| |
| |
| |
Vrijzinnigheid in Vlaanderen anno 1993
Mia Gosselin
Onderzoeksdirecteur NFWO en docent Wijsbegeerte VUB Scientia vincere tenebras
In Vlaanderen anno 1993 zijn de tegenstellingen tussen ongelovigen en katholieken sterk afgezwakt. Dit komt, zoals ik zal proberen duidelijk te maken, niet zozeer omdat de vrijzinnigen een andere houding hebben aangenomen, dan wel omdat de meerderheid van de katholieken zich nu ‘progressief’ noemt en zich niet meer zo verschillend voelt van de vrijzinnigen.
| |
I. Het einde van de segregatie
Luc Huyse heeft in zijn boek De Verzuiling Voorbij zeer veel duidelijk gemaakt. Hij schrijft: ‘In haar hoogdagen leverde de verzuiling elites (de grote en de kleine) een uitgebreid instrumentarium op voor de uitoefening van sociale controle. Voor velen in de bevolking speelde het leven zich immers af binnen de grenzen van één enkele wereld van de wieg tot het graf.’1 De wereld waarover hij het heeft, dat is de zuil: nog niet zolang geleden kozen grote groepen binnen de bevolking inderdaad voor zo een zuil. Dit betekende dat men werd opgenomen in een groter verband, waarin een ideologie, een verzameling ideeën en waarden werd gehuldigd en waar men een bepaalde leefwereld vond; katholieken, socialisten en in mindere mate liberalen organiseerden deze leefwereld door middel van diensten, verenigingen van allerlei aard, een eigen pers enz., zodat wie zich tot een zuil rekende, hierop beroep kon doen en in de meeste aangelegenheden van het dagelijkse leven ‘omkaderd’ werd. Volgens Huyse vielen opkomst en uitbouw van de verzorgingsstaat grotendeels samen met de expansie van de zuilen.2 Hij noemt verzuiling ‘zelfgekozen segregatie op levensbeschouwelijke grondslag’3 en toont tegelijk aan dat juist dit aspect, namelijk het levensbeschouwelijk cement, afbrokkelt, vandaar: ‘de zuilen voorbij’. Het is inderdaad de vraag op basis waarvan men vandaag nog tot een vereniging of organisatie toetreedt, op basis waarvan men diensten uitkiest. Het enige antwoord dat met zekerheid kan worden gegeven is dat het voor een groot deel gebeurt op basis van de geleverde service. De mensen kiezen vandaag misschien nog om levensbeschouwelijke redenen hun vakbond en mutualiteit. De zaak wordt onzeker als het gaat om een ziekenhuis, een school, een jeugdbeweging, een krant, een verbruikersunie, een leesclub, een sportvereniging en helemaal
onduidelijk wat verzekeringsmaatschappijen en spaarbanken of reisagentschappen betreft.4 Wie goed georganiseerd is en sterke diensten met goede service verleent, heeft vele klanten.
In deze situatie heeft de politiek, die haar greep op de kiezer uit- | |
| |
bouwde door middel van verzuiling, vandaag veel minder macht over hem, wat we vertaald zien in de kiesuitslagen van de laatste tijd met als culminerend moment 24 november '91. Wellicht is dit eigenlijk een van de belangrijkste redenen voor de zo vaak aangehaalde kloof tussen de politiek en de burger. Er is geen segregatie meer en wie de jongeren ondervraagt over levensbeschouwelijke tegenstellingen vindt nauwelijks respons. De grote debatten tussen gelovigen en vrijzinnigen hebben afgedaan, zijn uit de tijd en uit de mode. Dit weerspiegelt zich in de soms op levensbeschouwelijk vlak heterogene verzameling politici binnen één partij; dit weerspiegelt zich ook in het feit dat enkele vrijzinnigen worden opgenomen in de redactie van kranten als De Standaard en Het Volk.
Indien Huyse gelijk heeft en we de verzuiling voorbij zijn, moeten we opnieuw nadenken over wat vrijzinnigheid is, niet in abstracto of idealiter, maar concreet gesproken. Daarbij moeten we ons twee vragen stellen: wie zijn er in Vlaanderen vandaag vrijzinnig en wat betekent vrijzinnigheid in een maatschappij waar vele vlaggen de lading niet meer dekken?
Wie zijn de vrijzinnigen anno 1993? Wat is hun vertegenwoordiging in de politiek? Vinden we ze bij de VLD? Bij de socialisten? Zijn er vrijzinnigen bij de Volksunie en hoeveel? Zijn er te vinden bij Agalev en hoeveel?
