De Vlaamse Gids. Jaargang 77
(1993)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 2]
| |
[Boek en Bibliotheek. Reeks III, nummer 1]Identiteit en integratie Bibliotheken in een verenigd EuropaOp 28 november 1992 hield de Bibliotheekvereniging van het Willemsfonds onder bovenstaande titel haar jaarlijkse studiedag. Hierna volgen de Inleiding tot de studiedag, de tekst van de referaten, en de conclusies, zoals ze op die dag werden geformuleerd. ![]() | |
InleidingBij de oprichting van het Willemsfonds (WF) in 1851 stelde deze vereniging zich tot doel en ik citeer: ‘Er wordt een Fonds ingericht, om de nederduitse taal en letterkunde en alles wat haar aangaat krachtdadig te ondersteunen en aan te moedigen, ter versterking van den algemene nationalen volksgeest in België’.
Die volksgeest latend voor wat hij toen was, heeft het WF zich blijvend ingezet voor de Nederlandse taal, gesproken, gedrukt en gezongen.
Parallel lopend met 't Nut in Nederland, heeft het doorheen zijn volksbibliotheken, gedurende de 2de helft van de 19de eeuw tot na de eerste wereldoorlog, de geestelijke ontwikkeling en emancipatie, van de Vlaamse mens als individu en de ontwikkeling en het behoud van een eigen typografische cultuur bepaald. Andere organisaties, zoals het Davidsfonds, deden het op hun manier. Dat het idee, aanwezig in de volksbibliotheken, niet of zeer laattijdig culmineerde in de uitbouw van een openbare gemeenschappelijke bibliotheek, zoals dit in Nederland gebeurde, is een eigen Vlaams gebeuren waarvan de feitelijke geschiedenis nog niet is geschreven.
Toen na 1978 het WF zijn bibliotheken overdroeg aan de gemeentelijke instellingen, bleef in de bibliotheekvereniging de aandacht voor de identiteit van de Vlaamse cultuur en voor de diversiteit van haar typografische cultuur in het biezonder behouden.
Men zal in een Verenigd Europa meer van taalgroepen spreken dan van landen, zoals wij ze nu kennen. Binnen de Nederlandse taalgroep mag de aanwezigheid van een eigen Vlaamse cultuur geen verborgen bestaan gaan leiden.
Door opname van de culturele paragraaf in de vorm van een nieuw artikel (art. 128) in het EG-verdrag van Maastricht en de uitbreiding van het bestaande artikel betreffende de stemmaatregelen van de nationale overheden, is de greep van Europa op het terrein cultuur duidelijk versterkt; maar tegelijkertijd moet inzake beleid op andere terreinen rekening worden gehouden met de culturele aspecten.
Tegenstanders menen dat met deze invoeging de EG een vrijbrief krijgt om zich met de nationale cultuurpolitiek van de lidstaten te bemoeien en dat deze paragraaf zal bijdragen tot het uiteindelijke verlies van de eigen culturele identiteit. | |
[pagina 3]
| |
Men kan niet ontkennen dat, alhoewel in deze paragraaf duidelijk gesteld wordt dat de pluriformiteit van de nationale en regionale culturen binnen Europa moet worden gerespecteerd en de Europese ministerraad op het gebied van cultuur slechts aanbevelingen en aanmoedigingen kan doen, dit in wezen haaks staat op de uniformerende gedachte van een verenigd Europa. Maar zoals reeds gezegd, moet de Gemeenschap door deze invoering tegelijkertijd op andere onderdelen van het verdrag rekening houden met de culturele aspecten. Economische belangen zijn zo niet altijd meer het belangrijkste aspect.
Met andere woorden: de EG moet in haar beleid rekening houden met effecten op het terrein cultuur. Zaken als auteursrecht, vaste boekenprijs, leenrecht en B.T.W. mogen niet meer alleen als economische aangelegenheid beschouwd worden. Duidelijk blijft dat er een spanningsveld is ontstaan tussen het eigen karakter van de nationale en regionale culturen en het E.G.-beleid.
Naast de boekhandel spelen de bibliotheken in de EG een fundamentele rol bij het verspreiden van het boek. De EG telt meer dan 75.000 bibliotheken, met een gezamenlijk bezit van meer dan 1,2 miljard boeken; in deze sector zijn meer dan 250.000 mensen werkzaam.
Gezien de enorme culturele potentie van de openbare bibliotheek binnen het geheel der bibliotheken, zowel doorheen haar diensten als langs het open gebruik van haar collecties, is deze instelling uitermate geschikt om de specifieke cultuur van een autonome gemeenschap binnen een bepaalde taalgroep zichtbaar te maken. Ook betreffende een conserveringsbeleid als onderdeel van eigen cultuurbehoud kan de openbare bibliotheek een rol spelen. Het verbruik van boeken (en andere materialen) moet niet in een wegwerpmentaliteit ontaarden.
In 1984 werd bij resolutie door het Europees Parlement voorgesteld een Europese bibliotheek op te richten. Het idee van een vestiging op een bepaalde plaats, de keuze was op Florence gevallen, werd door de Raad en de commissie terzijde geschoven om plaats te maken voor een netwerk van bibliotheken door middel van de computertechnologie. Het doel is, door middel van samenwerking op basis van de toepassing van genuanceerde informatietechnologieën, de in de Europese bibliotheken opgeslagen kennis zoveel mogelijk voor iedereen toegankelijk te maken, ondanks de bestaande verschillen qua infrastructuur. Motieven voor deze actie zijn zowel economisch als cultureel van aard. Het EG-Telematicaprogramma is daar het gevolg van. Men mag veronderstellen dat openbare bibliotheken in een tweede fase belangrijker zullen worden.
