De Vlaamse Gids. Jaargang 77
(1993)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 52]
| |
Angst voor Duitsland?
| |
[pagina 53]
| |
‘Drang nach Osten’ (getuige de kolonisering van Oost-Europa in de Middeleeuwen), of het zoeken van ‘Lebensraum’ teweegbrengen. Derde factor: economisch potentieel: het gebrek aan grondstoffen en de sterke export-gerichtheid onderstrepen de wederzijdse afhankelijkheid van Duitsland en de andere industriële landen. In tijden van crisis een factor van instabiliteit. Vierde factor: constitutionele opbouw van Duitsland, met name de eeuwige strijd tussen unitarisme en federalisme. De geschiedenis toont aan dat de sterke eenheidsstaat een gevaar opleverde voor Europa, omdat hij haast vanzelfsprekend de hegemoniale toer opging. Het federalistische, alle machtsconcentratie tegengaande concept biedt de meeste garantie voor stabiliteit. | |
2. Historische schetsExpansiedrangAls we over de Duitse expansiedrang spreken, denken we natuurlijk op de eerste plaats aan de agressieve houding van het ‘Dritte Reich’ onder Hitler, die voor zijn ‘Herrenvolk’ ‘Lebensraum’ zocht en op een bepaald ogenblik zelfs een groot deel van Europa en Noord-Afrika onder de voet gelopen had. De misdaden die daarmee gepaard gingen, zijn iedereen bekend en blijven de mensheid als een hardnekkig spookbeeld uit het verleden achtervolgen. Maar ook de hedendaagse Duitser blijft vijftig jaar na de feiten met deze afschuwelijke bladzijde uit zijn geschiedenis geconfronteerd, nu meer dan ooit door de recente opleving van het rechtsextremisme en neonazisme op Duitse bodem. Als we echter het ‘Dritte Reich’ buiten beschouwing laten, dan zouden we in grove trekken generaliserend de zogenaamde Duitse expansiedrang in de loop van zijn geschiedenis terug willen brengen tot de vooral Pruisische expansiedrang. Pruisen heeft nl. zonder enige twijfel de Middeneuropese geschiedenis tussen pakweg 1650 en 1945 sterker dan de andere Duitse staten bepaald. Vandaar de belangrijke nuancering: Pruisisch is wel Duits, maar Duits niet uitsluitend Pruisisch. In de middeleeuwen was Duitsland een keizerrijk. Maar de samenhang was erg los. Het Rijk vormde een geheel van een groot aantal onafhankelijke graafschappen, hertogdommen, bisschopdommen... Al die kleine vorsten streefden er zo veel mogelijk naar hun onafhankelijkheid te behouden of uit te breiden ten koste van het centrale gezag, dat van de keizer, die telkens gekozen moest worden. Er waren wel machtige dynastieën - denken we maar aan de Habsburgers -, maar het Duitse Rijk balanceerde voortdurend tussen eenheid (onder sterke keizers) en versplintering (als de vorsten (‘die Landesfürsten’) het pleit in hun voordeel konden beslechten). In de zeventiende en achtiende eeuw werd het Rijk stilaan door twee alsmaar machtiger wordende staten beheerst, nl. door Oostenrijk en Pruisen. We zien hoe de koning van Brandenburg-Pruisen geleidelijk zijn territorium wist uit te breiden, niet alleen in westelijke richting, maar ook en vooral in oostelijke richting, waar grote delen van Polen geannexeerd of gekoloniseerd werden. De Pruisische vorsten waren de eersten om het belang van een goed uitgerust staand leger (dus geen onbetrouwbare huurlingen) in te zien. Om de zware militaire kosten te financieren was een goed uitgebouwde economie nodig, evenals een nauwgezette ambtenarij. Dit was de succesformule van de koningen van Pruisen, vooral van Friedricht Wilhelm I en van de bekende verlichte monarch, Friedrich II, niet voor niets ‘Friedrich der Große’ genoemd. Het Pruisisch overwicht werd in het midden van de negentiende eeuw zo groot dat een delegatie van de ‘Nationalversammlung’ aan de Pruisische koning Friedrich Wilhelm IV in 1849 de Duitse keizerskroon aanbood. Hij weigerde haar uit de handen van revolutionairen aan te nemen. Pas in 1871 in Versailles na de overwinning van de Duitsers op hun erfvijand Frankrijk liet hij zich tot Duitse keizer kronen. Dit was vooral het werk van zijn kanselier Otto von Bismarck, die het koninkrijk Pruisen door zijn beroemde buitenlandse politiek wist uit te breiden, om daarna het ‘Deutsche Reich’ tot een der machtigste mogendheden van Europa te maken. De periode tussen 1871 en 1918 wordt naar de Duitse keizers de ‘wilhelminische Zeit’ genoemd, waarin de hoofdstad Berlijn tot een machtige metropool uitgroeide. Maar de eigenzinnigheid van keizer Wilhelm II, die overigens Bismarck de laan had uitgestuurd, was mede één van de oorzaken van de eerste wereldoorlog en de Duitse nederlaag. Met deze korte historische schets willen we aantonen dat de beruchte Duitse expansiedrang vooral een Pruisische aangelegenheid is geweest; de nergens erg geliefde Pruisen waren immers in de eerste plaats militairen en ambtenaren. | |
