden waaraan de cultuursnobs van twee continenten elkaar herkennen. Toch hebben ook zij deel aan het tekort dat ons onderwerp vormt. Dat tekort houdt in dat de betrokkenen in gebreke blijven waar het gaat om het herkennen en verklaren van centrale verschijnselen en voorkeuren in de samenleving. Dàt is wat we onder sociologie, cultuurfilosofie, economie en deels psychologie dienen te verstaan. Die moeten meer zijn dan het sophisticated volgen van de trend die bij het overgrote deel van onze intelligentsia valt waar te nemen sinds zij tot wezenlijk deel van het establishment werd. De nog niet vermaatschappelijkte intellectueel van weleer placht in het beste geval de progressie te dienen door enerzijds ontmaskerend te verklaren wat voordien established of taboe was en anderzijds in gestage arbeid feiten en samenhangen toe te voegen aan het coherente netwerk dat wordt gesymboliseerd door de namen van Galileï, Newton en Einstein. Maar het opponeren verwerd tot een deels bohémien-angehaucht aanschoppen tegen bij voorkeur die ‘burgerlijke’ waarden welke de emancipatie behaalden van het individu en de intelligentie uit de tradities van de collectiviteit, dat wil zeggen die het onafhankelijk maken ervan bewerkten van de onverlichte keuzen en tradities van gemeenschappen en van spontane of althans autonoom geachte sociale processen. | |
Terug naar wat sociaal-historisch groeit: de soziale Lebenswelt.Wat Heidegger en Derrida, Sartre en Foucault, Beckett en Pinter, Horkheimer en Habermas, New Left en het egalitarisme namelijk gemeen hebben, is dat ze de weg terug zoeken. De weg terug naar vertrouwen in ‘het subject’, dus in de openbaring van binnenuit, naar het romantiseren van ‘de natuur’ en/of naar de aanvaarding van de autonomie en het goed recht a priori van sociale processen en de ‘soziale Lebenswelt’. De weg terug tegen een ratio en een individualisme in, die zich afstandelijke oordelen aanmatigden over sociale verbanden en keuzen, over belangen en wie ze naar voren brachten. De weg terug naar een organische traditie welke het individu en zijn intellect precies omgekeerd zag als functie van zulke keuzen en belangen, als tot ontmaskering en onthulling fundamenteel onbekwaam, omdat zij zouden staan of vallen met juist weer keuzen en belangen die aan geen objectieve criteria heetten te kunnen worden getoetst. De weg dus naar een autonomie van het sociaal gegevene of subjectief aanvaarde, een conservatisme of anti-verlichting die bij Heidegger werd tot nazisme, bij Sartre voerde tot zijn bewuste zwijgen over wat hem van de Goelag bekend was en Foucault bracht tot het openlijk sauveren van criminaliteit en krankzinnigheid. De egalitaire ontkenning van objectieve criteria voor menselijk niveau en kwaliteit tenslotte leidde via een de facto acceptatie van de underclass en haar waardenstelsel, van kwaliteitsgebrek als sociaal gegeven, tot een politiek toonaangevend motief voor de Parkinsoniaanse expansie van het overheidsapparaat en bureaucratieën welke steeds meer macht en profijt brengen voor de postnazistische exploitanten van rancune die zich ontfermen over ‘zwakkeren’ en chronische probleemgevallen (criminelen, verslaafden, asocialen, moeilijk opvoedbaren,...). Ons doel is nu, enkele voorbeelden te schetsen van het soort verklaringen waarop we boven doelden en ten aanzien waarvan onze intelligentsia in concreto tekortschiet. Tekortschiet als welhaast een nieuwe priesterkaste van vermaatschappelijkte anti-onthullers welks centrale functie bestaat in het intellectueel enigermate verfijnd behartigen van de ideologische belangen van die krachten in de ‘soziale Lebenswelt’ welker woordvoerders of bestuurders zij als mede-establishment zijn (zwakkeren- en probleemgevallenbureaucratieën, overheidsapparaten die uitbreiding zoeken, massa-organisaties en de academische en direct ‘informationsvermittlende’ beroepsgroepen zelf). | |