Het is duidelijk dat in de probleemstelling van identiteit en integratie, van culturele eigenheid en harmonisering, van vernetting van informatie, het bibliotheekwezen niet los zou gekoppeld worden van de problemen omtrent: behoud van cultuurbezit, de problematiek omtrent kleine taalgroepen en minder verspreide talen, de grensoverschrijdende taalgroepen, het auteursrecht, het leenrecht, de vaste boekenprijs en de verschillende B.T.W. tarieven binnen de cultuursector.
Het zijn elementen die binnen het ontstane spanningsveld informatie, studie en omlijning vragen. Het is meteen ook het waarom van deze studiedag.
* * *
De studiedag werd opgebouwd rond drie referaten, waarvan de houders garant stonden voor inzicht en kennis terzake.
1. Als eerste spreker trad aan: hoofdbibliothecaris De heer Ludo Simons, van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (Ufsia) te Antwerpen. Hij sprak over identiteit, zichtbaarheid, bereikbaarheid en behoud van de eigen (typografische) cultuur. Als cultuurdrager met eigen visie omtrent culturele eigenheid en de culturele sector, met het bibliotheekwezen vooraan, was hij diegene die aan deze complexe materie vorm zou geven.
2. De tweede spreker was Julien Van Borm, directeur van de bibliotheek van de Universitaire Instelling Antwerpen. Als lid van de Belgische Nationale Focus, met directe inbreng en aansluiting bij het EG-Telematicaproject is hij goed geplaatst om met kennis van zaken te spreken over de vernetting van Europa.
3. De derde spreker betrof Rudi van der Velde, directeur van het Nederlands Bibliotheek en Lectuur centrum in Den Haag. Voorheen was hij o.a. | |
[pagina 4]
| |
wethouder van onderwijs en openbaar bibliotheekwerk aan de stad Amsterdam en betrokken bij de visie-ontwikkeling van projecten omwille van zijn kennis van de telematicasector. Hij was dan ook nauw betrokken bij de oprichting van EBLIDA (European Bureau of Librarys, Information and Documentation Associations). Hij belichtte de plaats en de rol van de openbare bibliotheek in een verenigd Europa, met speciale aandacht voor de Nederlandse situatie binnen de Nederlandse taalgroep, waarbij de problematiek van grensoverschrijdende talen belicht werd.
W. Bultereys, Voorzitter BWF. | |
[pagina 5]
| |
Over het behoud van ons gedrukte erfgoed‘Aanwezigheid en bereikbaarheid van de eigen (typografische) cultuur’, zo heeft de Bibliotheekvereniging van het Willemsfonds het thema van mijn bijdrage tot deze studiedag over ‘Identiteit en integratie: bibliotheken in een verenigd Europa’ geformuleerd. Het heeft mij zeer verheugd dat onze oudste cultuurvereniging ook deze invalshoek aan bod wil laten komen op een studiedag die de zorg voor de toekomst van het bibliotheekwezen koppelt aan een prijzenswaardige bekommernis om het behoud van ons gedrukte erfgoed.
Grote cultuurlanden zijn niet altijd grote bibliotheeklanden. Ik hoef in dit gezelschap niet speciaal te beklemtonen dat er een belangrijke gradatie is tussen Noord- en Zuid-Europa op het gebied van bibliotheekvoorzieningen, en dat deze scheidingslijn in onze gewesten samenvalt met de taalgrens. Het moderne bibliotheekwezen, de Public Library-gedachte komt, u weet het, uit Amerika en Groot-Brittannië; het is nu bijna anderhalve eeuw geleden dat de eerste bibliotheekwetten er tot stand kwamen en de eerste op overheidsinitiatief gestichte openbare bibliotheken ontstonden: in Manchester in 1852, in Boston in 1854. Nederland heeft precies dit jaar het eeuwfeest van zijn eerste openbare bibliotheek-moderne-stijl gevierd: die van Utrecht, gesticht in 1892. De eerste bibliotheekwetgeving in België dateert van 1921 - de welbekende wet Destrée, een wet met zoveel structurele onvolkomendheden, dat er al kort na de totstandkoming ervan gepleit werd voor een nieuwe aanpak. Die nieuwe aanpak kwam er in het zich inmiddels federaliserende België met de decreten van 1978, waardoor in Vlaanderen een belangrijke impuls werd gegeven aan het openbare bibliotheekwezen, terwijl het Franstalige decreet in Wallonië nagenoeg dode letter bleef. Die verschillende ontwikkeling is niet te verklaren doordat er in 1978 in Vlaanderen plotseling een aantal verlichte geesten zouden zijn opgestaan die het decreet aangrepen om een geheel nieuwe bibliotheekstructuur uit de grond te stampen; de vlucht die het Vlaamse openbare bibliotheekwezen toen, dank zij de nieuw geschapen wettelijke en financiële mogelijkheden nam, was een logisch uitvloeisel van het feit dat in het Noorden van het land al sinds de eeuwwisseling mensen van het intellectuele, morele en professionele gehalte van een Lode Baekelmans en een Ger Schmook geijverd hadden voor een bibliotheekbestel naar Nederlands, Angelsaksisch en Deens model, waardoor Vlaanderen optimaal was toegerust om zijn openbare bibliotheekwezen in de nieuwe structuren in te passen. Het Franstalige landsgedeelte, van oudsher mentaal en cultureel op Frankrijk georiënteerd, had een dergelijke ontwikkeling niet gekend en was ten opzichte van de Public Library-gedachte virtueel braakland gebleven.
Niemand zal nochtans beweren dat Frankrijk, of de andere grote Romaanse landen in Europa, Italië en Spanje bijvoorbeeld, geen grote cultuurlanden zouden zijn, en nog minder dat ze geen schitterende oude bibliotheken zouden hebben, waar de geschreven en gedrukte getuigenissen van eeuwen cultuur in overvloed aanwezig zijn. Niettemin was in Frankrijk vóór Pompidou nooit een poging ondernomen om een grootschalige openbare bibliotheek op te zetten, en de eerste van die aard was inderdaad de bibliotheek in het Centre Beaubourg, hartje Parijs, uit zeer recente tijden. In Spanje en Italië zijn openbare bibliotheekvoorzieningen nog veelal ietwat besmuikte onderafdelingen van oude stads- en andere bibliotheken, ongeveer zoals dat een eeuw geleden ook bij ons de regel was.