Lang geleden was de liberale partij de verdediger van anti-klerikalisme en vrijzinnigheid. Van bij haar begin heeft de socialistische partij de belangen van de vrijzinnigen verdedigd. Vandaag zijn vrijzinnigen politiek dakloos omdat ze door iedereen en dus door niemand worden verdedigd. Zo bijvoorbeeld is het een gevolg van de ‘wapenstilstand’ tussen de politieke partijen (lees ‘compromis’), dat het Vrijzinnig Studie- Documentatie- en Archiefcentrum Karel Cuypers nog altijd niet is erkend. Dit wat de politiek betreft.
De vrijzinnigen zijn van temperament geen mensen die zich engageren. Men zegt altijd en terecht, dat ze daarvoor te individualistisch zijn. We komen hierop terug. Zij zijn in het verleden verplicht geweest, om niet in de totale verdrukking te geraken, een zeker weerwerk te bieden en ze hebben zich in bescheiden mate georganiseerd. De oudste verenigingen zijn het Willemsfonds, het Vermeylenfonds, het Humanistisch Verbond en er zijn nog een aantal organisaties en diensten en centra bijgekomen. Op deze wijze wilden de vrijzinnigen als zodanig worden erkend om hun rechten te doen eerbiedigen. Het is echter een feit dat de meerderheid van de vrijzinnigen zich niet bij een vereniging heeft aangesloten. Ze zijn niet sociologisch op te sporen door na te gaan wie lidgeld aan deze vereniging betaalt, beroep doet op diensten, enz.... Ze zijn er gewoon en uiten zich op allerlei gebieden, in de politiek. Hun sterkte ligt niet in organisaties en in de macht die deze hebben, maar in hun heel eigen en vaak ongebreidelde creativiteit en progressiviteit. Omwille van hun ongebondenheid zijn ze echter moeilijk te catalogeren.
De vrijzinnigen hebben dan ook nooit een zuil gevormd; zij hebben nooit een levensbeschouwing geformuleerd waarachter iedereen binnen de zuil moest staan. Er is niet één politiek gedachtengoed waar ze achter staan, er zijn voor hen geen transcendente waarden en waarheden, geen waarden en waarheden die ‘van boven komen’, eeuwig zijn of van goddelijke oorsprong. Aangezien de mens zelf zijn waarheden maakt, zijn deze relatief en veranderlijk, zij het dat de wetenschap, een gesofistikeerde vorm van kennis, er naar streeft steeds meer betrouwbare theorieën te formuleren, op basis waarvan men beter de verschijnselen kan beschrijven en voorspellen en op basis waarvan men steeds adekwatere technieken kan ontwikkelen. Men zegt vaak dat vrijzinnigheid hetzelfde betekent als vrij onderzoek en dus een methode is en geen leer.
Op de keper beschouwd is de vrijzinnigheid als levenshouding niet veranderd sinds de achttiende eeuw. (Zij bestond ook al in de Oudheid, maar daar wil ik het niet over hebben). Inderdaad, de Verlichting was een filosofische beweging die gekenmerkt werd door het vertrouwen in de rede, het mensenverstand, de idee dat het redelijk denken en de wetenschap vooruitgang kunnen brengen, gekenmerkt ook door het verwerpen van traditie en autoriteit als bron van kennis en de idee dat ieder mens in principe in staat is om zelf na te denken en te oordelen.5 De vrijzinnigen hoefden hun houding nauwelijks te veranderen, ondanks de veranderingen in de maatschappij.
Wat van belang is, is het hier en nu, de aanhoudende behoefte aan wat nieuw is, het naast zich neerleggen van tradities, het geloof in de vooruitgang van wetenschap en techniek, zij het dat er ook hier en daar hieromtrent twijfels rijzen en kritische geluiden te horen zijn.
