vlug door dat hij veel uitrichtte dat het daglicht niet verdroeg. Ik kon dit beamen doch hield uit medeplichtigheid mijn mond. Had ik moeten naar voren treden? Openlijk bekennen wat ik met hem deelde? Dat zou onvoorzichtig geweest zijn. Iets van de station-episode was uitgelekt en had al kwaad bloed gezet. Men dacht dat de werkelijke toedracht anders lag. Kon ik ooit zeggen dat ik van hem had leren stelen? 's Avonds laat telefooncellen openbreken? Inbraken beramen? Dat hij mij zijn liefjes doorschoof als afgedragen kleren? En dat ik er zo blij mee was als Biberkopf? En vooral, dat een gedeelte van mijn brein zich afzonderlijk had ontwikkeld en een kronkel gevormd die onmiddellijk in werking trad zodra Richard er beroep op deed? Nee. Dit alles moest geheim blijven. Toen ik het Richard vertelde lachte hij. Gevleid, dacht ik. Hij noemde me van die dag Kronkel. Dat was mijn eerste splitsing.
‘Ik ben een dadaïst’, pochte hij eens. Alle aanwezigen keken er van op. Hij hield er van het centrum van de belangstelling te zijn. ‘Kunst laat zich niet vangen in een lijst. Kunst is overal. In de huizen, de straten, de kantoren. Ze slaapt in de levenloze dingen en wacht op de prikkel om te ontwaken. Die moeten wij geven.’ Ik bewonderde Richard om die uitspraken. Ik vond ze geniaal. Wie wist beter wat hij bedoelde dan zijn volgeling en helper in de ontsluiering van die kunstwerken (happenings heeft men ze later genoemd)? Wie kende beter de gebruikte technieken? Ogen hebben om te zien. Oren om te horen. Een verstand om te begrijpen. En de realiteiten juist ingeschat.
Geef dan acht op de worp van de teerling. Een woord. Een daad. En de verhoudingen wijzigen zich. Woorden en daden, naakt gebruikt zoals zij zijn, naar schijnbare waarheid. Maar ook in hun vele listige verkledingen, van leugen en bedrog. Oorlog is een wrede fantasie met vele surreële nevenstoornissen. Waarom zou ik er dan zwaar aan tillen? De menskameleon wordt verplicht om van kleur en vorm te wisselen, omdat hij zijn stabiliteit nooit zal vinden. Hoe vaak moet hij zich niet redden? In vele simultane processen doet hij zichzelf en anderen zeer. Daar ontkomt hij niet aan.
Teu greep de gelegenheid aan om zich met Richard te meten. Hij maakte een gedachtensprong waar ik van schrok. ‘Is het ondervragen van gevangenen zulk een prikkel? Martelen, een kunst?’ Het klonk hard. ‘Dat hangt af van de intelligentie van beide partijen’ antwoordde Richard die voor geen antwoord verlegen zat. En Teu: ‘Het doden van mensen?’ En Richard: ‘Wordt het oorlogvoeren niet als kunst gedoceerd?’ Schaakmat. Teu zweeg. Jenny zweeg. Gaven ze zich ook in hun hart gewonnen? Misschien verkozen ze er niet dieper op in te gaan. Honoré, gestoord door Teu's nederlaag, vond het onderwerp van het gesprek zinloos. En Kke die het getrouw aan haar ouders rapporteerde - een bewijs dat de gedachten van haar twijfelachtige vriend op een nihilistisch spoor zaten - kreeg opdracht met ons te breken. Kunst, zo bracht ze over, was er om het volk te dienen. Antoon dacht ook zo. Kronkel had er maling aan. Hij zou nooit in de Gouden Sleutel hebben kunnen zingen. Niemand zag de werkelijkheid. Hoe Richard zijn nek uitstak. Hoe hij zich vrijwillig op glad ijs begaf. Uit alle macht vocht om een luchtmens te worden. En daarom verkoos ik aan zijn zijde te blijven.
1992. Mathieu, eertijds een nauwkeurige boekhouder, zit naast de schemerlamp zoals kort voor zijn dood. Jenny is pas overleden. ‘Je hebt je weg gemaakt’. Hij wil de gelegenheid niet laten voorbijgaan en onderstreept zijn aandeel. ‘Ja, dat heb ik aan jou te danken, Mathieu,’ zeg ik. Wij zijn opgelucht omdat het nog op tijd wordt uitgesproken. Hoewel ik goed besef dat we evengoed een andere dialoog kunnen voeren.
Hij: ‘Je hebt er niet veel van terecht gebracht.’
Ik: ‘Het is mijn eigen schuld.’
‘Dat heb je zo met levenden,’ zegt de ene dode tegen de andere. ‘Aan het einde van hun bestaan moeten ze nog snel iets uitstrijken om ordelijk weg te bergen in de katakomben van hun geheugen waar straks het licht toch voor altijd dooft.’
Teu, perfecte boekhouder van de chaos, houdt me een veronachtzaamde lege bladzijde voor ogen. ‘Hier ontbreekt wat, jongen.’ ‘Niet met opzet, Teu.’ Ik ben verplicht het verzuim te herstellen. Daarom schrijf ik op dit voorbehouden blad het Freyaverhaal dat er ontbreekt. Rosie was de oorzaak van mijn tweede splitsing in Pik geweest. Via de Duitse stationskeuken en de moeder van Freya beleefde ik mijn derde in Maag.