Duits nationalismeEen tweede aspect dat we in deze historische schets in een juister perspectief willen plaatsen, is het Duits nationalisme. Dit nationalisme wordt belichaamd door het alom bekende ‘Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der | |
[pagina 54]
| |
Welt’, het volkslied van de Duitsers, op tekst van Hoffmann von Fallersleben, op de mooie en feestelijke melodie van Joseph Haydns ‘Kaiserhymne’. De eerste strofe van het lied geeft inderdaad aanleiding tot misverstanden, want men zou uit de tekst verkeerdelijk kunnen opmaken dat de Duitsers op wereldheerschappij uit zijn: ‘Deutschland, Deutschland über alles, De rivieren die hier genoemd worden, behoorden toen, d.i. 1841, met een klein beetje fantasie tot de grenzen van het Duitse territorium. Bij ‘Deutschland, Deutschland über alles’ moet je trouwens eerder ‘liebe ich’ toevoegen, en niet: ‘heerst over alles’. Het lied was overigens een soort drinklied, wat in de tweede strofe duidelijk tot uiting komt: ‘Deutsche Frauen, deutsche Treue, deutscher Wein und deutscher Sang’. Het was dus oorspronkelijk helemaal niet als nationaal volkslied geconcipieerd. Om echter alle misverstanden over de fameuze eerste regel van de eerste strofe te vermijden, wordt op officiële plechtigheden alleen de derde strofe gezonden. Maar het euvel was al geschied: het ‘Deutschland, Deutschland über alles’ werd/wordt in verband gebracht met het misbruik dat Duitse nationalisten en imperialisten ervan maaken. Het Duits nationalisme is echter van relatief jonge datum. De bezetting van Duitsland door de Napoleontische troepen in 1806 gaf de aanstoot tot het onstaan van een ‘bevrijdingsbeweging’ die het cultureel getinte nationalisme een politieke dimensie verleende. De strijd tegen de Franse troepen en de Duitse ‘collaborateurs’ (namelijk vele adellijke potentaten) betekende voor de nationalisten ook de strijd voor een liberale, democratische orde. De ontgoocheling was dan ook groot, toen het Congres van Wenen na de val van Napoleon de oude orde herstelde, en het ontstaan van een Duitse staat niet duldde. Bij vele nationalisten groeide het verlangen naar een sterke eenheidsstaat - ook al was dat niet langer verenigbaar met de veiligheidsbelangen van de andere Europese staten -, een verlangen dat gepaard ging met een heimwee naar de grote perioden uit het Duitse verleden, met een idealisering van de glorietijd van de Middeleeuwen, waardoor deze vorm van nationalisme romantische, irrationele trekken begon te vertonen. Deze stroming streefde een ‘Machtsstaat’ na als uitdrukking van de mythe verheven natie. De grootheid van de natie werd een waarde op zichzelf. ‘Am deutschen wesen soll die Welt genesen’, zou de Duitse keizer later nog verklaren. De andere stroming binnen de nationalistische beweging, die de natie niet als een mythe beschouwde, maar als de uitdrukking van de politieke wil van het volk (cfr. ideeën van de Franse revolutie), zou daareentegen door het mislukken van de revolutie van 1848 en de machtsdronkenheid van het Wilhelminische Duitsland aan kracht inboeten, om later, tijdens de ‘Weimarer Republik’, terug op te duiken met de hoop op een nieuw Duitsland, een hoop die de bodem werd ingeslagen door de grote spanningen waaronder de jonge republiek leed. Nationalisme en democratie slaagden er niet in een huwelijk aan te gaan. Integendeel, nationalisme werd steeds gekoppeld aan een totalitair of autoritair regime: Keizerrijk, Hitler-Duitsland, maar ook DDR, waar aanvankelijk nationalistische ‘Wiedervereinigungsparolen’ niet uit de lucht waren. In de BRD haalde een democratie naar Westeuropees model de bovenhand, maar ten koste dikwijls van het nationaal zelfbewustzijn! Het was de DDR die in de jaren '80 zichzelf als erfgenaam van het oude Pruisen aandiende. De zichzelf als democraat beschouwende Duitser had het steeds moeilijk met zijn eigen land, met zijn eigen nationaliteit. Pas met de ‘Wiedervereinigung’ leek het erop dat nationalisme en democratie het terug met elkaar konden vinden. Dat er bij de opening van het ‘Brandenburger Tor’ met Duitse vlaggen