| |
| |
| |
II. Katholicisme à la carte?
Het zijn de gelovigen die veranderd zijn. Luc Huyse heeft erop gewezen dat de mensen minder en minder geboeid zijn door het levensbeschouwelijke. Dit geldt echter vooral voor het geloof als uitgangspunt voor een levensbeschouwing, zij het dat ook de strijdende vrijzinnigheid en het antiklerikalisme van de weeromstuit minder in de mode zijn, omdat de opponenten zich minder sterk profileren. Inderdaad, de ontkerkelijking is een waar probleem zowel voor de kerk als voor de CVP. Bij veel mensen leeft de opinie dat levensbeschouwelijk engagement, nu de verschillen afzwakken, minder zin heeft; levensbeschouwelijke verschillen maken niet zoveel meer uit. Steeds vaker wordt de vraag gesteld of een vrijzinnige en een katholieke universiteit nog wel nut hebben; immers aan alle universiteiten beoefent men wetenschap en dus vrij onderzoek. Levensbeschouwing bestaat, maar het is iets vaags, relatiefs, conventioneels, een sociologische indeling. Velen zijn naar eigen zeggen alleen nog ‘sociologisch’ katholiek. (Ik heb nooit horen zeggen dat iemand ‘sociologisch’ vrijzinnig is, waarschijnlijk juist omdat vrijzinnigen nooit een zuil hebben gevormd, waar men zich alleen sociaal, vanwege zijn afkomst, familie- en vriendenkring, mee zou identificeren).
Twee fundamentele oorzaken van de veranderde mentaliteit van diegenen die zich gelovig noemen tekenen zich af. Beide zijn ze van culturele aard: de eerste is de plaats van de wetenschap in onze maatschappij en de incompatibiliteit van de geloofsinhoud met de huidige stand van zaken van de kennis; de tweede is de diepgaande mentaliteitsverandering betreffende waarden, veroorzaakt door de welvaartsmaatschappij en de consumptie-economie.
Reeds vanaf de zeventiende, maar vooral vanaf de achttiende eeuw werd het geloof geconfronteerd met wetenschappelijke theorieën die in tegenspraak waren met de geloofswaarheden, voorgehouden door de Kerk. Er werden heroïsche pogingen ondernomen om de twee met mekaar te verzoenen, maar uiteindelijk bleek dat alleen een tamelijk vaag deïsme kon worden gehandhaafd. In de negentiendee eeuw durfden wetenschapsmensen theorieën formuleren zonder nog zulke verzoeningspogingen te ondernemen: denken we maar aan Darwin. De hedendaagse wetenschap staat voor niets, onderzoekt zonder rekening te houden met traditionele waarden en waarheden. Die vallen buiten haar domein, omdat ze noch op waarneming noch op pure, geldige redeneringen gebaseerd zijn. De wetenschap heeft niet alleen de grote lijnen van de wetmatigheden in het universum ontrafeld, ze heeft ook die van het leven en de evolutie ontdekt. Er is een fundamentele kloof tussen wat de wetenschap ons voorhoudt en de christelijke opvatting betreffende de wereld en de mens, die we vinden in het Oude en het Nieuwe Testament als de gedetailleerde weergave van de revelatie.
De incompatibiliteit wordt steeds duidelijker. Enkele grote lijnen: in de zestiende eeuw wordt Copernicus vervolgd om zijn heliocentrisme, in de zeventiende eeuw wordt Descartes vervolgd omdat hij van Aristoteles' leer afwijkt. In diezelfde eeuw probeert Newton zijn atomistische, materialistische en mechanistische theorie te verzoenen met de Bijbel. In de achttiende eeuw toont Kant aan dat Newton's theorie te verzoenen is met deïsme, maar meer niet. Aan dat laatste zou nog een mouw en zouden zelfs vele mouwen te passen zijn, omdat men de incompatibiliteiten kan trachten af te doen als het gevolg van de onwetendheid van auteurs die in ver afgelegen tijden schreven.
Het is wel degelijk het absoluut laatste fundament waar het om gaat: de wetenschap heeft de hypothese van een Schepper niet meer nodig. Voor de gelovige echter is de ultieme idee waaraan hij al zijn waarheden en waarden ontleent, waardoor hij zin aan zijn bestaan kan geven, dat de wereld die we waarnemen haar bestaansgrond buiten zichzelf heeft en dus een dimensie heeft waarop de wetenschap geen vat heeft. Hieraan ontleent de gelovige, ook vandaag nog, wanneer men op basis van rationele elementen en waarnemingen een mening formuleert, het recht om te zeggen: ‘er is meer’. De rest die de wetenschap niet kan kennen, berust op de ondoorgrondelijkheid van de oorsprong van de wereld; op God, die totaal verschilt van de werkelijkheid die we kennen en waarvan Hij de Schepper is. Het is op basis hiervan dat men blijft vasthouden aan de christelijke traditie, waarvan de letterlijke inhoud vandaag niet meer kan worden verrechtvaardigd en die men niet meer kan staven. Dit gaat ten koste van een innerlijke gespletenheid: er is enerzijds de wetenschap waar men in de twintigste eeuw niet omheen kan zonder zich belachelijk te maken en zich buiten spel te zetten; er is anderzijds de behoefte aan een realiteit achter de realiteit, aan geloof. De gelovige kiest echter vandaag uit de inhoud van het geloof wat hem zint.