Waardoor verontwaardiging selectief kan zijnLaat ik mijn eerste als hypothese bedoelde verklaring inleiden met een vraag. U weet dat noch de paus, noch de geallieerde luchtmacht (door het bombarderen van spoorlijnen, crematoria e.d.) noch immigratie-au- | |
[pagina 12]
| |
toriteiten buiten Duitsland, noch ook het geallieerde propaganda- en waarschuwingsapparaat zich in en voor de oorlog bijzonder druk heeft gemaakt over de uitroeiing van miljoenen joden. Daarover verschenen recentelijk ook enkele schokkende publikaties. Heeft u nu wel eens gedacht aan het merkwaardige contrast van deze houding met de storm van verontwaardiging die opstak toen de nazi's hun euthanasie-programma (tot het doden van ongeneeslijk krankzinnigen e.d.) ten uitvoer wilden gaan leggen? Een storm die zo sterk was dat het plan inderdaad werd afgelast? Mijn hypothese dan is dat dit contrast iets, en misschien wel veel, te maken heeft met de omstandigheid dat die krankzinnigen en anderen een heel apparaat in leven hielden van medici, verzorgers etc., terwijl anderzijds de joden nogal eens werden ervaren als lastige - want vaak bekwame en slimme-concurrenten. Dit terwijl we hen bovendien ongetwijfeld moeten zien als belangrijke gangmakers van het ‘modernisme’ in ruime zin, onder meer in de werelden van wetenschap, film, theater en internationale financiën. Het jodendom heeft een méér dan evenredig aandeel gehad in de omvorming van traditionele vormen en gedachten tot die van een veel cosmopolitischer moderne geïndustrialiseerde wereld. Ja, kan het zijn dat niet slechts de haat van de Arabische wereld tegen Israël - van welke moderne staat zij ‘ontwrichting’ van hun traditionele samenlevingen vreest - maar ook het post-christelijke anti-semitisme van de nazi's en anderen meer algemeen, in nauw verband staat met deze factor? Niet alleen Blut und Boden, maar ook andere ‘culturele ankers’ werden door modernisme bedreigd, door tendensen die in veel meer joden culmineerden dan alleen in Marx, Freud en Einstein. Het verwondert nauwelijks dat onze hypothese weinig kans maakte, voort te komen uit de kring van de nu toonaangevende intelligentsia. Als zij juist is, zouden immers New Left, counterculture, Groenen, Frankfurter Schule en anti-technologen, benevens vele milieu-gegrepenen, althans in één wel zeer pijnlijk opzicht door een soortgelijk sentiment worden bewogen als weinig illustere medebestrijders van de verlichtingsgedachten. Laten we een meer recent geval van opmerkelijke selectieve verontwaardiging beschouwen. Nl. in het bijzonder de vraag hoe het toch komt dat, terwijl van de twee miljoen doden in het Cambodja van Pol Pot nauwelijks notitie werd genomen, de media niet ophouden ons op verontwaardigde toon te berichten over de Zuidafrikaanse situatie. Over veel intenser onderdrukking en veel grotere aantallen wreed vermoorden in zwart Afrika vernemen we minder, véél minder. Niemand spreekt in verband dààrmee over boycots of zelfs maar het stopzetten van hulp. Niet slechts een meerderheid van semi-middeleeuwse regimes in de Verenigde Naties bewerkte dat deze organisatie Zuid-Afrika en Israël als enige landen tot schenners van de mensenrechten verklaarde, onder welwillend voorbijzien van Pol Pot, de Ayatollah, Papa Doe zaliger en Idi Amin. Nee, ook in het Westen laaide de verontwaardiging over de laatsten nimmer zo op als die tegen Zuid-Afrika en, als goede tweede, de Israëlische politiek tegenover de Palestijnen. Opnieuw liet onze intelligentsia zich de kans ontglippen, fundamentele psychosociale