gezwaaid werd, dat het ‘Deutschlandlied’ uit volle borst gezongen werd, was terug aanvaardbaar geworden. Was het niet het nationaal gevoel van de volksmassa, dat de dictatuur van Honecker ten val had gebracht? Die gelukkige symbiose duurde niet lang. Al gauw werd de Duitse adelaar terug het symbool van extreemrechtse jongeren. En al gauw bekroop weer vele Duitsers een schaamtegevoel. Democratie en nationaal gevoel, zoals dat zo mooi uitgedrukt is in de naam van de staat, te weten ‘Bundesrepublik Deutschland’: je vraagt je soms af op welk van beide woorden de klemtoon ligt? In dat kader kan je je afvragen hoe het zit met het democratisch karakter van de Duitser? Is het slechts schijn? Is het nog niet voldoende kunnen rijpen, zoals het begrip ‘verspätete Nation’ suggereert? Het is juist dat Duitsland nooit | |
[pagina 55]
| |
een geslaagde liberale revolutie met daarop aansluitend een liberale constitutie heeft gekend, zoals Frankrijk, België. Het is juist dat de nationale kwestie steeds het zich-uitleven van de democratische geest heeft afgeremd: ze slorpte teveel van de esprit op die nodig is voor ‘Weltoffenheit’. Toch menen we dat de Duitser van nature uit geen anti-democraat is (ook al zou het waar gebeurde verhaal van de ‘Hauptmann von Köpenick’, dat een goede illustratie vormt van de eerbied voor het gezag, in de tegenovergestelde richting kunnen wijzen). Maar democratie in Duitsland heeft het meeste kansen in een staat die gefederaliseerd is, niet teveel macht naar zich toe trekt, afstand neemt van de idee van het sterke Duitsland, en die aantoont dat dat land een conglomeraat is van vele ‘stammen’. Vormde de Duitse natie als idee niet het hoogtepunt van cultuur en humaniteit in de tijd van de ‘Weimar-Klassik’, van Goethe en Schiller, in de tijd van de later zo verfoeide ‘Kleinstaaterei’? | |
Het verenigingsproces1. Het psychologisch effect: de Duitse eenmaking in de buitenlandse pers (voorbeeld: Frankrijk)De Duitse eenmaking bleef uiteraard niet zonder effect bij de Jan Modaal in het buitenland en vooral in de buurlanden. Wat MEN er over denkt, kan vaak teruggevonden worden in de moppen die over een bepaalde gebeurtenis circuleren. Tijdens het Duitse eenmakingsproces deed o.a. de volgende mop zijn ronde door Vlaanderen: ‘Een officier van de Grenzpolizei belt de Duitse kanselier Helmut Kohl op en meldt hem dat er problemen zijn aan zijn grenspost. Kohl vraagt hem aan welke grens hij zich bevindt, waarop de officier antwoordt: Aan de Duits-Chinese grens!’ In deze mop worden de eventuele imperialistische aspiraties van een op expansie gericht Groot-Duitsland op de korrel genomen. Die angst bestaat dus, maar wordt door een stukje humor op een ander plan gebracht en zo min of meer geneutraliseerd. Welke psychologische effecten een gebeurtenis heeft, is altijd af te lezen uit de perscommentaren. Een analyse van kranten- en tijdschriftartikels uit een bepaalde periode over een bepaald onderwerp vertelt eigenlijk alles over hoe er in een bepaald land op iets gereageerd wordt. In verband met het Duitse eenmakingsproces willen we nu een aantal citaten uit de Franse pers bespreken, omdat ze een goed beeld geven over de reacties in Europa en over de angst voor een groter Duitsland. In Frankrijk werd die angst nog eens extra aangewakkerd door de historische erfvijandschap tussen de twee volkeren, een angst die door de diverse oorlogen in de 19de en de 20ste eeuw was versterkt, maar door de ontkrachting van Duitsland in twee staten en de daaropvolgende toenaderingen (zowel politiek als economisch) tussen Frankrijk en West-Duitsland weer wat gesust was. Dat het Duitse verenigingsproces de Fransen niet onberoerd liet, blijkt duidelijk uit het feit dat de toonaangevende kranten en nieuwsmagazines zoals Le Monde, Le Figaro, Libération, Le Point en L'Express in de periode tussen 9 november 89 (opening van de Berlijnse muur) en 3 oktober 90 praktisch in iedere uitgave en dikwijls als hoofdartikel de gebeurtenissen in Duitsland becommentarieerdenGa naar eind1. Aanvankelijk was er wel vreugde over de val van het communisme en totalitarisme en werd het einde van het begin van een nieuw tijdperk, maar weldra vroegen de Fransen zich af of het zich ontwikkelend groter Duitsland de Europese stabiliteit en de veiligheid van Frankrijk niet in gevaar zou brengen. Dit wordt kernachtig uitgedrukt in L'Express (23-3-90), waar sprake is van: ‘une surpuissance