| |
| |
Het tweede element dat we vermeld hebben als oorzaak van de mentaliteitsverandering bij de gelovige, is dat we ondanks periodische crisissen, leven in een kapitalistische welvaartsmaatschappij en in een consumptiemaatschappij. Enerzijds is ervoor gezorgd dat iedereen - op schrijnende uitzonderingen na - het levensminimum heeft. Er wordt niet alleen voor gezorgd dat iedereen huisvesting, kleding en voedsel heeft, maar ook dat wie ziek is verzorgd wordt, dat wie pijn heeft een pijnstiller krijgt en dat wie depressief is een antidepressivum krijgt. Onze maatschappij zorgt ervoor dat er zo min mogelijk lijden is, want lijden is mensonwaardig. Meer nog, in onze maatschappij is gelukkig zijn een recht.
Hoe wordt men gelukkig? Ons economisch systeem draait niet als er geen stijgende produktiviteit is. Dus moet er niet alleen voldaan worden aan fundamentele behoeften, er moeten behoeften gecreëerd worden, artificiële behoeften en meer en meer van die behoeften. Er wordt ons dus permanent voorgehouden dat voldoen aan al die behoeften gelukkig maakt en impliciet het omgekeerde, dat wie er niet kan aan voldoen ongelukkig is. Dit heeft bij de mensen, van welke gezindheid ook, een grote ommekeer teweeggebracht en hoewel sommigen dit zouden willen, is er eigenlijk geen weg terug, want de massa motiveren om zich iets te ontzeggen is bijzonder moeilijk.
Als gelukkig zijn, onmiddellijk hier en nu, een recht is, is het bijna niet meer mogelijk lijden en ascese te doen aanvaarden en dat zijn juist essentiële waarden in het Christendom: indien lijden door God is opgelegd, is het zinvol, want het beantwoordt aan de voor de mens onkenbare bedoelingen van God. De liefde tot God houdt ook ascese in: men moet zich veel kunnen ontzeggen om in de voetsporen van Christus te treden. Dat is wat de religie voorhoudt, maar maak het de mensen maar wijs in een maatschappij waarin massa-consumptie essentiëel is. Er is altijd luxe geweest, i.e. strict genomen overbodige goederen die door hun kwaliteit, schoonheid, exclusiviteit etc. genot konden verschaffen, maar dit was voor de rijken. De grenzen verschuiven: wat vroeger luxe was voor enkelen is nu een ‘must’ voor iedereen. Maak in deze situatie de mensen maar diets dat ze het oog op het hiernamaals moeten richten, dat er nog andere waarden zijn dan materiële.
Voor de vrijzinnigen stelt zich een rationeel en moreel probleem: kan een maatschappij gebaseerd op een steeds stijgende consumptie economisch blijven bestaan, nu blijkt dat het Noorden wel wankelt maar zich handhaaft ondanks alles, maar grote delen van het arme Zuiden dreigen ten onder te gaan? Behalve deze algemene problemen stellen er zich voor de gelovige nog een aantal andere, meer specifieke. Hoe kan ik mijn levenswijze in overeenstemming brengen met de christelijke moraal, hoe kan ik mij en mijn kinderen ontzeggen wat alle anderen zichzelf en hun kinderen gunnen, ja, als normaal beschouwen en mij onttrekken aan een mentaliteit die de boel economisch draaiende houdt bovendien?
We hebben gezien dat gelovigen anno 1993 geloofwaarheden aanvaarden die ze uitkiezen en op het inhoudelijke vlak een katholicisme à la carte beoefenen. Iets gelijkaardigs doet zich voor wat de waarden betreft: men verwerpt gewoon de voorschriften van de Kerk die men onaanvaardbaar vindt, uit de tijd, etc., ook de wat opvoeding van de kinderen betreft.