Veel meer dan in zuidelijk Europa - en daarmee bedoel ik het gedeelte van Europa ten zuiden van Sint-Genesius-Rode - is aldus in noordelijk Europa een dichotomie ontstaan tussen de aloude ‘wetenschappelijk’ genoemde bewaarbibliotheken zoals we die aan de traditionele universiteiten, maar ook in gespecialiseerde instellingen daarbuiten kennen, en anderzijds de openbare bibliotheken, in | |
[pagina 6]
| |
een eerdere fase van hun geschiedenis ‘volksboekerijen’ genoemd, die geen wetenschappelijk karakter en evenmin een bewaarfunctie hebben en die dus voor de bewaring van de eigen typografische cultuur, althans op het eerste gezicht, niet meetellen. Als ik voorbeelden uit één en dezelfde stad wil aanhalen, kan ik de volstrekt uiteenlopende functie citeren van de universiteitsbibliotheken van Gent, Leuven, Amsterdam en Leiden enerzijds en de openbare bibliotheken van diezelfde steden, soms slechts enkele honderden meters van de eerstgenoemde verwijderd, anderzijds, of nog de structureel en functioneel evenzeer verschillende Openbare Bibliotheek van Deventer en de Stads- of Athenaeumbibliotheek van diezelfde stad, de Centrale Openbare Bibliotheek van Antwerpen in de Lange Nieuwstraat en de aloude Stadsbibliotheek van Antwerpen aan het Hendrik Concienceplein.
Wij zijn het er allemaal over eens dat de bibliotheeksituatie in noordelijk Europa verre te verkiezen is boven die in de meer mediterrane landen. Wij verheugen ons over de vlucht die de infomatievoorziening voor iedereen in onze hoek van Europa heeft genomen, in Groot-Brittannië sinds 1850, in Nederland sinds 1900, in Vlaanderen sinds 1950, toen voltijds werkende openbare bibliotheken in steden als Mechelen, Ronse, Oostende, Hasselt, Aalst, Leuven, Sint-Niklaas en andere gesubsidieerd gingen worden op basis van een ontwerp-KB dat nooit in het parlement werd ingediend omdat het door de Raad van State strijdig werd geacht met de bepalingen van de Wet-Destrée, maar dat door de Minister van Financiën niettemin als reglement werd aanvaard om een feitelijke toestand te kunnen honoreren: een bescheiden prefiguratie, op z'n Belgisch, van de subsidiëringsnormen zoals die later in de decreten van 1978 wettelijk werden vastgelegd. Wij verheugen ons erover dat althans het Nederlandstalige gedeelte van België zich in de jongste decennia geschaard heeft in het gelid van die landen waar de democratie onverbrekelijk verbonden wordt geacht met de grootst mogelijke informatievoorziening voor het grootst mogelijke aantal burgers, ook de zogenaamde kansarmen, voor wie elke andere drempel dan die van de openbare bibliotheek te steil zou zijn om toegang te hebben tot een waaier van kranten, weekbladen, tijdschriften, boeken en andere, meer recente informatiedragers.
Het zal niet in de laatste plaats aan de groeiende invloed van de openbarebibliotheekvoorzieningen toe te schrijven zijn dat de recent opgerichte universiteitsbibliotheken grondig afwijken van het klassieke patroon van de wetenschappelijke bewaarbibliotheken, en dat de traditionele universiteitsbibliotheken hun service aan de lezer fundamenteel hebben herdacht, hetgeen, binnen de ruimtelijke mogelijkheden, leidde tot herplaatsing van aanzienlijke delen van de collectie in openkast, veel ruimere uitleenfaciliteiten en kopieermogelijkheden, het binnenhalen van kranten en andere ephemera, van videotapes en dies meer. Niet wat hun doelpubliek en hun collectie, maar wat hun infrastructuur en hun service betreft lijken de omstreeks 1970 opgerichte bibliotheken van de UIA en de VUB bijvoorbeeld veel meer op de centrale openbare bibliotheken van hun stad, dan dat ze lijken op de 175 jaar oude universiteitsbibliotheek van Gent met haar nog grotendeels gesloten en besloten karakter, haar afdeling handschriften en kostbare werken, haar restauratie-inspanningen voor oude boeken en dies meer. De universiteitsbibliotheek van Leuven, die veel eerder aan de automatisering van haar catalogus en haar andere bibliotheekfuncties (acquisitie, uitleen...) was begonnen, neemt in dit opzicht een tussenpositie in: zij koppelt de ruimst mogelijke dienstverlening ten opzichte van haar publiek aan een voortgezette bekommernis om allerlei archivale taken, waarvoor ook zij, net zoals haar Gentse zusterinstelling, historisch geschoolde academici in dienst heeft.