politico-économique allemande’Ga naar eind2. Hier horen we de angst dat het verenigd Duitsland economisch nog sterker zou worden en dat het ook politiek weer het hoge woord zou voeren in een verenigd of gefederaliseerd Europa. Zou Duitsland zich nog even sterk als voordien engageren voor de Europese integratie of zou het een eigen koers gaan varen? Totnogtoe was Duitsland immers altijd beschouwd geweest als ‘een economische reus, maar een politieke dwerg’ (‘Allemagne géant économique mais non politique’ (L'Express, 16-3-90); ‘Le nain politique c'est fini’ (Libération, 3-10-90)Ga naar eind3. Vandaar de vrees dat de Franse invloed in het nieuwe Europa zou kunnen afnemen: ‘Cette montagne (Allemagne) fait de l'ombre à la France’ (Le Point, 1-10-90)Ga naar eind4 en ‘Cette victoire pour l'Allemagne est une défaite pour la France’ (L'Express, 13-4-90)Ga naar eind5. Vooral de angst voor een verpletterende Duitse economische overmacht laat de Franse penneridders de volgende merkwaardige uitspraken doen: ‘vers un IVe Reich économique’ (Le Point, 20-11-89), ‘l'Allemagne qui n'est pas celle de Bismark, mais celle du mark-bis’ (idem)Ga naar eind6. Dat de Duitse mark alles zou gaan overheersen, klinkt door in de boutade: ‘Deutschmark über alles’. Velen zien de Europa beheersende as Parijs-Duitse vriendschap in gevaar: ‘Y a-t-il rupture du couple franco-allemand?’ (L'Express, 16-3-90) en ‘Paris-Bonn: le saccage’ | |
[pagina 56]
| |
(idem, 13-4-90)Ga naar eind7. Maar ook de Duitsers weten dat de houding van een gedeelte van hun landgenoten vaak die angsten eerder versterkt dan vermindert. Vandaar dat uitspraken als ‘la teutomanie’ (Serge-Christophe Kolm in Le Monde, 21-3-90) en ‘l'arrogance allemande’ (Le Monde, 7-3-90) niet uit de lucht gegrepen zijn. In verband met de toetreding van de DDR tot de Bondsrepubliek werd, niet alleen in Frankrijk overigens, een woord met een kwalijke historische reminiscentie in de mond genomen: Anschluß. Is het verenigd, federaal Europe in gevaar? vraagt men zich af. De bekende politicus Michel Debré spreekt over: ‘De l'Allemagne européenne à l'europe allemande’ (Le Figaro, 8-3-90), waarop de voormalige Duitse minister voor buitenlandse betrekkingen Hans-Dietrich Genscher met de woorden van Thomas Mann antwoordt: ‘Wir wollen ein europäisches Deutschland, aber nicht ein deutsches Europa’Ga naar eind8. Zo'n sterke beklemtoning van de Duitse wil om zich verder in Europa te integreren, was wel nodig. Zo kreeg Duitsland in juli 90 nog een keiharde aanval van de Britse minister voor handel en industrie, Nicholas Ridley te verduren, als zouden de Duitsers via geldpolitieke intriges heel Europa willen overnemen. Moeten we de Britse souvereiniteit aan die tweedeklas EG-kommissarissen overdragen? riep Ridley uit: ‘dan kunnen we ze evengoed aan een Adolf Hitler afstaan’. Deze uitspraak deed in Engeland een kleine storm ontstaan, maar men was het erover eens dat een groot deel van de Engelsen op dezelfde wijze dacht. In de Franse pers dan zijn er echter ook stemmen te horen die de zaak wat realistischer bekijken en een sterk Duitsland zien als een belangrijke steun voor Europa: ‘Une Europe puissante demain présuppose une Allemagne d'une communauté européenne’ (Libération, 14-2-90)Ga naar eind9. | |
Het verenigingsproces: politiek beschouwdDe reserves bij de buurlanden en bij de Geallieerden waren groot. De Duitse eenheid kon een gevaar opleveren voor het veiligheidssysteem dat in Europa was opgebouwd. Hoe zat het met het lidmaatschap van de Nato en de EG? Zou Duitsland de Oder-Neiße-Grens erkennen? De toestemming van de geallieerden was in ieder geval vereist, aangezien ze altijd hun verantwoordelijkheid voor Duitsland als geheel hadden benadrukt. Voor sommigen betekende de Duitse eenheid het opgeven van die bijzondere rol en het ontstaan van een machtiger wordende concurrent: dat geldt voor Groot-Brittannië en Frankrijk. De Sovjetunie was het meest bekommerd om de veiligheid en stabiliteit. De Verenigde Staten hadden het minste moeite met de ‘Wiedervereinigung’, aangezien ze steeds het principe van het zelfbeschikkingsrecht hadden gehuldigd, op voorwaarde dat Duitsland binnen het kader van Nato en EG bleef. Dat er reden tot bezorgdheid was, bleek op 28.11.1989, toen Helmut Kohl een tien-punten-plan voor de realisering van de Duitse eenheid voorstelde, zonder dat hij de buurlanden erover had geconsulteerd. Ook het feit