Uit dit alles blijkt duidelijk dat nu de gelovigen de waarden en waarheden van het geloof sterk relativeren, de tegenstellingen tussen hun ziens- en levenswijze en die van de vrijzinnigen voor een groot deel, behalve misschien bij een beperkte groep, verdwenen zijn.
| |
III. De grenzen van de verdraagzaamheid
Wie mij tot hier gevolgd heeft zal zich afvragen welk nut het dan nog heeft dat vrijzinnigen zich profileren, nu de gelovigen net als zij kritisch nadenken, hun waarheden en waarden zelf bepalen. Het belang hiervan is uiteraard intrinsiek, de vrijzinnige levenshouding is niet plots zinloos omdat er minder oppositie tegen is. Een tweede reden is, dat ondanks het afbrokkelen van de rol die het levensbeschouwelijke speelt, ondanks vervaging en relativering, velen zich blijven rekenen tot de katholieke goegemeente, zich verbonden voelen met de traditie. Dit kan nog steeds aanleiding geven tot onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden.
Ondanks de achteruitgang in de traditionele gebruiken en in het kerkbezoek vinden velen de rituelen die samengaan met belangrijke gebeurtenissen in het leven zoals doop, kerkelijk huwelijk, kerkelijke begrafenis, noodzakelijk. Ook de schoolkeuze blijft een rol spelen. Het katholiek onderwijs geniet bij velen een betere reputatie; het zou betere kwaliteit leveren, meer waarden bijbrengen. Last but not least zijn er de goed georganiseerde katholieke organisaties, verenigingen, diensten, waar mensen de hoger besproken service en opvang vinden. Dit goed uitgebouwde netwerk geeft macht; de
| |
| |
staat geeft aan wie al heeft en dat zijn in Vlaanderen de katholieken; diegene die nog niets heeft bekomen valt meestal uit de boot, omdat de criteria op maat van de groten gesneden zijn.
Ondanks alle veranderingen, ondanks alle progressiviteit bij de gelovigen, bestaat er toch nog een grote mate van onverdraagzaamheid. Zoals hoger aangetoond, hebben zij goede organisaties en diensten, een sterke vakbond, maar bovenal is er veel kapitaal ‘van katholieken huize’, in ondernemingen, in de Boerenbond, etc. Het is zeer onwaarschijnlijk dat bijvoorbeeld iemand die aan de VUB heeft gestudeerd daar een plaats krijgt, dat een vrijzinnige landbouwingenieur door de Boerenbond wordt aangesteld, al heeft hij of zij de beste referenties.
Er is nog een ander element waardoor waakzaamheid voor de vrijzinnige geboden blijft. De katholieke politici, de ‘grote en kleine elites’ waarover Huyse het heeft, zijn niet zo progressief als hun achterban. Zij wensen zich duidelijk als katholiek te profileren.
Drie voorbeelden kunnen dit illustreren. Ten eerste de abortuskwestie. Het aantal abortussen jaarlijks uitgevoerd in Vlaanderen wijst erop dat niet alleen ongelovigen maar ook vrouwen, die zich nochtans katholiek noemen, zich niet aan de kerkelijke voorschriften houden. Katholieke politici hebben alles in het werk gesteld om de liberalisering van abortus onder strikte voorwaarden te verhinderen, waardoor het mogelijk is geweest dat in België de kwestie zolang is blijven aanslepen. Het zijn de kerkelijke autoriteiten en de politici, ‘de top’, die zich hard hebben opgesteld. Zij beroepen zich, om aan de totaliteit van de bevolking regels op te leggen, op een zeer algemeen principe, namelijk de eerbied voor het leven. Kardinaal Danneels gaat zelfs zover te beweren dat al wie weldenkend is tot de katholieke conclusies moet komen. Dit algemeen principe, van eerbied voor het leven kan men echter verschillend interpreteren. Er volgt niet met logische noodzaak uit dat men de liberalisering moet verwerpen, wat zou bewijzen dat inderdaad ‘weldenkend’ en ‘katholiek’ hetzelfde zijn. De eigenlijke reden waarom de top zich tegen liberalisering verzet heeft zijn wel degelijk fundamentele geloofspunten. Ten eerste heeft de mens zijn bestaansgrond niet in zichzelf, maar in de Schepper. Vandaar dat de mens niet over zichzelf of over ongeboren leven in welk stadium dan ook mag beschikken. Ten tweede gebeurt er niets in de wereld zonder dat God het tenminste toelaat. De vrouw die zwanger wordt heeft dit te accepteren, ook als de zwangerschap ongewenst is, ook als zij weet dat haar kind gehandicapt zal zijn, want het is een ‘beproeving’. Vandaar dat de Kardinaal schreef dat ze dit lijden, van haarzelf en haar gehandicapte kind, op zich moet nemen, omdat ‘ook in dit lijden nog geluk kan zijn’. Of de doorsnee gelovigen dit nog kunnen aanvaarden in deze tijd is een grote
vraag. Ten derde is er het geloof dat God op het ogenblik van de bevruchting het potentiële leven een ziel inblaast; daardoor wordt de bevruchte eicel al een mens. Alleszins geldt voor de ongelovigen uiteraard geen van deze redenen om abortus niet te liberaliseren.