De bibliotheekbudgetten zijn, overal in Vlaanderen, van die aard dat de UB's zich meer en meer op hun kerntaken gaan toeleggen: het verschaffen van vakliteratuur, gedrukte en elektronische, aan de academische gemeenschap van professoren, vorsers en studenten, en voor alles wat daarbuiten ligt meer en meer aan sponsering of andere exceptionele vormen van financiering gaan denken. Deze situatie, die in de komende jaren niet zal veranderen, werkt de verdere ‘functionalisering’ van de UB's in de hand en doet ze taken afstoten die ze vroeger met graagte zouden hebben opgenomen en/of voortgezet. De bibliotheken van RUCA en UIA, van VUB, LUC en KUB vervullen, bij mijn weten, geen enkele archieffunctie. Die van Leuven en Gent doen dat wel, maar slechts voor zeer specifieke delen van hun collectie. De bibliotheek van de KU- | |
[pagina 7]
| |
LAK heeft het paradepaardje van haar Jan de Hondt-collectie uit de 16de eeuw en een gespecialiseerde collectie voor de Franse Nederlanden, maar richt zich verder alleen op het utilitaire. De bibliotheek van de UFSIA is, onder de bibliotheken van de kleine onvolledige instellingen, de enige die op zeer bescheiden schaal een negentiende-eeuwse jezuïtentraditie voortzet, haar collectie preciosa koestert en er recent een eigen vakman, tevens archivaris van de instelling, voor in dienst heeft genomen.
Tot het punt waarop dit overzicht van tendensen en instellingen nu gevorderd is, lijkt de blijvende aanwezigheid en bereikbaarheid van de eigen, zeg maar de Vlaamse, typografische cultuur in de komende decennia, voor mijn part in de komende eeuw, uitsluitend en dan nog slechts zeer partieel, gegarandeerd te zijn in de UB's van Gent en Leuven, met wat uitschieters naar enkele kleinere instellingen, in de eerste plaats de UFSIA. In de andere universiteitsbibliotheken is de dagelijkse behoefte van onderwijs en onderzoek de enige norm voor het aanschafbeleid en worden archivale of museale taken niet opgenomen. Extreme realisten, in mijn ogen naïeve optimisten, zijn van mening dat een ruime distributie van boeken over talrijke wetenschappelijke en openbare bibliotheken er vanzelf wel voor zal zorgen dat van wat het bewaren waard is ergens één exemplaar zal overblijven, en dat dit exemplaar dank zij de centrale catalogi die we aan het maken zijn ook in de toekomst wel vanzelf bereikbaar zal zijn. Naar mijn mening is dit een grove simplificatie. Bestanden die in universiteitsbibliotheken en/of in openbare bibliotheken niet speciaal gekoesterd worden, zijn gedoemd om stukgelezen of gestolen te worden, en het aanschafbeleid strekt zich, de reeds genoemde uitzonderingen niet te na gesproken, om budgettaire redenen al lang niet meer uit tot publikaties die geen onmiddellijke nutsfunctie hebben voor het academische bedrijf: welke UB of grote OB koopt, om maar wat te noemen, systematisch of zelfs sporadisch de bibliofiele uitgaven van de Diamant Pers van Antoon de Vijlder in Zandhoven of de Carbolineum Pers van Boris Rousseeuw in Essen?
Tot nu toe is in mijn verhaal geen sprake geweest van de Koninklijke Bibliotheek noch van die openbare bibliotheken die van oudsher een belangrijke bewaarfunctie hebben vervuld en, ondanks de problemen die het decreet hun daarbij oplevert, blijven vervullen. Ik denk aan de COB van Brugge, met haar unieke collectie handschriften en oude drukken en haar Gezelle-archief, aan de POB van Kortrijk met haar collecties Joseph de Béthune en Goethals-Vercruysse, aan de POB van Sint-Niklaas met haar Bibliotheca Wasiana en enkele andere. Het is genoegzaam bekend welke kunstgrepen de genoemde instellingen moeten uithalen om in een bibliotheekstructuur die in dergelijke functies niet voorziet, toch de aangepaste zorgen te kunnen blijven besteden aan vaak onschatbare collecties van het eigen geschreven en gedrukte erfgoed. Aan verdere uitbouw ervan komen ze nauwelijks toe; de vraag of dat wensenlijk zou zijn, moet ik even terzijde laten.
De Koninklijke Bibliotheek bezit ontegensprekelijk, globaal en op Belgische schaal bekeken, de grootste verzameling van wat hier als ‘typografische cultuur’ is aangeduid, maar er zijn belangrijke restricties bij deze constatering te maken. Ten eerste is de Vlaamse negentiende eeuw en een stuk van de Vlaamse twintigste eeuw, om de historische redenen die iedereen kent, er veel minder goed gedocumenteerd dan in de UB van Gent of de Stadsbibliotheek van Antwerpen; ten tweede werkt het in 1965 ingestelde wettelijke depot onbevredigend, althans ten aanzien van Vlaanderen, zodat mijn vroegere medewerker Kris de Bauw in een onderzoek naar de volledigheid ervan moest constateren dat ongeveer een derde van de Vlaamse publikaties op het terrein van de gewestelijke geschiedenis en de volkskunde uit de jaren 1982-1983 niet in het wettelijk depot en dus evenmin in de Belgische Bibliografie terug te vinden was.
Echte bewaarbibliotheken maar zonder bibliografische volledigheid na te streven, zijn de bibliotheek van de Provinciale Dienst voor Cultuur in Brugge, wat Westflandrica betreft, en de bibliotheek van het Provinciaal Archief en Documentatiecentrum (het PAD) in Hasselt, die onder meer de collectie Limburgensia heeft overgenomen van de Provinciale Bibliotheek van Limburg. Oost-Vlaanderen heeft geen vergelijkbare voorziening, de Provincies Brabant en Antwerpen evenmin: Brabant niet, omdat in haar hoofdstad de Koninklijke Bibliotheek is gevestigd, Antwerpen niet, omdat in haar hoofdplaats de Antwerpse Stadsbibliotheek bestaat.