dat Kohl zo lang aarzelde om openlijk de Oder-Neiße-Grenze te erkennen als de grens tussen Duitsland en Polen, wekte ongenoegen op. In beide gevallen is de houding van de Bondskanselier te verklaren, doordat hij nu eenmaal rekening moest (wou) houden met de publieke opinie in Duitsland of althans met een gedeelte ervan. Bij de talrijke onderhandelingen die over de Duitse eenmaking gevoerd werden, de 2+4 onderhandelingen, is uiteindelijk overeengekomen dat het NATO-lidmaatschap van Duitsland zich zou uitstrekken over het hele Duitse territorium, op voorwaarde dat Duitsland zijn troepensterkte zou reduceren en geen NATO-troepen zou stationeren op het grondgebied van de voormalige DDR. De angst van de Sovjetunie voor het eengemaakte Duitsland was daarmee uit de weg geruimd. Daar ligt een groot verschil tussen de Sovjetunie en de Westerse geallieerden. De Sovjetunie had, getraumatiseerd door de Duitse inval in 1941, steeds een Duitsland voor ogen gehad dat geen militaire bedreiging vormde. Dat Duitsland een sterke economische macht zou zijn, daar had ze in feite geen bezwaar tegen. De eerder wantrouwige houding van Frankrijk en Groot-Brittannië lijkt me terug te gaan op de vrees gedomineerd te worden door een economisch sterke concurrent. Dat ze daarbij graag het beeld oproepen van de Duitse demon, moet in die optiek eerder als camouflage-techniek dienen. Het beeld dat de Sovjetunie en ook de Verinigde Staten van Duitsland hebben, is niet zo overtrokken als dat bij de directe buurstaten, Frankrijk en Groot-Brittannië. De nadruk die gelegd wordt op de overeenstemming tussen Duitse eenheid en Europese integratie, moet juist bij de buurstaten de vrees wegnemen voor een Duitse kolos die zijn eigen gang gaat. | |
[pagina 57]
| |
Huidige situatie1. Duitsland als economische machtDe uitspraak ‘Duitsland als economische macht’ is al vaker gevallen en we kunnen nu eens kort nagaan of Duitsland in het begin van 1993, dus goed twee jaar na de officiële Duitse eenmaking, nog steeds dat verpletterende economische overwicht uitstraalt waarvoor men zo'n angst had. Is het werkelijk zo dat Duitsland nu Europa verovert, niet meer met pantserwagens, tanks en logerkolonnes, maar met Mercedessen en andere hoogwaardige en hoogtechnologische industrieprodukten? Is het waar dat de D-Mark zowat de Europese munt aan het worden is? Wat de Mercedessen betreft, kunnen we de lezer geruststellen. Midden december 1992 raakte bekend dat de Duitse autoproducent Mercedes het jaar met oen fors verlies zou afsluiten, nl. 1,1 miljard DM (= 22 miljard BF). Laten we de situatie van de Duitse oconomie kort analyseren, waarbij We het volgende in ogenschouw zouden willen nemen: 1) het effect van de Duitse vereniging op de Duitse economische ontwikkeling; 2) de invloed van de huidige wereld-conjunctuur; 3) de economische rol van Duitsland in Europa. Voor een grondige analyse van de Duitse economische situatie ontbreekt ons in dit verband de ruimte. Daarom willen we ons tot enkele kanttekeningen beperken.
Op 3-10-90 werd de Bondsrepubliek weliswaar groter, maar de toetreding van de DDR zou op lange terrmijn een zware hypotheek op de Duitse economische groei blijken te zijn. Wat het communistisch regime achterliet, kan men eigenlijk een puinhoop noemen: de infrastructuur was slecht of onvoldoende uitgebouwd, de industriële installaties waren in de meeste gevallen verouderd of nauwelijks bruikbaar, het economisch systeem, nl. de planeconomie, had nauwelijks rekening gehouden met de realiteit, zodat de toestand catastrofaal te noemen was, terwijl de Oostduitsers helemaal niet voorbereid waren om de concurrentiedruk in het markteconomisch systeem van het Westen aan te kunnen; het milieu was door de verregaande slordigheid van de verantwoordelijken zo verloederd, dat het de Bondsrepubliek en de investeerders miljoenen DM kost om dit te saneren; de Oostduitse export, die grotendeels op de ex-Comeconlanden (dus Oost-Europa) afgestemd was, zakte in korte tijd praktisch helemaal in elkaar; er was trouwens bij de Oostduitsers zo'n behoefte aan ‘Westwaren’, dat de inheemse (Oostduitse) produkten niet meer gekocht werden, wat de ineenstorting van de economie natuurlijk met reuzeschreden versnelde. Wat de Duitse eenmaking uiteindelijk zal kosten, kan men nu nog niet bij benadering schatten, want de eerste schattingen zijn intussen herhaalde malen met forse rukken naar boven gecorrigeerd.