Een ander voorbeeld is het drugsbeleid. Op het eerste gezicht is dit voorval een hygiënisch probleem en een sociaal probleem, maar ook hier ontdekt de top een ethische dimensie. Omdat het probleem van de drugs zo acuut is, wordt voorgesteld de wetgeving op het versterken van methadon te versoepelen. Wettelijk mag een arts nu methadon alleen voorschrijven om de pijn te stillen, niet als vervangmiddel van illegale verdovende middelen. Het is wenselijk dat de verslaafde geholpen wordt door toediening van methadon onder de begeleiding van een arts. Dit heeft als groot voordeel dat het de verslaafde weghoudt van het criminele milieu waarin hij al te vaak verzeilt om aan zijn drugs te geraken. Bovendien kan het helpen een deel van de verslaafden, namelijk diegenen die dat zelf willen te ontwennen, door de dosissen langzaam te verminderen. Er zijn echter helaas hopeloze gevallen en deze moet men blijven helpen met een vervangmiddel, desnoods levenslang.
Hier komt de aap uit de mouw, het ethische wordt volgens katholieke dokters (uit de Raad van Geneesheren) en politici over het hoofd gezien. Er is de schuldvraag: het is immers immoreel, zondig, zich aan drugs over te leveren. Methadon toedienen kan enkel in een verplicht ontwenningsprogramma.
Methadon liberaliseren als een vervangmiddel, bij mensen die niet gemotiveerd zijn om met drugs te kappen of er niet toe in staat zijn, kan niet.
Een laatste voorbeeld van zeer recente aard is de aidspreventiecampagne voor jongeren. De ‘Zet 'm op’ - slogan zou los sexueel verkeer ‘normaliseren’ (lees: uit de schuld en boetesfeer halen). Hoewel zelfs een politicus als Van Rompuy kerkelijk verbod om condooms te gebruiken afzwakt, moet het duidelijk gezien worden als een noodzakelijk kwaad, namelijk daar waar het
| |
| |
vlees zwak is. In de eerste plaats echter moeten jongeren in campagnes worden aangezet tot het verwerven van ‘relatiebekwaamheid’: dit betekent één trouwe partner en idealiter sex, alleen binnen het huwelijk.
Wie dit alles goed overweegt beseft dat de strijd niet gestreden is, dat een kleine groep, die zich representatief acht voor de gelovigen, tracht de normen van die groep op te leggen aan iedereen. Er is nu methadon en de aidsproblematiek, morgen komt het euthanasiedebat aan de beurt. De relatie kerk en staat, de kerkbelasting, de multiculturele samenleving, het zijn evenzoveel hete hangijzers, in verband waarmee de strijd voor vrijzinnigheid en echt pluralisme nog niet is gestreden.
Verdraagzaamheid moet niet worden verward met grauwe onverschilligheid. De vrijzinnigen moeten zich blijven verweren tegen de onverdraagzaamheid van diegenen die, uitgaande van een bepaalde religieuze traditie en de ermee samenhangende levensbeschouwing, de wet voor allen willen spellen. De problemen waar het om gaat zijn complex en vaak delicaat, kunnen niet simplistisch worden opgelost. Uitstekende dossierkennis is een absolute voorwaarde om goed gefundeerde, wetenschappelijk onderbouwde standpunten te formuleren. Dan alleen kan men respect afdwingen en impact genoeg hebben om het beleid te beïnvloeden. Dan alleen kunnen deze standpunten het uitgangspunt vormen om tot een brede consensus te komen, om iets te ondernemen en iets te verwezenlijken in onze maatschappij. De grootste gemene deler van subjectieve, i.e. noch bewijsbare noch weerlegbare meningen waartoe men gekomen is zonder grondige kennis kan nooit tot oplossingen leiden Kennis gebaseerd op redelijke argumenten en feitenmateriaal kan men niet gemakkelijk naast zich neerleggen; gewapend met zulke kennis staat men sterk.
|
|