mechanismen en verhoudingen bloot te leggen en wel door af te zien van het zoeken naar een verklaring voor deze toch wel merkwaardige situatie. De abstinentie van elk nadenken daarover gaat zo ver dat zelfs vragen als de volgende niet worden gesteld: a) Op grond waarvan mag men verwachten dat zwarte macht in Zuid-Afrika zal leiden tot een menselijker regiem dan die van Zambia, Zaïre, Mozambique, Angola, etc.? b) Zoudt u inderdaad een (bijvoorbeeld) Mozambiquaans totalitair regiem de voorkeur geven boven het huidiqe semi-koloniale in Zuid-Afrika? c) Meent u openlijk dat de blanke Zuidafrikaanse beschaving niet van hoger gehalte is dan die van zwart Afrika, met name inzake mensenrechten? d) Heeft u, mede in verband met vraag c), kennis genomen van het volgende bericht (Agence France Press, 13-4-86): ‘Samen, hand in hand met onze doosjes lucifers en onze halsbanden, zullen we dit land bevrijden. Wij hebben geen geweren, wij hebben slechts stenen, doosjes lucifers en benzine’. (Winnie Mandela). Welke hypothese zou onze wonderlijke intellectuele en morele situatie in deze kunnen verklaren? Daarvoor verwijzen we allereerst naar ‘de weg terug’ die zoëven aan de orde was en, blijkens de invloed van de genoemden, min of meer mainstream vormt bij de hedendaagse intelligentsia: een verzet tegen de verlichtingscultuur en haar materiële implicaties. Een verzet dat we summier zo samenvattend kunnen verklaren: precies zoals niet-bonafide establish- | |
[pagina 13]
| |
ments, in-crowds en corruptie in de ruimste zin van oudsher reeds behoefte hadden aan censuur, onbewustheid en troebele wateren, zo geldt dat heden ten dage nog. De oude censuur en irrationaliteiten verdwenen, een nieuwe anti-verlichting ontstond, nam hun plaats in, waaronder een relativisme en absurdisme die zowel het argument als elke coherentie ondergraven of ontkennen en een fundamenteel egalitarisme dat mét het belang van menselijke kwaliteit ook elke moraal in feite buiten de orde verklaart. Wat we hier zien is het conservatisme van vandaag, met een natuurlijke sympathie voor een Derde Wereld welker samenleving en beschaving nog verkeen in nauwelijks meer heimelijk geromantiseerde pre-verlichte stadia. Geen wonder dat dan Zuidafrikaanse zwarten en Palestijnen als helden verschijnen en de tolerantie tegenover Pol Pot en de Ayatollah extreem zijn. De woede over Zuid-Afrika is de woede tegen de loop die de westerse beschaving nam en sympathie voor het pre-rationele en pre-individualistische die men nu niet in abstracte filosofieën of collectivistische ideologie behoeft te verpakken. | |
Standpunten als wachtwoordEen volgend deel van het verklaren waarbij onze intelligentsia verstek liet gaan, betreft het feit dat verontwaardiging over Zuid-Afrika, over de Palestijnen e.d. een wachtwoordfunctie vervult onder de nu dominerende egalitairen. Dat wil zeggen bij de ondersteuners van de herverdelingsbureaucratieën en subsidie-apparaten die véruit de omvangrijkste pressiegroep vormen in de heden- | |
[pagina 14]
| |
daagse samenleving en haar bestuurscircuits. Met luide verontwaardiging over Zuid-Afrika of enigerlei andere echte of vermeende discriminatie spreek je het wachtwoord uit: ‘Ik acht vergrijpen tegen de gelijkheid de ergste van alle, ik hoor erbij, ik sta achter de nu centrale functie van de overheid, de herverdeling van inkomen’. In Oost-Europa legitimeert de nomenklatura haar macht en greep officieel, bruut en openlijk met het egalitaire ideaal. In het beschaafde Westen geschieden de uitbouw van de apparaten (overheid) en het opdringen van de ‘nieuwe klasse’ in de circuits gematigder, toleranter en officieus gelegitimeerd met egalitarisme. De gelijkheidswachtwoorden verschillen