De reusachtige inspanningen die men voor de Oostduitse economie moet doen, vielen en vallen op wereldschaal samen met vooreerst een stagnatie en dan een duidelijke economische recessie, die nu in volle gang is. De Duitse economie is een economie die sterk exportgericht is. Eén Mark op vier wordt in het buitenland verdiend. Maar dit betekent ook dat de Bondsrepubliek erg gevoelig is voor de schommelingen van de wereldconjunctuur. Dit voelen de Duitsers b.v. aan de behoorlijke achteruitgang in de industriële branches die traditiegetrouw de paradepaardjes van hun economie zijn, zoals de autoindustrie en de machinebouw. Daarbij zijn de arbeidskosten (vooral de loonkosten en de sociale lasten) en de belastingen in de Bondsrepubliek zo hoog, dat de winstmarges van de ondernemers erg smal worden en Duitsland als ‘Industriestandort’, dus als vestigingsplaats voor de industrie, alsmaar onaantrekkelijker wordt. Deze en nog andere factoren baren de Duitsers grote zorgen en ondermijnen uiteraard hun economische slagkracht. Vandaar de bange vraag of de snelle Duitse eenmaking de krachten van de Duitse economie niet te boven gaat. En dat die eenmaking snel moest gaan, kon niet anders, want door de open grenzen en de minder gunstige levensomstandigheden zou Oost-Duitsland wellicht stilaan leeggelopen zijn. Als we weten dat Duitsland de economische motor van de EG is, dan valt er helemaal niet te juichen, mocht Duitslands economische macht afnemen. De verontrustende cijfers en prognoses die nu in Duitsland gepubliceerd worden, kunnen de Belg niet onberoerd laten, want de Bondrepubliek is de voornaamste handelspartner van België: zo beslaan zowel de export als de import van België naar en uit Duitsland ongeveer een kwart van het totale volume. Daarbij is de Belgische Frank aan de DM gekoppeld, zodat we ook wat de geldpolitiek betreft praktisch volledig van Duitsland afhankelijk zijn. Enzovoort. Dat Duitsland ons economisch volledig zou overheersen, wordt in het licht van wat we hiervóór gezegd hebben, op korte en middellange termijn eerder onwaarschijnlijk. Wat meer is: het zou voor de Belgische economie rampzalige gevolgen hebben, indien onze grote Duitse broer een economische tuimeling zou maken. Het hangt overigens zeer ervan af of binnen de EG | |
[pagina 58]
| |
de nationalistische stromingen die nu volop de opbouw van het Europese huis storen, zich in de toekomst werkelijk doorzetten, want zo wordt de angst die we voor elkaar hebben, natuurlijk nog aangewakkerd. | |
‘Westbindung’Hoe verhoudt zich het verenigde Duitsland tot Europa, tot de democratie zoals we hier in het Westen kennen? Het begrippenpaar ‘Einheit/Freiheit’ speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van Duitsland. Vooral de combinatie ervan roept problemen op, tot op de huidige dag, want het veronderstelt een in een eenheidsstaat verenigd Duitsland dat zich in zijn geheel bekent tot de vrijheidsidee van de Westerse democratie. Die mogelijkheid is geboden sinds 3 oktober 1990, en als ze inderdaad zonder voorbehoud aangegrepen was, zou dit artikel niet ontstaan zijn. De werkelijkheid is dat de twee begrippen elkaar doorkruisen, met elkaar in botsing zijn. We hebben dat gezien in de nationalistische beweging met haar twee stromingen, waarvan de ene - met succes - alles op de kaart zette van de ‘Einheit’, terwijl de andere, die de ‘Freiheit’ probeerde te verwezenlijken, het onderspit moest delven. Het Duitsland dat in 1871 eengemaakt werd, onder de leiding van Pruisen, keerde zich af van het Westerse gedachtengoed. Tekenend voor de atmosfeer van die dagen in Duitsland was de tegenstelling tussen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’: het eerste begrip verwijst naar de organische samenleving, waarbij het individu geïntegreerd is in, d.w.z. ondergeschikt is aan de natie, en het tweede begrip afgewezen wordt, omdat het staat voor de anonieme, door mateloos individualisme gekenmerkte maatschappij met haar rationele principes. Die antidemocratische traditie samen met de vernedering door het Verdrag van Versailles verhinderden de Weimarer Republik aansluiting te vinden bij het Westen, en vormden de voedingsbodem voor het Derde Rijk. Na de Tweede Wereldoorlog groeiden de verschillende bezettingszonen waarin Duitsland verdeeld was, uiteen en kristalliseerden ze tot twee staten met elk een andere