De Antwerpse Stadsbibliotheek, waarvan de aanzet tot 1481 en de eerste realisatie tot de zestiende | |
[pagina 8]
| |
eeuw teruggaat, bezit waarschijnlijk de rijkste verzameling ‘Flandrica’ in dit land. Haar positie en functie zijn wat dubbelzinnig geworden sinds de uitbouw, enerzijds, van het net van openbare bibliotheken in Antwerpen en, anderzijds, van de drie universiteitsbibliotheken in dezelfde stad. In een bijdrage aan het liber amicorum voor onze Leidse collega mr. J.R. de Groot heb ik in 1983 een herprofilering van de Antwerpse Stadsbibliotheek bepleit, zodat ze een centrale rol zou gaan vervullen in wat ik ‘Een nationale bibliotheek voor Vlaanderen’ noemde. Dat veronderstelde, in mijn optiek, de invoering van een bijkomend wettelijk depot voor de gemeenschappen, naast het Belgische, naar het model van nagenoeg alle bien multiculturele of federaal ingerichte landen van West-Europa. Dat depot kan, voor publikaties van regionaal of lokaal belang, perfect decentraal worden georganiseerd, met gebruikmaking van de bestaande regionale of zelfs lokale bibliotheek- en archiefstructuren, maar veronderstelt uiteraard een knooppunt, waar de representatieve collectie berust en waar de inventarisering en ontsluiting van het geheel van het depot gecoördineerd wordt. Voor die functie kwam en komt, naar mijn mening, allereerst de Antwerpse Stadsbibliotheek in aanmerking, op historische gronden, die tot de stichtingsjaren van de Belgische staat teruggaan (Consciences vriend F.H. Mertens werd er in 1834 de actieve bibliothecaris van), maar ook om functionele redenen: de Antwerpse Stadsbibliotheek maakt, samen met haar dochterinstelling het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) waar een schat aan nonbook-materiaal bewaard wordt, deel uit van het VUBIS-netwerk van de Antwerpse universiteitsbibliotheken en participeert aldus actief in het op één na grootste Belgische bibliotheeknetwerk, draaiend op dezelfde software als, sinds kort, de Koninklijke Bibliotheek van dit land. Behalve historische en functionele zou ik voor mijn voorstel ook nog politieke redenen kunnen aanvoeren, indien het dezer dagen niet bijzonder kies was over Antwerpse politieke toestanden te spreken. Niettemin lijkt het duidelijk dat een overdracht van Stadsbibliotheek en AMVC aan de Vlaamse Gemeenschap, of aan een structuur waarin de Vlaamse Gemeenschap dominant participeert, op dit ogenblik tot de bespreekbare scenario's geacht moet worden te behoren. En in een dergelijke constructie wordt veel mogelijk dat tot in het recente verleden utopisch leek.
Ik ben daarom steeds meer van mening dat de kosten van een eigen Vlaamse depotstructuur overzienbaar en de baten ervan de moeite waard zouden zijn. Een gekruiste bibliografische controle met de Koninklijke Bibliotheek zou de volledigheid van het depot en van de Belgische Bibliografie (en zelfs die van Brinkman's Catalogus!) sterk verhogen, de aanwezigheid en de bereikbaarheid van onze eigen typografische cultuur zouden op ten minste twee plaatsen in het land gegarandeerd zijn, bij brand of overstroming of andere rampen zou althans één exemplaar vrijwel zeker behouden blijven en de Gemeenschappen zouden de zorg voor de bewaring van hun eigen gedrukte (en audiovisuele) patrimonium niet meer alleen overlaten aan een instelling, de Koninklijke Bibliotheek, waarvan de toekomst in het langzaam uiteenbrokkelende België zelfs voor de meest staatsbehoudende lieden hoe dan ook onzeker is.
Om dit alles te realiseren is, vanuit het veld, veel verbeelding en veel wil tot samenwerken vereist, en vanwege de overheid, die er in veertien jaar niet in geslaagd is een Nationaal Centrum voor Openbare Bibliotheken op te richten, allicht nog meer. Ik weet dan ook niet of we wederzijds daar al aan toe zijn, maar ik ben blij dat ik vandaag in deze kring van eminente vakgenoten het probleem weer even heb kunnen aanwijzen. Allicht is het actief nadenken erover een voldoende opgave voor de nabije toekomst.
Ludo Simons | |
LiteratuurMargreet Wijnstroom, De openbare bibliotheek in Europa. Den Haag, Nederlandse Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1976 (Openbaar bibliotheekwerk, 1)
Ludo Simons, Een nationale bibliotheek voor Vlaanderen. Antwerpen, Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief-, en Documentatiewezen, 1984 (Bibliotheekkunde, 35). (Eerder verschenen in Boeken verzamelen. Opstellen aangeboden aan Mr J.R. de Groot bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Leiden. Leiden, Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1983.)
Kris de Bauw, Een nationale bibliotheek voor twee cultuurgemeenschappen, in Ons Erfdeel, jg. 31 nr. 3 (mei-juni 1988), p. 343-352.