een paar nuances, doch hebben in wezen dezelfde functie, in Oost en West. (De subtiele transformatie van gelijkheid van rechten en kansen naar gelijkheid van resultaten is in dit verband bekend; die naar het ontkennen van menselijke kwaliteitsen dus waardeverschillen, en de impliciete likwidatie daarmee van de moraal, werden nog weinig doorzien, maar manifesteren zich o.m. in toenemende verloedering). Wie de macht van de vested interests in de overdrachts- en subsidiestaat hier overdreven mocht achten, zij herinnerd aan de omstandigheid dat zij de gotspe konden bewerken dat laaggeschoolde werklozen de banen mochten weigeren waarvoor dan de gastarbeiders werden aangetrokken, waarmee de uitbouw van de cliëntèle van ‘zwakkeren’ tweevoudig was gediend: velen bléven werkloos en nieuwe ‘zwakkeren’ werden geïmporteerd. Ja, de macht in kwestie werd zo groot dat vrijwel niemand dit nog hardop durft uit te spreken. (De naam gastarbeiders werd ook welhaast ongemerkt veranderd in buitenlanders). | |
Deskundigen van de tweede soortHet volgende op te helderen probleem in verband waarmee onze intelligentsia opmerkelijk in gebreke blijft bij het geven van verklaringen en eruit voortvloeiende oplossingen vormt de criminaliteit. De New Scientist van 24.06.82 bevatte een opmerkelijk artikel, ‘In Praise of Non-Experts’, van de hand van D. Horrobin. De strekking ervan is dat vele ‘deskundigen van de tweede soort’ bestaan welke er belang bij hebben dat de problemen waarmee zij bezig zijn niet worden opgelost omdat dit de behoefte aan hun bemoeiingen zou verminderen. Horrobin, die in deze vooral ingaat op situaties bij het medische onderzoek, noemt in het voorbijgaan ook de criminaliteit. Hoe luiden hier nu in concreto de verklaringen en oplossingen voor de - ieder gezond verstand tartende - bestaande toestand die ‘deskundigen’ en intelligentsia in het algemeen zorgvuldig nalaten te geven? Eerst enkele relevante feiten: a) Onderzoek door prof. Marvin Wolfgang van de universiteit van Pennsylvania wees, naast ander onderzoek, in 1978 uit dat 85 procent van alle zware misdrijven worden gepleegd door recidivisten, die er gemiddeld 25 begaan. Hieruit volgt uiteraard dat permanente isolatie van recidivisten na bijvoorbeeld hun derde misdrijf de criminaliteit drastisch moet doen afnemen. b) In vele Westerse landen wordt het absurde rechtsbeginsel gehanteerd dat een verdachte ‘niet behoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling’. Hij mag bijvoorbeeld zwijgen, zonder dat dit tegen hem kan worden gebruikt. Niet minder absurd, worden bewijzen buiten beschouwing gelaten indien deze ‘niet op correcte wijze zijn verkregen’. Kortom, in de strijd tegen wie ons leven en goed bedreigen treedt de overheid moedwillig op als ging het om een sportwedstrijd, waarbij de beschaafde partij zich ingrijpende handicaps oplegt. Die spelregels hebben voorrang boven het doel, onschuldigen tegen roofdieren in mensengedaante te beschermen. Dermate primitief bleef het denken inzake deze problematiek dat over de steeds toenemende misdadigheid, na decennia van vergroting van de welvaart én van de gelijkheid van verdeling ervan, nog steeds de gedachte opgeld doet, dat zij haar oorsprong zou vinden in ‘sociale noden’. Wat aan onze intelligentsia valt te verwijten is dat zij deels uit nieuweklasse-solidariteit met de betrokkenen bij het vervullen van haar taak, de samenleving onbevooroordeeld te bestuderen, opnieuw tekortschoot. Zij liet na, zich te verwonderen over het voortbestaan van een situatie als genoemd onder punt b) en de logische conclusie te trekken uit punt a). Zij sloot opzettelijk de ogen voor de omstandigheid dat we hier een schoolvoorbeeld zien van de handelswijze van ‘deskundigen van de tweede soort’. Van advocaten die een recidivist liever 25 dan 3 maal terugzien en belang hebben bij procedure-complicerende en veroordelingen bemoeilijkende ‘rechten van beklaagden’, van psychiaters psychologen, reklasseerders en unx derclass-‘begeleiders’ die allen be- | |