oriëntatie: de BRD koos voor het Westen, de DDR voor het Oosten. Of het een vrijwillige keuze was of niet, dat is een andere discussie. De eenheidsgedachte die tot 1945 geheerst had, maakte in de BRD plaats voor de vrijheidsgedachte, maar bleef in de DDR voortleven, ondermeer omdat ze daar gestimuleerd werd, zeker tot de jaren '70, door de staatspartij. Dat de SED zich als een duivel in een wijwatervat roerde tegen de ‘separatistische’ politiek van Adenauer, heeft natuurlijk met het begrippenpaar eenheid/vrijheid te maken. Adenauer koos voor de vrijheid en dus voor het Westen, in de hoop dat de sterk gemaakte Bondsrepubliek de voorwaarden zou scheppen voor een latere ‘Westintegration’ - de integratie van de BRD in EG, NATO - en dat van de psychologie, de ‘Westorientierung’, de bereidheid bij de bevolkig om zich af te stemmen op de Westerse wereld. Het overnemen van de Westerse waarden gebeurde vooral op het socio-culturele vlak en werd versterkt door de hoge levensstandaard, die door de Europese integratie werd gewaarborgd. De DDR verdween daarmee bijna volledig uit het gezichtsveld van de BRD-maatschappij, tot de ‘Ostpolitik’ van Willy Brandt terug de banden tussen de twee Duitse staten nauwer aanknoopte. Voor de DDR was dat een reden om de ‘Wiedervereinigingsrhetorik’ te laten varen en zich terug meer op de Sovjetunie en het Oostblok te oriënteren. De ‘Ostpolitik’, die de samenwerking tussen de twee Duitse staten normaliseerde, riep bij de Westerse buurstaten de angst op dat Duitsland terug een eigen weg zou gaan. Zeker in de jaren '80 werd die vrees terug acuut, toen er in de beide staten sterke vredesbewegingen, die goede contacten met elkaar onderhielden, tegen het NATO-dubbelbesluit ontstonden. De vredesbeweging herinnerde eraan dat een atoomoorlog op Duits grondgebied zou uitgevochten worden, en pleitte ervoor dat Duitsland zich zou terugtrekken uit de respectievelijke bondgenootschappen. Die cocktail van pacifisme, neutralisme en een heropflakkerend Duits nationaal bewustzijn ontlokten de Franse publicist Pierre Hassner in 1982 de uitspraak: ‘Het Duitse probleem is er weer!’. Geen wonder dus dat de droom van de ‘Wiedervereinigung’, die in het kielzog van de herfstrevolutie van 1989 in de DDR terug opdook, reserves opriep bij de buren van Duitsland. Wat als Duitsland een ‘Dritter Weg’ opging, een weg tussen West en Oost? Dat is niet gebeurd. De ‘Derde Weg’ was een intellectuele constructie; de bevolking van de DDR zelf wenste geen socialistische experimenten meer, maar een samengaan met - of is het een opgaan in? - de Westduitse Bondsrepubliek. De bevolking verwachtte van een vereniging een snelle verbetering van de levensstandaard. We merken dus dat de ‘Westbindung’ gekoppeld werd aan welvaartsverwachtingen. De vraag is of dit een goede basis is voor de democratie. Wanneer de democratie niet verankerd ligt in de mentaliteit, | |
[pagina 59]
| |
maar afhankelijk wordt gemaakt van de welvaart, de levensstandaard, is ze wel degelijk van broze aard. Nu Oost-Duitsland geconfronteerd wordt met massale problemen, duiken autoritaire tendenzen weer op. De Oostduitse jeugd zoekt geborgenheid in een ‘Gemeinschaft’, die haar door de vroegere DDR werd gegarandeerd. Het herinnert ons aan Weimar, al zullen Duitsers dit tegenspreken: ‘Bonn ist nicht Weimar’, de democratie van de Bondsrepubliek biedt garanties tegen de totalitaire verleiding. Maar soms vragen we ons af of de BRD zich met de DDR geen Trojaans paard heeft binnengehaald! Dat de ‘oude’ BRD daarentegen onvoorwaardelijk heeft gekozen voor het Westen, lijkt ons een uitgemaakte zaak. Maar niets is eeuwig. Problemen bestaan er in 1) het feit dat de vereniging twee soorten van mentaliteit heeft bijeengebracht: oen die in de rationele ‘Gesellschaft’ gelooft, en een die de geborgenheid van de DDR-Gemeinschaft zoekt (DDR-nostalgie), en 2) de eventuele heroriëntering naar het Oosten toe, wat blijkt uit de keuze van Berlijn als hoofdstad, de versterkte handelsbetrekkingen, de enorme media-belangstelling voor wat in Oost-Europa gebeurt. Zolang Oost-Europa nog niet resoluut gekozen heeft voor de democratie, zoals wij die kennen, kan het Duitsland verleiden een eigen weg in te slaan. | |