Kris de Bauw, Voorstellen voor een wettelijk depot bij de Vlaamse Gemeenschap. Verslag van het voorbereidende studiewerk en discussietekst. Antwerpen, Stichting Nationale Bibliotheek van de Vlaamse Gemeenschap, 1989. | |
[pagina 9]
| |
De EurotheekOp mijn verjaardag kreeg ik van mijn medewerkers van het NBLC Snoecks '92, waaruit mag worden opgemaakt dat op het hoofdkwartier van de openbare bibliotheken in Nederland mijn literaire belangstelling niet hoog wordt aangeslagen. Er is weliswaar een literaire rubriek, maar het geheel mag gezien worden als een mix van amusement op Avenue niveau, geschikt voor de wat verdere reizen, bijvoorbeeld van Amsterdam naar Gent. Ik wil mijn voordracht dan ook beginnen met een citaat uit een kort verhaal uit het literaire segment, van Rick Bass, getiteld Een zomer in Utah: ‘De blauwe bergen trilden in de verte en zagen er uitnodigend uit. De bergen zagen er koeler uit dan alles wat we ooit hadden gezien. U begrijpt dat ik het vandaag niet wil hebben over de blauwe bergen, of over de grootmoeder. Het gesprek gaat over die bibliothecaresse. Afgaande op de opinies in de OB-wereld in Nederland is deze bibliothecaresse exemplarisch voor het imago van de openbare bibliotheek in Utah, maar ook in Nederland en misschien ook wel in België. Wat moeten we met zo'n imago in het Europa van 1992? Het verenigde Europa is opgezet om tot economische integratie te komen. Dit is geen nieuws, maar hebben we er als bibliotheken een boodschap aan? Vervolgens werd het verenigde Europa gepresenteerd als een gemeenschap met een vrij verkeer van personen, goederen, geld en informatie. Ook geen nieuws. Maar hebben we hier soms een boodschap aan? Tenslotte wordt Europa ons met veel hangen en wurgen aangeboden als een culturele gemeenschap. Nieuws! Maar ook hier: hebben de openbare bibliotheken er een boodschap aan? Terug naar de eerste vraag. Het economisch verenigde Europa. De bibliotheken zijn hardhandig uit hun slaapje gewekt door de ‘draft directive on lending right and related rights’ van de Europese commissie. Een krachtige lobby van uitgevers en electronische industrie had Brussel (met ‘Brussel’ bedoel ik kortheidhalve de Europese organen) op de gedachte gebracht dat het uitlenen van boeken en AV-media oneerlijke concurrentie was en het beste maar verboden kon worden, in die voege dat de uitvoering van het verbod dan ook maar het beste in handen van uitgevers en industrie kon komen te liggen. Toen deze, voor de bibliotheken fatale regelgeving al in een vergevorderd stadium was, kon de bibliotheekwereld in Europa niet met één stem krachtig en duidelijk reageren. Gelukkig werden wij net op tijd wakker om met een club van Europese bibliotheken in oprichting en de geweldige inzet van een full-time lobbyiste in Brussel, het gevaar te lijf te gaan. Op dit moment lijken wij aan de winnende hand, en zal met de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel (t.t.z. Brussel regelt alleen wat per se bovennationaal geregeld moet worden) de zaak van het leenrecht weer worden teruggeleid naar de nationale wetgevers. Hoe is dit nu gegaan? In een notedop: de EG is er voor de versterking van de Europese economie; de economie, dat is de industrie (ik laat landbouwperikelen terzijde); de industrie, dat zijn hier de uitgevers en de elektronica-giganten; het (gesubsidieerd) uitlenen van media zonder marktconforme vergoeding aan de producent(en) is per definitie een foute boel; aldus worde dit verboden. Lang leve de industrie! Zonder een krachtige en invloedrijke cultuurpolitiek op Europees niveau kunnen we nog wat beleven. Dit is een voorbeeld waarbij de openbare bibliotheken direct in hun func- | |
[pagina 10]
| |
tioneren -en in extremum zelfs in hun bestaan- worden bedreigd door een ontwikkeling op Europees niveau. Dit is geen incident. Supranationale machtsontplooiing van het bedrijfsleven zal in de toekomst tot veel meer bedreigingen leiden. Maar ook tot kansen en uitdagingen. Zijn wij niet ook een bedrijf? Zijn de bibliotheken niet evenzeer een economische kracht en een economisch belang? Of definiëren wij onszelf als een uitsluitend culturele, of sociaal-culturele entiteit en plaatsen wij ons in een bij uitstek defensieve positie? Gelukkig hebben wij nu EBLIDA, de in het voorjaar opgerichte organisatie van nationale bibliotheekorganisaties in het EG-gebied. Maar EBLIDA zal zich niet kunnen ontplooien als wij alleen een defensieve positionering kiezen. | |
Vrij verkeer van informatieDe pijlers waarop de gemeenschapsgedachte van het verenigde Europa rust is het slechten van de grenzen: vrij verkeer, niet slechts voor goederen en kapitaal (de dragers van het economische), maar ook voor personen en informatie. Representeren de personen hier het sociale domein, en de informatie het culturele domein? Geenszins, althans niet in opzet. Zowel de personen als de informatie volgen, vrij van tol, de goederen en het kapitaal in het economische belang en in termen van vrije marktverhoudingen. Brussel transformeert de gehele westerse beschaving in termen van vrije marktverhoudingen, althans binnen Fortress Europe. Ik zeg dit niet omdat ik daar zo tegen ben, of dat zo bedreigend zou zien. Bijna het tegendeel. Het Europa van de naties sleept de pijnlijke herinneringen van onderlinge vernietigingsoorlogen met zich mee. Ik zie daar weinig in om met hand en tand te verdedigen. Ik ga hier uitvoerig op in om de onderlinge relaties tussen het economische en het culturele te verhelderen en vooral om de dynamiek daarin te ontdekken. In informatie zit een onvoorstelbare dynamiek. Er wordt gesproken over het informatietijdperk; over informatie als vierde produktiefaktor (na grondstoffen, kapitaal en arbeid). De komst van de computer en het optisch transport (glasvezelkabel) heeft informatie gerevolutioneerd. Er zijn bedrijven die méér dan 50% van hun produktiekosten besteden aan information-processing. Informatie wordt steeds meer een economisch goed; dat wil zeggen dat het waarde krijgt in het economisch verkeer en daarom duurder wordt. Informatieleveranciers streven daar ook bewust naar en huren wetenschappers in om te bewijzen dat informatie nu te goedkoop is. Brussel speelt dit spel mee. En hier ligt een bron van toenemende conflicten met de bibliotheekwereld. Want bibliotheken bieden informatie aan en streven juist naar het goedkoop aanbieden daarvan en derhalve naar het omgekeerde van het door Brussel méé-gestuurde proces om informatie juist duurder te maken. Het door de EG gehanteerde mechaniek is het opheffen van onderlinge protectie en concurrentievervalsende elementen binnen de gemeenschap, waardoor de markt opener wordt, de concurrentie toeneemt en het produkt uiteindelijk goedkoper bij de consument of de gebruiker terecht komt. De redenering is hier dus: maak de grondstof ‘informatie’ duurder; daardoor wordt de verdeling van informatie economisch lonend en tenslotte voor de afnemer een kwalitatief beter produkt met de laagst mogelijke prijs in markttermen. Het zal duidelijk zijn dat de bibliotheek in zijn huidige gedaante hier een kracht vormt die in tegengestelde richting werkzaam is, althans de bibliotheek oude stijl. | |