[pagina 15]
| |
roepsmatig zouden worden benadeeld wanneer het zere hoofd waarop zovele luizen leven doortastend zou worden gesaneerd. Iets soortgelijks kan worden gezegd ten aanzien van het drugprobleem. Het laatste wat de profiterende ‘deskundigen’ wensen, is dat chronische probleemgevallen die lijf of goed van anderen bedreigen (semi-)permanent worden geïsoleerd (bij voorkeur in goedkope kampen waar de pers overigens toegang dient te hebben), terwijl bij eventuele uiteindelijke vrijlating het voordeel van de twijfel onveranderlijk wordt gegund aan potentiële slachtoffers. Wie multi-recidivisten vrijlaat, staat moreel op hetzelfde niveau als wie concentratiekamp-beulen opnieuw loslaat op hun slachtoffers. Dat zij dit niet hebben beseft, diskwalificeert onze ethische leidslieden - onze mainstream-intelligentsia - in een mate die daarmee in overeenstemming is. Tien procent landbouwers in de Europese Gemeenschap zagen als Welbewuste pressiegroep kans, de negentig procent consumenten jaarlijks 40 miljard dollar te doen afdragen ten voordele van de boeren. Eén van de andere lobbies die nu met ideologisch-pseudowetenschappelijke middelen, ten eigen bate en ten koste van een grote meerderheid, iets soortgelijks presteerde is de welbespraakte belangengroep van rechtsbehartigers die heel andere zaken prioriteit gingen verlenen dan het optimaal beschermen van onschuldigen tegen de levende fouten in de schepping waaraan zij hun inkomen status ontlenen.
* * * | |
[pagina 16]
| |
Het lawaai van het woord als censorIk kom tot mijn derde en laatste specimen. Zij is mij lief,
de winkeldief,
zo lief, zo lief.
Zij zingt niet meer,
de tintelton,
niet meer, niet meer.
Zij past bij blauw,
de bonkelaar,
bij blauw, bij blauw.
Zij is mij lief.
06a Begin beving beving Begin
De winter in Peking begint erg ingewikkeld. in de hitte hingen dikke middelvingers witte slingerlinten in seringen. In de kilte zingen minne kindervrinden Piets bierlied: Wie zielsvriend diepvriesfriet
biedt,
die grieft diens griepkiem niet.
Wie vriendlief drie, vier bier giet,
die ziet diens siefkiem niet.
Het eerste literaire produkt is van K.L. Poll, wel genoemd de cultuurpaus van Nederland en veeljarig topman bij het Cultureel Supplement van NCR-Handelsblad. Het verscheen in Polls eigen Hollands Maandblad (5/6, 1987) als onderdeel van een ongeveer 40 pagina's groot complex van soortgelijk gehalte verdeeld over vier afleveringen. Het andere kleinood vindt men op p. 21 van het met de Multatuliprijs onderscheiden boek Opperlandse taal- & letterkunde van de met de P.C. Hooft-prijs bekroonde H. Brandt Corstius. Van de aard van dit werk kan men verder een indruk krijgen door het feit dat de auteur zijn (waarschijnlijk niet geringe) intelligentie onder meer besteedde aan het vinden van symmetrische woorden, zoals pep, en dat hoofdstuk 5 gaat over woorden geordend naar hun lengte. Hoe passen het bovenstaande en de genoemde, blijkbaar gewaardeerde, intellectuelen in ons algemene betoog? Men kan daar kort antwoord op geven met een citaat van blijkbaar één van hun geestverwanten, Eugène Ionesco: ‘Hij (Beckett) wil niet praten over ideeën. Alleen maar: “Wilt u koffie? Is-ie niet te sterk? Wilt u er iets bij?” Dat is alles. Zodra je bepaalde ideeën wilt bespreken, weigert hij. Dat is het enige wat we gemeen hebben. Want ook ik geef geen oplossingen, geen antwoorden, ik stel slechts vragen, op een babbelzieke manier. Ik praat veel, veel, zeer veel, om de taal te ontwrichten. Ik ga de ideeën te lijf met het lawaai van het woord.’ (Ionesco in een interview met NCR-Handelsblad van 12.11.1982.) Dit brengt ons tot de kern van de zaak. Het vormt namelijk precies datgene wat ze allemaal gemeen hebben, de Becketts en Ionesco's, de Derrida's en de Lyotards, de Pinters, de Heideggers en de Foucaults, K.L. Poll en H. Brandt Corstius: ze gaan de ideeën, de rede, de coherentie te lijf met het lawaai van het woord. Al sinds vanouds stelde men tegenover ideeën de censuur; die van vandaag is het massaal opgeklopte lawaai van het woord. Beckett of Ionesco, Althusser of Foucault, het verschil is irrelevant, zoals hun werk überhaupt. Incoherentie en spel - de non-substantie - worden bekroond en gevierd mét hun onveranderlijke boodschap: de rede is machteloos of niet te vertrouwen, de wereld is chaos, waarheid en waarde kennen geen criteria dan die van het subject, vooruitgang bestaat niet. Kan men zich verlammender, dus behoudender tijding denken? Het troebele water, het milieu van de kwade trouw, werd officieel cultuurideaal. ‘U zoudt de liegende politici wel willen dwingen de waarheid te spreken’, zo schreef mij jaren geleden één van de bovengenoemden in een reactie op een artikel. Deze ene zin onthult een wereld, brengt ons tot het meest centrale, zij het verborgen probleem: er zijn onder ons sterke krachten die er helemààl niet om staan te springen dat de waarheid wordt ontdekt en uitgesproken, laat staan dat de integriteit wordt afgedwongen met alle middelen die wetenschap, techniek en het menselijk streven omhoog maar kunnen bedenken. Menigeen verhult niet, de doorschijnendheid van wezenlijke wateren aan grenzen te willen binden. Openlijk prefereren ze bescherming van het duistere, donkere en ongrijpbare tegen de essentie waartoe onze beschaving bezig is te leiden: het doordringen van de verlichting tot in het onbewuste en het intieme, tot in de krochten van de geest. De manipulatie en politiek-psychologische verdringingsmechanismen die ons betoog tot onderwerp heeft komen zélf in gevaar waar een klimaat van genenpaspoorten, van het subtiel meten van de geest en van coherente modellen van wat eerder veilige vluchthavens waren rondom het ‘subject’ in toenemende mate relevantie verkrijgt bij de strijd tussen waarheid en bedrog, tussen vervulling en frustratie en dus die tussen | |
[pagina 17]
| |
goed en kwaad. Vervanging van sociale markten en processen door technologische en door weloverwogen wetenschap - kenmerkend voor vooruitgang -, de greep van de ratio op het menselijke zoals op andere processen der natuur bedreigt fundamenteel belangen - bepaalde politiek - psychologische manipulaties zoals we beschreven. Zij zal tenslotte iedereen dwingen de waarheid te spreken. De verborgen drijfveren, de verlangens en wat hun verwezenlijking beoogt of tendeert te frustreren, zulten uiteindelijk op de registratie-instrumenten verschijnen. Is het moeilijk te raden wie dit of wat erop lijkt het meest vrezen? Overigens vindt het boven voor de literatuur (en de filosofie) beschrevene zijn analoga in beeldende kunst en muziek. Bij de Karel Appels en Schönbergs ziet men eenzelfde pousseren van de incoherentie, de disharmonie. In feite vormt conformering daaraan opnieuw ook een wachtwoord: ‘Ik sta àchter de “contra-revolutie tegen de rede”, verdedig het ongrijpbare, onheldere’. De omstandigheid dat vrijwel niemand dissideert, ondanks de aperte groteskheid van de ‘kunst’ in kwestie, het feit dat men het onraadzaam acht openlijk uit te spreken dat de keizer geen kleren draagt, getuigt ervan hoezeer wordt beseft hoe wezenlijk die contrarevolutie en dat wachtwoord zijn in het geestelijk krachtenveld van vandaag. Het is ermee zoals met de symbolen en onaantastbaarheden van weleer, als met de keizers en de taboes: intelligenteren beseften dat het spel was, maar een spel dat onmisbaar was voor de status quo en vaak voor hun eigen positie. Het standbeeld van de Keizer van Rome was beilig. Wat de denkende Romein er | |