RechtsextremismeDe feiten zijn bekend. In Duitsland is er sinds enige tijd een heropflakkering van rechtsextremisme te bespeuren. Dit uit zich vooral in ‘Ausländerfeindlichkeiten’, vijandigheden tegen buitenlanders, asielzoekers en tegen diegenen die deze mensen willen helpen. Het uit zich vooral in gewelddadigheden, zoals o.a. het in brand steken van huizen waar buitenlanders zich bevinden. Daarbij zijn al verschillende doden gevallen. Het fenomeen rechtsextremisme gaat hand in hand met het zich weer sterker naar voren dringende neonazisme. Het is logisch dat het zowel de Duitsers zelf als de buitenlandse waarnemer bang om het hart wordt, als zij deze taferelen zien. Ze worden nl. weer geconfronteerd met het grote spookbeeld dat de Duitsers sinds de onzalige nazitijd achtervolgt en dat ze op alle mogelijke manieren naar het rijk der vergetelheid hebben proberen te bannen: de gelaarsde nazi-officier die miljoenen mensen de dood heeft ingejaagd, het symbool van dood en verderf, meedogenloos geweld en onmenselijke brutaliteit. Hij staat weer voor ons en marcheert door ‘Duitse landen’. En weer verzamelen zich jonge mensen rond hem en voeren zijn zinloze bevelen uit. En men kan er niet omheen: net als vijftig jaar geleden spreekt het spookbeeld Duits, of beter: het soort Duits dat we liefst niet horen nl. een schreeuwerig, gehakt, onwelluidend Duits. En de angst voor Duitsland, in elk geval voor dat Duitsland, laait weer hoog op, ook bij de Duitsers zelf. Het was namelijk opvallend hoe dikwijls mij (JdP) vorig jaar tijdens mijn verblijven in Duitslan de vraag gesteld werd hoe men in België die golf van rechtsextremisme ziet. In die vraag hoor ik de angst van de Duitser dat het rechtsextremisme, of erger nog het nazisme, tot het wezen van het Duitse volk zou behoren en nu weer onstuitbaar aan de oppervlakte zou komen. Het rechtsextremisme is echter geen louter Duits fenomeen. Denken we maar aan 1) het Franse Front National van Jean-Marie Le Pen, die tijdens de regionale verkiezingen van maart 92 overal waar veel Noord-Afrikanen leven, grote vooruitgang boekte, 2) ons eigen Vlaams Blok, dat bij de parlementsverkiezingen van november 91 tot de vierde partij in Vlaanderen promoveerde, 3) de Noorditaliaanse Liga, die onlangs nog geweldige verkiezingsuksessen boekte... Het rechtsextremisme is dus een algemeen menselijk fenomeen, dat door bepaalde historische omstandigheden in Duitsland tot verschrikkelijke excessen geleid heeft. En nu is de tijd blijkbaar weer rijp voor een nieuwe aanval van rechtsextremisme op onze maatschappij. In Duitsland wordt dit in de hand gewerkt door de toestroom van vluchtelingen en asielzoekers, o.a. uit Oost-Europa. Maar het afweergebaar botst daar keihard op de Duitse gevoeligheid terzake, want de Duitser wil zo snel mogelijk af van dat nazibeeld dat men over hem heeft. Problematisch is daarbij echter de houding van de Duitse overheid geweest. Zo heeft een mensenrechtengroep uit New York, Helsinki Watch, begin november 1992 een rapport gepubliceerd, waarin de Duitse overheid ervan beschuldigd wordt medeverantwoordelijk voor het rechtse geweld te zijn. Men heeft inderdaad kunnen vaststellen dat de overheid, de politie, de politieke verantwoordelijkheiden... vorig jaar een wat dubbelzinnige houding tegenover de rechtsextremisten aannamen. Veel Duitsers vroegen zich af wat daarachter schuilging, maar we kunnen er nu alleen nog naar gissen. Men is echter niet onterecht bang voor dit rechtsextremistisch fenomeen en het schaadt niet alleen de Duitse faam. Ook handel en economie worden erdoor geschaad, want Duitsland wordt stil- | |
[pagina 60]
| |
aan weer taboe. Maar terzelfdertijd zien we een enorme hartverwarmende massabeweging ontstaan tegen het rechtsextremisme en neonazisme. Honderdduizenden Duitsers zijn de laatste maanden op straat gekomen om tegen extreem rechts te protesteren. Ze hebben begrepen dat het rechtsextremisme een kernvraag in de reeds zo gecompliceerde Duitse kwestie is en proberen op hun manier de angst voor een neonazistisch Duitsland uit de wereld te helpen. En ook de Duitse overheid heeft het roer vastberaden omgegooid en begint streng en nauwgezet op te treden tegen elke rechtsextremistische daad. De democratische gedachte en dito structuren in de Bondsrepubliek zijn trouwens zo sterk uitgebouwd dat naar ons gevoel een herhaling van de geschiedenis, we bedoelen een machtsovername door extreem rechts, erg onwaarschijnlijk, om niet te zeggen praktisch onmogelijk isGa naar eind10. |
|