De OB als informatieleverancierDe openbare bibliotheek is, nauwelijks merkbaar maar onmiskenbaar, bezig op te schuiven van het culturele domein naar het economische domein. Deels bewust, deels onbewust, deels contre coeur. In Nederland en, naar ik meen, ook elders in Europa meten bibliotheken zich, enigszins pedant, het predikaat ‘bedrijf’ aan. En het NBLC, mijn organisatie, wordt nu een branche-organisatie genoemd en wij vinden dat wij, tezamen met de uitgevers en de boekhandel, een bedrijfstak zijn. De OB-wereld in Nederland is verzakelijkt, overigens zonder zijn maatschappelijke missie prijs te geven en op deelterreinen bezig te commercialiseren. Verzakelijking blijkt uit de bedrijfsvoering, de benadering van het publiek, de opbouw van de collecties. Commercialisering blijkt uit differentiatie van produkten en tarieven. Bibliotheken willen informatieleverancier zijn. Dat is evident iets anders dan het uitlenen van boeken. Het gaat om méér dan window dressing. Niemand zal een gedicht opvatten als een brokje informatie; evenmin zal iemand weerberichten vanuit Ukkel opvatten als een literaire happening. Zodra de OB het weerbericht verspreidt, levert zij informatie. Een | |
[pagina 11]
| |
voorbeeld van een informatiefunctie pur sang is de Bibliofoon, een telefonische informatiedienst van de openbare bibliotheken (tezamen met de provinciale bibliotheekcentrales en het NBLC). Hij is binnenkort met een ‘06-nummer’ in het gehele land bereikbaar, en geeft antwoord ‘op elke vraag op elk gebied’, zoals de promotietekst luidt. Deze dienst is opgezet mede met het doel de openbare bibliotheek tamelijk agressief naar het publiek neer te zetten als informatieleverancier, temidden van andere en deels concurrerende informatieleveranciers. Hoe gaan we dat straks verder doen, in het Europa van 1992? De Bibliofoon uitbreiden over Europa, te beginnen met Vlaams België? Doen we dat als een Nederlands exportprodukt, als cashcow voor onzelf, of als een samenwerkingsproject, een joint venture met andere bibliotheekorganisaties, of als een multinational? Niemand denkt daar (nog) over na. Maar volgend jaar? En hoe zullen de overheden, de boekhandelaren, andere informatieleveranciers, of de Europese Commissie hier tegenaan kijken? Zal Brussel zeggen: bibliotheken, u gaat uw boekje te buiten? Of zal Brussel opmerken: wij zullen uw streven naar een Europese Bibliofoon ondersteunen met 6 miljoen ECU? In welke rol benaderen wij de EG? In zijn rol als concurrentiebevorderaar; zijn rol als technologiebevorderaar; zijn rol als bevorderaar van informatieuitwisseling of van cultuurverdediger? In de meeste landen van Europa zijn de relaties tussen de bibliotheekwereld, de boekhandel, de uitgevers en de auteurs al sinds jaar en dag geconsolideerd. Toch raken deze, zowel in Nederland zelf, als op Europees niveau gedestabiliseerd. Ik wil hier op één oorzaak wijzen. Zowel de uitgevers als de bibliotheken (in mindere mate de boekhandel) begeven zich op het pad van de informatieleverantie en informatieverdeling. De uitgevers bijvoorbeeld door electronic publishing, de bibliotheken met de bibliofoon. Beide met de produktie van Compact Discs vol informatie. Hier zijn uitgevers en bibliotheken concurrenten, maar er is nog iets anders aan de hand. De komst van de informatietechnologie maakt zowel de uitgeverij als de bibliotheek kapitaalintensief. En voor beide is daar niet zo gemakkelijk aan te komen. De bibliotheken zijn (vooralsnog) afhankelijk van allerhande overheidssubsidies; de uitgevers van banken en zelffinanciering (door fusies en overnames; draagvlakvergroting). De uitgevers, en in hun kielzog de produkten van AV-media en afspeelapparatuur, zullen daardoor gevoeliger worden voor concurrentie en zeker voor concurrentie die met overheidsmiddelen wordt gespekt. Als de bibliotheek, welbewust als actor de informatiemarkt opgaat, zal de bibliothecaris voorbereid moeten zijn op een harde strijd. Niet zozeer met de concurrent op de hoek van de straat, maar op het niveau van de branche-organisaties en met piekbelasting in Brussel. | |
Europa als cultuurreservaatStapt de bibliothecaris met één been in de economische modder, het andere been zal stevig in het culturele domein blijven, zo stevig als in de zeeklei van Groningen. De markteconoom denkt in termen van schaalniveaus. Producenten en leveranciers werken voor lokale, regionale, nationale of internationale markten. De schrijver van een streekroman werkt voor een regionale markt; de supermarkt voor een lokale markt; Ukkel voor een nationale markt en Philips voor een internationale markt. De Nederlandstalige uitgevers werken voor een nationale markt. De openbare bibliotheek werkt voor een lokale markt; althans bij de traditionele uitleen- en raadpleegfunctie. Zodra de bibliotheek de informatiemarkt betreedt, bijvoorbeeld met de bibliofoon, wordt dit aanvankelijk een regionale en straks een nationale markt. En, heel misschien in de toekomst, een internationale markt. Een andere toepassing van de informatietechnologie, het netwerk dat catalogi online ontsluit, maakt het mogelijk op regionaal niveau bibliotheken van verschillende signatuur te koppelen en voor het publiek te ontsluiten. Hier zullen ketens ontstaan van elektronisch gekoppelde bibliotheken, die zich op den duur zullen uitstrekken over het land en vervolgens ook internationaal zullen worden gekoppeld. Deze laatste mogelijkheid heeft de interesse van Brussel. Zal deze ontwikkeling leiden tot sharing, een collectiebeleid dat over de grenzen heen reikt? Of, een geheel andere mogelijkheid, zal dit kunnen leiden tot het uitschakelen van de bibliotheek, omdat de eindgebruiker rechtstreeks leest in het elektronisch boek bij de uitgever, of zelfs direct bij de auteur? Ik verwacht niet dat zo'n mogelijkheid een substitutie zal worden voor het ‘boek mee naar het strand’, maar ik verwacht wel dat de scheiding tussen de economische functie van informatie, resp. het medium, en | |
[pagina 12]
| |
de culturele, resp. educatieve en recreatieve waarde ervan, zich scherper en scherper zal profileren.