[pagina 18]
| |
privé van geloofde, was niet aan de orde, maar dat de christenen het eer bewezen was een kwestie van leven of dood: je verklaarde ermee dat je meedeed aan het spel en bereid was daarvoor zo nodig je eigen gevoelens en overtuigingen opzij te zetten. De negatieve rol van de nadrukkelijke manifestaties van incoherentie en opzettelijk onbenuKdie we bespraken komt overigens nog duidelijker naar voren wanneer men beseft hoezeer de meest wezenlijke opgave voor allen van goede wil, voor wetenschap en religie en van het leven zelf, er nu juist in bestaat de diepere samenhang van het universum, zinvolle lijnen op de achtergrond, intelligent en met wijsheid zozeer expliciet te doen worden dat de overwinning van het kwade en gebrekkige door het betere ook toenemend zichtbaar wordt in het menselijk lot. Kan er nog twijfel bestaan over de aard van een geest die zich precies dààrtegen keert? | |
Wat is toch dat mysterieuze ‘systeem’?Geen wonder dat de weerstanden tegen de verwetenschappelijking van onze beschaving zich doen voelen tot in de filosofie en literatuur. Velen keren zich in hun verzet vaagweg tegen ‘het systeem’. Wordt dit gevormd door multi-nationals die 4% winst maken waar zij - zonder economisch onderbouwde motivatie - 2% juister oordelen? Is het de EEG-landbouwpolitiek waarover onze intelligentsia in alle talen zwijgt? Is het de uitpuilende bureaucratie welke juist in het leven werd geroepen voor subsidie-behoeftigen en andere ‘zwakheren’? Waarin ‘het systeem’ in feite bestaat, heb ik in het voorgaande getracht te verduidelijken. Het wordt bepaald door het manipulatief pousseren van opvattingen en gevoelens die overeenstemmen met sterke belangen zoals die overdrachts- en subsidie-bureaucratieën, van rancuneexploitanten, advocaten of van die velen die niet gelukkig zijn met de verlichtingscultuur. ‘Het systeem’ is ook de nieuwe censuur van het verdringen van ideeën, van verklaringen en oplossingen, door het lawaai van woorden. Het is het doodzwijgen van de spelbreker. Het is een tendens tot herstel van de jungle via het elimineren van de moraal zelf door domweg te poneren dat wie deugd en kwaliteit mist ‘gelijkwaardig’ is met, niet inferieur is aan wie ze bezit. Het meest wezenlijke van ‘het systeem’ waarvoor de intelligentsia zich ziet geplaatst is dat het sociaal-culturele denken in maar weinig mindere mate deel bleef uitmaken van het politieke machtsspel dan dit vroeger het geval was: zomin als delen van het establishment ooit op politiek niveau serieus worden becritiseerd, zomin geschiedt dat in de sociologie, filosofie of toonaangevende kunst. Integendeel, voor een niet gering deel vormen deze laatste subtiele propaganda. En wat de ‘progressieve’ pseudo-oppositie betreft: zij is ook sociaal-filosofisch van alle establishment-lobbies de machtigste, namelijk het sociaal-egalitaire complex rondom de subsidiëring en begeleiding van merendeels kwaüteits-achterhoedes. Haar macht valt af te meten aan de omstandigheid dat wie dit uitspreekt, wordt doodgezwegen. Ik hoop dat aan de ‘progressieven’ (dat zijn, o Umwertung aller Werte heden ten dage mensen die met wantrouwen staan tegenover de vooruitgangsgedachte) die in onze intelligentsia de toon aangeven met het voorgaande enige hulp wordt geboden bij het zich inleven in Pogo's veelzeggende woorden: ‘We have met the enemy and it is us’. |
|