De politieke en economische éénwording van Europa zal, gestimuleerd door de informatietechnologie, kunnen leiden tot een Europese Bibliotheek. Daarmee bedoel ik niet een bibliotheek van slechts één type. Ik denk aan ketens van een bepaald type die zich over het gebied van de gemeenschap uitstrekken. Zoals er uitgeversketens zijn en boekhandelsketens.
Het imago van de bibliotheek is aan het veranderen. En daarmee verandert het imago van de bibliothecaris. Toekomstige auteurs zullen hun aantrekkelijke personages niet alleen situeren in advocatenkantoren, directiekamers en redactielokalen, maar ook in de Euro-bibliotheek, of Eurotheek, waarmee de stoffige bibliothecaresse met het ziekenfondsbrilletje tot het verleden behoort. Zo hebben we met de Europese integratie althans iets gewonnen.
Rudi van der Velde Directeur NBLC | |
[pagina 13]
| |
ConclusiesAlhoewel cultuur als materie van en binnen een verenigd Europa een spannnigsveld creëert, verschillend naargelang de toestand van de verschillende lidstaten en taalgroepen, blijft het voor kleine taalgroepen en regio's een gegeven dat waakzaamheid oproept en vereist. Wij moeten deze waakzaamheid ook aan onze afgevaardigden binnen het Europese Parlement mededelen.
In essentie beschermt en garandeert het EG-verdrag van Maastricht de culturele eigenheid van kleine taalgroepen en regio's. Maar zoals reeds gezegd staat dit haaks op de uniformerende gedachte van een Verenigd Europa. Alhoewel artikel 128 van de cultuurparagraaf in het EG-verdrag inderdaad een vrijbrief is voor Europees beleid op cultureel gebied, is dit op bepaalde punten ook gewenst en houdt dit ook de verplichting in dat Europa dient rekening te houden met de culturele aspecten bij het uitvoeren van onderdelen van het verdrag.
Bracht deze studiedag duidelijkheid? Alleszins geen volledige. Dat kan ook niet, vermits alles nog in ontwikkeling is. Toch kan men als Nederlandse, en per definitie kleine taalgroep en als regio stellen, dat wij onze aandacht zullen moeten richten op Europees te nemen maatregelen, om te voorkomen dat wij als kleine taalgroep minder zouden kunnen profiteren van de technologische ontwikkelingen in de informatiemaatschappij. Wij mogen geen achterstand oplopen. Het weglaten van het aspect taal als onderdeel van cultuur biedt weinig garantie voor de bescherming en instandhouding van onze culturele eigenheid. Laat dit geen feit wezen. Toch heeft dit EG-verdrag meer voordelen dan nadelen. Een Europese aanpak betreffende het behoud van het culturele erfgoed, waarbij Europese normen aangaande conservering belangrijk kunnen zijn voor de boekensector, kan men enkel toejuichen. Zo ook een Europese aanpak van leesbevordering, de harmonisatie van de BTW-tarieven voor cultuur. Uitdrukkelijk stellen wij dat, alhoewel één Europees systeem van een vaste boekenprijs binnen dit verenigde Europa niet bepleit wordt, één systeem van vaste boekenprijs per taalgebied gewenst is. Zonder één systeem van een vaste boekenprijs voor het hele Nederlandse taalgebied, wordt de situatie van het boek in Vlaanderen slechter en slechter; terwijl anderzijds onze onderaanbiedingen de situatie in Nederland bedreigen.
Identiteit en integratie. Het zijn ook de sleutelwoorden die de werking van de Bibliotheekvereniging van het Willemsfonds bepalen. Een organisatie van gebruikers van openbare bibliotheken zijnde, stellen wij ons tot doel om in deze openbare bibliotheken voor de gebruikers de diversiteit aangaande de aanwezigheid, beschikbaarheid en kwaliteit van informatie en materialen op het levensbeschouwelijke en het culturele vlak te waarborgen. Het verlies van zijn/haar identiteit is voor de mens en de maatschappij van vandaag zowel een fenomeen als een probleem. Het openbaar bibliotheekwerk in Vlaanderen blijft bij nader inzien een lichaam zonder hoofd. Het hoeft niet gezegd dat, door het ontbreken van een bovenlokale structuur op nationaal en regionaal vlak, wij als Vlaamse openbare bibliotheeksector de boot in het EG-actieplan voor bibliotheken zullen missen.
In het kader van deze nu bijna permanente Vlaamse ontwikkelingsfase kan het u dan ook niet verwonderen, dat wij deze studiedag met een paar standpunten afsluiten. Zij zijn zowel een Europese als een nationale materie.Ga naar eind(1)
Met de handtekening van Bibliotheekvereniging van het Willemsfonds onder het EG-verdrag zullen wij onze werking een Europese dimensie geven. |
|